ECLI:NL:RBZWB:2023:1864

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1039
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake WIA-uitkering

Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiseres, vertegenwoordigd door mr. I.T.A. Duijs, in beroep ging tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 23 februari 2022 met betrekking tot haar uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres stelde dat verweerder niet tijdig had beslist op haar bezwaar, dat op 28 maart 2022 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was overschreden en dat eiseres in haar recht stond. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder binnen vier maanden na de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar moet nemen en dat hij een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden en de proceskosten van € 418,50 betalen. De rechtbank heeft de zaak als licht gekwalificeerd, gezien de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep over geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1039

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [woonplaats eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.T.A. Duijs),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 28 maart 2022 tegen het besluit van 23 februari 2022 betreffende haar uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Het bestuursorgaan beslist op het onderhavige bezwaar binnen zeventien weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikel 112 van de Wet WIA). Het bezwaarschrift tegen het besluit van 23 februari 2022 is bij verweerder ingediend op 28 maart 2022.
Verweerder heeft de beslistermijn met toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Awb verdaagd met zes weken tot 14 september 2022. Vervolgens is de beslistermijn met instemming van eiseres op grond van artikel 7:10, vierde lid, van de Awb met een termijn van 6 weken uitgesteld. Verweerder had dan uiterlijk op 26 oktober 2022 moeten beslissen. Blijkens de correspondentie zijn partijen bij deze verlenging echter uitgegaan van een verlenging tot uiterlijk 28 september 2022. Vervolgens heeft eiseres nog ingestemd met een laatste verlenging tot 14 oktober 2022. Verweerder had dus uiterlijk op 14 oktober 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 17 oktober 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. In het verweerschrift van 15 februari 2023 heeft verweerder aangegeven dat er vanwege een tekort aan verzekeringsartsen nog geen spreekuurcontact kon worden ingepland. Verweerder verwacht dat het spreekuur in het tweede kwartaal kan worden ingepland.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat verweerder vier maanden de tijd krijgt de beslissing op bezwaar te nemen.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, op 21 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.