ECLI:NL:RBZWB:2023:1856

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
405086 FA RK 23-89
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor huwelijksreis en wijziging zorgregeling voor minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.R.M. Voorvaart, verzocht om toestemming voor een huwelijksreis naar Zuid-Afrika en Swaziland van 8 tot en met 22 oktober 2023, en om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem te vestigen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.M. de Waal, verzet zich tegen deze verzoeken en heeft bezwaren geuit over het schoolverzuim van de kinderen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, aangezien [minderjarige 1] sinds oktober 2022 bij de man verblijft. De rechtbank heeft besloten om de verzoeken tot wijziging van de zorgregeling en hoofdverblijfplaats aan te houden voor de duur van zes maanden, zodat ouders en kinderen kunnen deelnemen aan een (jeugd)hulpverleningstraject. De rechtbank heeft echter wel vervangende toestemming verleend voor de huwelijksreis, onder de voorwaarde dat de kinderen toestemming van school krijgen om afwezig te zijn.

De rechtbank benadrukt het belang van communicatie tussen de ouders en het welzijn van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man met de kinderen op reis kan gaan, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd om te adviseren over de situatie van de kinderen en de voortgang van het hulpverleningstraject.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/405086/ FA RK 23/89
datum uitspraak: 14 maart 2023
beschikking over hoofdverblijfplaats, zorgregeling en vervangende toestemming
in de zaak van
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. W.R.M. Voorvaart in Breda,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A.M.M. de Waal in Bergen op Zoom,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2009;
-
[minderjarige 2], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2012.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het verzoek van 6 januari 2023 met bijlagen;
- de uittreksels uit het gezagsregister over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- de F9-formulieren met bijlagen van mr. Voorvaart van 14 februari 2023 en
22 februari 2023;
- het verweerschrift met bijlagen van mr. De Waal, bij de rechtbank binnengekomen op 20 februari 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. De Waal van 24 februari 2023;
- de brief van [minderjarige 1] .
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 28 februari 2023. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.
1.3
Op 27 februari 2023 heeft de kinderrechter met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken over de verzoeken.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 6 februari 2020 is de echtscheiding uitgesproken en deze beschikking is op 3 maart 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.2
Tijdens het huwelijk van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw. [minderjarige 1] verblijft echter sinds oktober 2022 bij de man.
2.4
Bij echtscheidingsbeschikking van 19 november 2020 is een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarin is bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man verblijven:
- in de even weken van donderdag uit school tot maandagochtend naar school;
- in de oneven weken van woensdagmiddag uit school tot vrijdagochtend naar school, waarbij de man de minderjarigen steeds zal brengen en ophalen en
- gedurende de vakanties en feestdagen zoals opgenomen in rechtsoverweging 3.5 in voormelde beschikking, nader in onderling overleg door partijen te regelen.
2.5
Bij vonnis in kort geding van 2 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter een voorlopige contactregeling vastgesteld tussen de vrouw en [minderjarige 1] , waarbij contact zal plaatsvinden:
- startend op zondag 5 februari 2023 van 12.00 uur tot 17.00 uur;
- vervolgens vanaf zondag 5 maart 2023: op zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur;
- vervolgens vanaf zondag 2 april 2023: van zondag van 10.00 uur tot maandagochtend (naar school);
- vervolgens vanaf zaterdag 29 april 2023: van zaterdag 12.00 uur tot maandagochtend (naar school);
- vervolgens vanaf het weekend van 27/28 mei 2023: om het weekend van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. toe te staan dat [minderjarige 1] haar hoofdverblijf vanaf heden heeft bij de man, met een bijpassende zorg- en contactregeling als opgenomen in nummer 13 (inclusief felicitatie van [naam broer] op [geboortedag 3] ieder jaar) van het verzoekschrift;
2. de toestemming van de vrouw voor een aanstaande trouwreis van 9 tot en met 22 oktober 2023 naar Zuid-Afrika van de man te vervangen door toestemming van de rechtbank, met de bijbehorende reisdocumenten van de minderjarigen;
3. de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Bij aanvullend verzoek van 14 februari 2023 verzoekt de man:
1. De toestemming van de vrouw voor een aanstaande trouwreis van 7 oktober 2023 tot en met 23 oktober 2023 naar Zuid-Afrika en Swaziland van de man te vervangen door toestemming van de rechtbank in een in dezen te wijzen beschikking, met verstrekking door de vrouw van de bijbehorende reisdocumenten (paspoorten) van de kinderen;
2. toe te staan dat [minderjarige 2] bij de lopende omgangs-contactregeling evenveel tijd bij moeder als vader doorbrengt, waarbij zij ieder jaar gelegenheid heeft [naam broer] op zijn verjaardag ( [geboortedag 3] ) persoonlijk te feliciteren.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Wettelijk kader
4.1
In artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat een zorgregeling die door de rechtbank is bepaald of door de ouders is afgesproken, kan worden veranderd. Dat kan als de omstandigheden zijn veranderd na de beslissing van de rechtbank of na de afspraken van de ouders. Dit kan ook als bij de beslissing van de rechtbank van verkeerde of onvolledige gegevens is uitgegaan.
In artikel 1:253a lid 1 BW staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van de ouders aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
Gewijzigde omstandigheden
4.2
Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen stelt de rechtbank vast dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. [minderjarige 1] verblijft immers sinds oktober 2022 bij de man. De rechtbank zal dan ook overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken.
Hoofdverblijf [minderjarige 1] en wijziging zorg- en contactregeling
4.3
In het kort geding vonnis van 2 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het belangrijk is dat partijen zich zullen wenden tot de hulpverlening. Destijds is op de mondelinge behandeling van 26 januari 2023 besproken dat partijen zich zullen wenden tot [psycholoog] die eerder hulpverlening heeft geboden aan [minderjarige 1] .
Tijdens de mondelinge behandeling van onderhavige zaak op 28 februari 2023 is gebleken dat deze hulpverlening nog geen aanvang heeft genomen. De voorlopige contactregeling tussen [minderjarige 1] en de vrouw is nog maar twee keer geëffectueerd. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het in deze situatie te vroeg is om te beslissen over wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en een wijziging van de zorgregeling. Het is van belang dat er eerst wordt gewerkt aan de communicatie tussen partijen en verder contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vrouw. Het lukt de ouders niet om samen de problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarige kinderen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet in het kader van het UHA. Daarbij zou een verwijzing naar
[psycholoog]in Bergen op Zoom de voorkeur hebben, aangezien dit traject al is ingezet en [minderjarige 1] daar bekend is. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kinderen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 1 maart 2023 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.4
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.5
Gebleken is dat de ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind; (zware/systeemgerichte interventie);
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar;
- de nieuwe gezinssituaties zorgen gezamenlijk voor een goede basis voor de ontwikkeling van het kind.
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.6
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.7
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank de ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en de wijziging van de zorg- en contactregeling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (inclusief het persoonlijk felicitatiemoment met [naam broer] ).
4.8
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten. Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.9
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Past een wijziging van de hoofdverblijfplaats bij de belangen van [minderjarige 1] ?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders past het beste bij de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ?
4.1
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.11
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank de ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.12
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.13
Omdat de ouders en hun kinderen in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op het verzoek tot wijziging hoofdverblijf van [minderjarige 1] en de verzoeken tot wijziging van de zorg- en contactregeling (daarbij inbegrepen het persoonlijk felicitatiemoment met [naam broer] ), maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van zes maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
Voorlopige contactregeling [minderjarige 1] en moeder
4.14
Tijdens de mondelinge behandeling en het gesprek dat [minderjarige 1] met de kinderrechter heeft gehad is gebleken dat de voorlopige contactregeling tussen [minderjarige 1] en haar moeder, zoals door de voorzieningenrechter is vastgesteld, weliswaar is opgestart, maar dat dit contact moeizaam verloopt. [minderjarige 1] geeft aan dat zij graag met haar moeder wil praten maar dat het niet lukt om met haar in contact te komen. [minderjarige 1] heeft er behoefte aan om alles uit te praten, maar zij heeft het gevoel dat haar moeder dit afhoudt. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij open staat voor een gesprek, maar dat dit op de een of andere manier niet tot stand komt.
4.15
De rechtbank is van oordeel dat het belangrijk is dat er, in afwachting van het opstarten van de hulpverlening vanuit het UHA, op korte termijn hulpverlening wordt ingeschakeld om te bezien hoe de contacten tussen [minderjarige 1] en de vrouw beter kunnen verlopen en om deze contacten eventueel te begeleiden. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij hier positief tegenover staat. Zij zal zich hiervoor wenden tot het CJG of de leerlingencoördinator van de school van [minderjarige 1] . De man heeft toegezegd dat hij hier zo nodig zijn toestemming voor zal geven. Nu deze hulpverlening zal plaatsvinden in het vrijwillig kader gaat de rechtbank er vanuit dat beide partijen zich aan hun toezeggingen zullen houden.
Vervangende toestemming huwelijksreis
4.16
De man heeft aanvankelijk verzocht om toestemming voor een trouwreis naar Zuid-Afrika van 9 tot en met 22 oktober 2023. In het aanvullend verzoek wordt gesproken over een andere reisperiode, namelijk van 7 tot en met 22 oktober 2023. In het petitum van dit aanvullend verzoek wordt echter verzocht om toestemming voor een reis naar Zuid-Afrika en Swaziland tijdens de periode 7 tot en met 23 oktober 2023. Desgevraagd heeft de man tijdens de mondelinge behandeling meermaals aangegeven dat de reis naar Zuid-Afrika en Swaziland zal plaatsvinden van 8 tot en met 22 oktober 2023 en dat het verzoek 5 schooldagen buitende de herfstvakantie betreft. De rechtbank beschouwt de data in het petitum van het aanvullend verzoek dan ook als verschrijving en gaat voor haar beoordeling uit van laatstgenoemde periode.
4.17
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man toegelicht dat de periode in oktober is gekozen omdat de herfstvakantie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] binnen deze periode valt, zodat zij slechts vijf dagen schoolverzuim hebben. De man was ervan op de hoogte dat hij de toestemming van de vrouw voor een reis naar het buitenland nodig had, maar hij vermoedde niet dat dit op bezwaren van de vrouw zou stuiten. Het gaat om een groep van veertien mensen die allemaal vrij moeten kunnen krijgen om naar Zuid-Afrika af te reizen voor twee weken. Daarbij moet het ook financieel haalbaar zijn. Om die reden is er gekozen voor de periode in oktober. De man acht het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij zijn huwelijk in Zuid-Afrika bij kunnen wonen. De kinderen willen er heel graag bij zijn en het is geen probleem dat zij hiervoor vijf dagen school moeten missen. De man geeft aan dat hij van de school van beide kinderen al toestemming heeft. Er is contact geweest met de leerplichtambtenaar en deze heeft aangegeven dat de rector van de school van [minderjarige 1] zijn eerdere zienswijze moet herzien. Voor een huwelijk van een van de ouders in het buitenland kan hij vijf dagen bijzonder verlof verlenen.
4.18
Door en namens de vrouw is aangevoerd dat zij geen bezwaar zou hebben tegen de reis wanneer deze volledig in de vakantieperiode zou vallen. Zij zou daarvoor bereid zijn om haar meivakantie met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te geven. Nu de man deze reis echter, zonder enig overleg, heeft gepland in oktober en de kinderen daardoor vijf dagen school moeten missen, heeft zij hier bezwaar tegen. Zij neemt het de man kwalijk dat hij haar niet heeft meegenomen in zijn beslissing en zijn verzoek aan de scholen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor buitengewoon verlof. Het is de vrouw niet gebleken dat de school van [minderjarige 1] toestemming heeft gegeven. Zij verwijst naar jurisprudentie van de rechtbank Amsterdam van
30 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:8307. Daarin is overwogen dat de vader er terecht een punt van heeft gemaakt dat het niet in het belang van de minderjarige is dat hij twee weken school mist. Dit is volgens de rechtbank Amsterdam slechts anders als de minderjarige van de school toestemming krijg om buiten de schoolvakantie op reis te gaan, omdat wordt aangenomen dat de school bij haar beslissing daarover de belangen van de minderjarige meeweegt. De vrouw acht het niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om deze reis te maken en daardoor vijf dagen school te missen.
4.19
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de Raad niet ziet dat de belangen van de kinderen zich verzetten tegen de reis. De Raad refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben bij de kinderrechter aangegeven dat zij zich verheugen op de reis naar Zuid-Afrika en Swaziland. Meer specifiek heeft [minderjarige 1] verklaard dat zij best vijf schooldagen kan missen en dat zij haar klasgenoten kan vragen om aantekeningen voor haar bij te houden.
4.21
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat er een beslissing wordt genomen op het verzoek van de man over de trouwreis naar Zuid-Afrika en Swaziland. Dit geeft duidelijkheid voor iedereen.
De rechtbank stelt voorop dat zij begrijpt dat de vrouw zich overvallen voelt door de plannen van de man. Nu er sprake is van gezamenlijk gezag had het op de weg van de man gelegen om in een vroeg stadium met de vrouw in overleg te treden over zijn plannen en de periode waarin hij de reis wilde laten plaatsvinden, in het bijzonder gelet op de precaire verstandhouding tussen partijen. De rechtbank betreurt het dat de man dat niet heeft gedaan, maar de vrouw voor een (min of meer) voldongen feit heeft geplaatst. Uit hetgeen de man tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd is de rechtbank namelijk niet gebleken van enige noodzaak de reis in de gevraagde periode te laten plaatsvinden. Anderzijds stelt de rechtbank vast dat namens de vrouw niet is onderbouwd waarom het een onoverkomelijk probleem zou zijn wanneer de kinderen een week school missen. Afgezien van het schoolverzuim heeft zij geen omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie leiden dat de reis niet in het belang van de kinderen zou zijn. In de uitspraak van de rechtbank Amsterdam waar namens de vrouw naar is verwezen, waren er naast het schoolverzuim (dat in dat geval twee weken betrof) nog andere zwaarwegende bezwaren tegen de reis. Deze uitspraak kan daarmee dan ook niet gelijkgesteld worden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de Raad niet ziet dat de belangen van de kinderen zich verzetten tegen de reis. De kinderen verheugen zich enorm op de reis. De rechtbank begrijpt dat het voor hen een belangrijke toegevoegde waarde heeft om bij deze familiegebeurtenis aanwezig te zijn. Bovendien kan niet uitgesloten worden dat afwijzing van het verzoek van de man een negatief effect zal hebben op de al kwetsbare relatie tussen [minderjarige 1] en de vrouw, omdat [minderjarige 1] dit haar moeder mogelijk zal kwalijk nemen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat zij mee kunnen naar Zuid-Afrika en Swaziland van 8 tot en met 22 oktober 2023. De rechtbank zal hiervoor dan ook vervangende toestemming verlenen,
onder de voorwaarde dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van school toestemming krijgen om voor de genoemde periode weg te blijven van school. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw de paspoorten van de kinderen tijdig zal verstrekken aan de man.
4.22
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de man. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
verleent aan de man – ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw – toestemming om met de dochters van partijen,
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedag 1] 2009 en
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2012, in de periode van 8 oktober 2023 tot en met 22 oktober 2023 naar Zuid-Afrika en Swaziland te reizen en te verblijven, onder de voorwaarde dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van school toestemming krijgen om voor deze periode weg te blijven van school;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst de ouders en de minderjarigen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal de ouders en de minderjarigen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
verzoekt het loket om uiterlijk op
29 augustus 2023 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.9 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
houdt aan de beslissing op het verzoek met betrekking tot de wijziging hoofdverblijf van [minderjarige 1] en wijziging zorg- en contactregeling.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2023 door
mr. Struijs, rechter, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.