ECLI:NL:RBZWB:2023:1865
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit over compensatie transitievergoeding
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A.J.H.M. Borgers-Leermakers, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 9 juli 2021, waarin de hoogte van de compensatie voor de betaalde transitievergoeding werd vastgesteld. Op 24 januari 2023 heeft het UWV dit besluit gewijzigd en de compensatie vastgesteld op € 12.396,83. Na deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft aangegeven bereid te zijn de forfaitaire proceskosten en het griffierecht te vergoeden, maar zal dit pas doen na uitspraak van de rechtbank over de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 837,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank beslist dat het UWV in de proceskosten van verzoekster wordt veroordeeld tot dit bedrag. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande en openbaar gemaakt op 16 maart 2023. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.