ECLI:NL:RBZWB:2023:186

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1728
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het projectplan voor dijkversterking en de noodzaak van inbreuk op eigendomsrechten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers tegen het besluit van het dagelijks bestuur van waterschap Brabantse Delta, dat op 2 februari 2022 het projectplan voor de dijkversterking langs de rivier De Mark heeft vastgesteld. De eisers, eigenaren van een perceel dat nodig is voor de binnendijkse verbreding van dijkvak [kenmerk 1], hebben bezwaar gemaakt tegen de noodzaak van deze inbreuk op hun eigendomsrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers akkoord gingen met een uitstel van de behandeling van hun beroep, en dat de meervoudige kamer het beroep op 2 december 2022 heeft behandeld.

De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het noodzakelijk is om de dijk binnendijks te versterken op het perceel van eisers. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging door verweerder niet zorgvuldig is uitgevoerd, en dat er onvoldoende objectieve en verifieerbare gegevens zijn gepresenteerd om de noodzaak van de binnendijkse versterking te onderbouwen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op dijkvak [kenmerk 1] en verklaart het beroep gegrond. Verweerder wordt opgedragen het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden en wordt veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] , uit [plaatsnaam] ,

[naam eiser 2] ,uit [plaatsnaam] ,
tezamen, eisers,
gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij,
en

Het dagelijks bestuur van waterschap Brabantse Delta (verweerder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 2 februari 2022 tot vaststelling van het projectplan kering [naam dijkverstrekingstraject] .
Op het beroep is de Crisis- en herstelwet (Chw) [1] van toepassing. Het beroep stond – samen met twee andere beroepen tegen hetzelfde besluit (BRE 22/1584 en BRE 22/1620) – op zitting gepland op 19 juli 2022. Voorafgaand aan die zitting heeft de rechtbank in de twee samenhangende beroepen een verzoek om uitstel ontvangen, omdat partijen in die zaken in overleg waren en mogelijk tot een oplossing zouden kunnen komen. In een e-mailbericht van 30 juni 2022 heeft de rechtbank eisers gevraagd of zij bezwaar hadden tegen uitstel van de behandeling van hun beroep tot het najaar van 2022. In een reactie van 6 juli 2022 hebben eisers de rechtbank medegedeeld dat zij akkoord waren met het uitstel.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 2 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam eiser 2] en mr. J.H.D. Elings (kantoorgenoot mr. de Rooij). Namens verweerder is verschenen: [naam vertegenwoordiger 1] , [naam vertegenwoordiger 2] en [naam vertegenwoordiger 3] .

Beoordeling door de rechtbank

1. Wat zijn de feiten?

Het waterschap is voornemens om de afgekeurde regionale waterkeringen langs het dijkversterkingstraject [naam dijkverstrekingstraject] te verbeteren. Deze kering houdt het water uit de rivier De Mark tegen bij extreem hoog water. De polder [naam dijkverstrekingstraject] is een waterberging die vol mag lopen met water. Het project heeft als doel om de waterveiligheid van de dijkvakken met de kenmerken [kenmerk 1] (150 meter), [kenmerk 2] (1860 meter) en [kenmerk 3] (1606 meter) voor 2024 op orde te brengen. Om te zorgen dat de kering voldoet aan de hoogwaterveiligheids-eisen, moet deze worden verhoogd en/of verbreed. Als meekoppelkans wordt uitvoering gegeven aan een gedeelte van het natuurontwikkelingsproject ‘Noordrand Midden’ van de provincie Noord-Brabant, Staatsbosbeheer en het waterschap. De natuurontwikkeling vindt plaats in het buitendijkse gebied tussen de dijk en rivier De Mark. Dit gebied wordt ingericht voor natuurontwikkeling, waarbij de bergingscapaciteit van De Mark wordt gewaarborgd. De te ontgraven bovengrond wordt gebruikt om de kering te versterken.
Eisers zijn eigenaar van perceel [perceel nummer] . Het perceel is gelegen aan dijkvak [kenmerk 1] . Een deel van het perceel van eisers is nodig voor een binnendijkse verbreding van dat dijkvak.
Op 11 mei 2021 heeft verweerder een ontwerp projectplan vastgesteld ten behoeve van het initiatief. Zes personen hebben zienswijzen naar voren gebracht.
Bij besluit van 2 februari 2022 heeft verweerder het projectplan Waterwet kering [naam dijkverstrekingstraject] vastgesteld.
Eisers hebben daar op 22 maart 2022 beroep tegen ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). De ABRvS heeft het beroep bij brief van 23 maart 2022 doorgezonden naar de rechtbank.

2. Wat heeft verweerder besloten?

Verweerder heeft een projectplan vastgesteld op grond van artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet. In die bepaling staat dat de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder geschiedt overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Een waterkering wordt in de Waterwet [2] aangemerkt als een waterstaatswerk. Verweerder heeft besloten dat de versterking van het dijkvak [kenmerk 1] binnendijks wordt gerealiseerd, in plaats van buitendijks zoals geldt voor andere dijkvakken. Dat heeft tot gevolg dat de dijkversterking op een deel van het perceel van eisers zal plaatsvinden.

3. Wat is het toetsingskader?

3.1
Een projectplan is vormvrij. In de Waterwet wordt aan een projectplan wel een aantal inhoudelijke eisen gesteld, zoals de eis dat het projectplan een beschrijving bevat van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van eventuele nadelige gevolgen van het werk. Daarbij is het aan het algemeen bestuur om alle verschillende bij het projectplan betrokken belangen tegen elkaar af te wegen en inzicht te geven in de wijze waarop eventuele nadelige gevolgen ongedaan gemaakt of beperkt kunnen worden.
3.2
Het is aan de rechtbank om te beoordelen of de aangevoerde beroepsgronden aanleiding zijn voor het oordeel dat het projectplan niet getuigt van een evenwichtige belangenafweging of anderszins in strijd is met het recht.
4. Waarover gaat het geschil?
Tussen partijen is in geschil of het noodzakelijk is om dijk [kenmerk 1] binnendijks op het perceel van eisers te versterken en bestaat discussie over de financiële gevolgen.
5. Bestaat noodzaak tot het versterken van dijk [kenmerk 1] op het perceel van eisers?
5.1
De rechtbank stelt voorop dat de ABRvS heeft overwogen dat uit de Waterwet niet volgt dat voor een project een noodzaak moet bestaan. Wel dient het projectplan op een zorgvuldige afweging van belangen te zijn gebaseerd. [3] De rechtbank leidt daaruit af dat verweerder daarom moet motiveren waarom het noodzakelijk is om een inbreuk te maken op het eigendomsrecht van eisers als gevolg van het binnendijks versterken van de dijk. Het is aan verweerder om te motiveren welk algemeen belang het noodzakelijk maakt dat verweerder daaraan meer waarde mocht hechten, dan aan de belangen van eisers bij het gebruik van hun grond voor andere doeleinden.
5.2
Verweerder stelt dat het noodzakelijk is om dijk [kenmerk 1] binnendijks op het perceel van eisers te verbreden. De binnendijkse verbreding is een maatwerkoplossing die getroffen wordt, zodat de bestaande bomenrij op de kering behouden kan blijven. Aan de beplanting is de waarde ‘redelijk hoog’ toegekend op de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en daarnaast is de beplanting onderdeel van de Groenblauwe mantel, zoals beschreven in de Interim Omgevingsverordening van de provincie. Ook blijkt uit navraag bij een ecoloog dat het zeer waarschijnlijk is dat de bomenrij een belangrijk richtpunt vormt in vliegroutes van vleermuizen. Het verlies van de specifieke waarde van de bomen, kan bij een kap niet worden gecompenseerd door het herplanten van bomen. In het belang van de waterveiligheid is het niet nodig om de bomen te verwijderen. Versterking van de kering door ophoging van de weg die zich op de kering bevindt is niet geschikt, omdat de bomen dan ook gekapt zouden moeten worden en omdat dit complex(er) is. Een buitendijkse verbetering is niet geschikt, omdat de gronddruk op de wortelzone dan te hoog wordt en de bomen daarom niet zouden kunnen overleven. Daarnaast ontstaat dan het risico dat de zone aanzienlijk natter wordt dan in de huidige situatie. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat de binnendijkse verbreding ook nodig is, omdat er een weg op de kering is gelegen, om technische redenen, ten behoeve van een logische en landschappelijk goede inpassing, ten behoeve van het behoud van ruimte voor de natuurontwikkelingsopgave buitendijks en voor de waterveiligheid.
5.3
Eisers stellen dat niet noodzakelijk is dat de dijkversterking op de grond van eisers wordt gerealiseerd. De dijkversterking vindt in de rest van het gebied buitendijks plaats. Indien de uitbreiding van de kering in dit laatste stuk ook buitendijks wordt gerealiseerd, sluit dit aan op hoe het in het volgende dijkvak zal gebeuren. De bestaande bomenrij kan dan in zijn huidige vorm blijven bestaan. In het dossier zijn geen aanwijzingen aanwezig om vast te kunnen stellen dat de bomen niet gekapt zouden kunnen of mogen worden. De kwalificatie is ook slechts ‘redelijk hoog’. Op een buitendijkse verbreding zouden bomen herplant kunnen worden. De ecologische waarde van de bestaande bomenrij is onvoldoende onderbouwd. Dat er een advies van de ecoloog is en dat bij een buitendijkse oplossing een te hoge worteldruk op de bomen komt, blijkt niet uit de stukken. Uit een door eisers overgelegd boomtechnisch advies blijkt volgens hen dat de verbreding van de dijk buitendijks mogelijk is.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het noodzakelijk is om een inbreuk te maken op het eigendomsrecht van eisers om de dijk binnendijks te versterken. Verweerder heeft de algemene belangen die daaraan ten grondslag zijn gelegd onvoldoende met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Gelet daarop is niet gebleken dat het projectplan – voor zover het betrekking heeft op dijk [kenmerk 1] – berust op een zorgvuldige afweging van belangen.
Uit de door verweerder overgelegde ‘Uitgangspuntennotitie Verbetering regionale keringen’ blijkt dat afhankelijk van de specifieke situatie wordt bezien of handhaving van bomen op een kering mogelijk is, wanneer dijkvakken verbeterd moeten worden en de bomen geen belemmering mogen vormen voor de kwaliteit van de dijk. Er dient in dat geval volgens de notitie wel een duidelijke meerwaarde te zijn in de ruimtelijke kwaliteit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat de beplanting een duidelijke meerwaarde vormt voor de ruimtelijke kwaliteit. Verweerder stelt terecht dat op de Cultuurhistorische waardenkaart aan de beplanting op de dijk de waarde ‘redelijk hoog’ is toegekend en dat de bomen onderdeel uitmaken van de groenblauwe mantel, maar heeft op geen enkele wijze met stukken onderbouwd welke specifieke waarde de bomen hebben die maken dat ze behouden moeten blijven en niet herplant kunnen worden. Het had op de weg van verweerder gelegen om daaraan een rapport van een deskundige ten grondslag te leggen. Verweerder heeft ook niet met een deskundigenrapport onderbouwd dat de bomenrij een belangrijk richtpunt vormt in de vliegroutes van vleermuizen. Dat standpunt van verweerder staat ook haaks op de door verweerder overgelegde natuurtoets van Anteagroup van 14 april 2021. Op pagina 26 van dat rapport staat dat de bomenrij aan de [adres] een potentieel interessant landschapselement vormt voor de vliegroutes van vleermuizen, maar dat de aanwezigheid van verblijfplaatsen hier zijn uitgesloten en er betere fourageerlocaties buiten het projectgebied aanwezig zijn.
Daarnaast heeft verweerder alleen gesteld en niet onderbouwd met stukken dat ophoging van de weg of een buitendijkse versterking niet mogelijk is. Verweerder heeft geen rapport of advies overgelegd waarin deze alternatieven door een deskundig te achten persoon zijn beoordeeld. In een door eisers overgelegd advies van ANDE(R)S Boomtechnisch Advies, wordt geconcludeerd dat beide alternatieven mogelijk zijn met behoud van de bomen.
Daar voegt de rechtbank aan toe dat verweerder ook alleen heeft gesteld, maar op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat een binnendijkse versterking is vereist gelet op de openbare weg die op de kering aanwezig is, vanwege technische redenen, gelet op een logische en landschappelijk goede inrichting en voor de waterveiligheid. Het behoud van ruimte voor de natuurontwikkelingsopgave buitendijks kan naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen doorslaggevende reden zijn om juist en alleen op het perceel van eisers te kiezen voor een binnendijkse versterking, omdat de waterkering voor het overige en overgrote deel wel buitendijks wordt versterkt en die oplossing aldaar kennelijk niet in de weg staat aan de natuurontwikkelingsopgave.
6. Conclusie
6.1
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het projectplan – voor wat betreft dijkvak [kenmerk 1] – heeft vastgesteld in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, voor zover het betrekking heeft op dijkvak [kenmerk 1] .
6.2
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om te onderzoeken en motiveren waarom het noodzakelijk is om dijkvak [kenmerk 1] binnendijks op het perceel van eisers te versterken. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
6.3
Omdat het beroep van eisers gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt.
6.4
Daarnaast zal verweerder worden veroordeeld in de door eisers gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op dijkvak [kenmerk 1] ,
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. drs. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 13 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 1.1, eerste lid, onder a, van de Chw en bijlage I, categorie 7.3, bij de Chw.
2.Artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet.
3.ABRvS 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3092, r.o. 7.2.