ECLI:NL:RBZWB:2023:1871

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
C/02/405079 / KG ZA 23-10 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Roose
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruimingsvordering van een B.V. tegen een andere B.V. inzake bruikleenovereenkomst voor onbepaalde tijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee besloten vennootschappen. De eiseres, een B.V., vorderde ontruiming van vier loodsen en bijbehorende oesterputten die in bruikleen waren gegeven aan de gedaagde B.V. De eiseres stelde dat de bruikleenovereenkomst rechtsgeldig was opgezegd en dat er een zwaarwegende grond was voor deze opzegging, namelijk de slechte bouwkundige staat van de loodsen en de onveilige situatie voor personeel en bezoekers. De gedaagde B.V. betwistte de opzegging en voerde aan dat de loodsen nog steeds geschikt waren voor gebruik en dat er geen spoedeisend belang was voor de eiseres om ontruiming te vorderen.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres een zwaarwegend belang had bij ontruiming, gezien de risico's voor de veiligheid van personeel en bezoekers. De rechtbank concludeerde dat de opzegging van de bruikleenovereenkomst rechtsgeldig was en dat de gedaagde B.V. binnen veertien dagen na de uitspraak diende te ontruimen. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde B.V. niet aan de ontruimingsverplichting voldeed. De gedaagde B.V. werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/405079 / KG ZA 23-10
Vonnis in kort geding van 16 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaten mr. M. van der Bent en mr. D. Bennaars te Middelburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaten mr. R. Le Grand en mr. T.F.B. Jansen te Rotterdam
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding van 18 januari 2023 met producties 1 tot en met 23,
­ de brief van mr. Van der Bent van 31 januari 2023 met de bijbehorende producties 24 tot en met 27,
­ de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 15,
­ de mondelinge behandeling op 2 februari 2023 en de ter gelegenheid van
die zitting door de advocaten van beide partijen voorgedragen en overgelegde pleitnotities.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaar van vier loodsen, inclusief bijbehorende oesterputten, aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] . [gedaagde] houdt zich bezig met de kweek en verkoop van oesters. Ze is een dochtermaatschappij van [moederbedrijf] B.V. (verder de te noemen: [moederbedrijf] ). [moederbedrijf] is gevestigd aan de [adres 2] in [vestigingsplaats] .
2.2.
Feitelijk maakt [gedaagde] al tientallen jaren gebruik van de loodsen en oesterputten aan de [straatnaam] voor de verwerking van schaal- en schelpdieren. Op 24 december 2015 heeft [eiseres] de loodsen en oesterputten verworven van de Staat. Vervolgens heeft zij het gebruik ervan in erfpacht uitgegeven aan [gedaagde] voor de duur van vijf jaar.
2.3.
Bij e-mail van 13 mei 2020 schrijft [gedaagde] toenmalige bestuurder [naam] het volgende aan een notaris van Everest Notariaat:
“(…) Ons oesterbedrijf ( [gedaagde] BV) heeft een recht van erfpacht. Zie ook de bijlage. Het gaat om oesterputten en 4 oesterloodjes van begin 20ste eeuw. (…) Wij hebben dan ook besloten de oesteractiviteiten binnenkort te verplaatsen naar een andere locatie. We kunnen daar efficiënter en goedkoper werken, o.a. door multi-inzetbaarheid van het personeel, en de nieuwe locatie voldoet aan de eisen van IFS (international food standard). Dat laatste wordt door klanten steeds meer geëist (voedselveiligheid).
De erfpacht loopt t/m 23 december as., zag ik. Wij vroegen ons even af of wij de erfpacht kunnen beëindigen en, zo ja, tegen welke datum en hoe. (…)”.
2.4.
Het recht van erfpacht is per 1 mei 2021 met instemming van [gedaagde] geëindigd. [eiseres] heeft de loodsen en de oesterputten vervolgens om niet aan [gedaagde] in bruikleen gegeven voor de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 december 2021. De bruikleenovereenkomst is daarna verlengd tot 1 juli 2022.
2.5.
Per e-mail van 31 juli 2022 heeft [eiseres] aan [gedaagde] gemeld dat zij de bruikleenovereenkomst, met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden, opzegt per 1 oktober 2022. [gedaagde] heeft de opzegging van de bruikleenovereenkomst niet geaccepteerd en is niet overgegaan tot ontruiming van de loodsen en oesterputten.
2.6.
[eiseres] heeft een opdracht verstrekt aan [bouwkundig bureau] B.V. om de bouwkundige staat van de loodsen vast te stellen. [bouwkundig bureau] heeft daartoe een bouwkundige opname verricht waarvan zij op 9 december 2022 een rapportage heeft opgesteld. Hierin is de volgende conclusie opgenomen:
“(…) panden verkeren in slechte staat. De houtaantasting door de daklekkages is volop in gang en levert op termijn het inzakken van de gebouwen op. De losgescheurde topgevels bij loods 2 kunnen bij stormachtige wind tot ineenstorting leiden. (…)”.
2.7.
[eiseres] heeft [installatiebedrijf] B.V. gevraagd de elektrische installaties in de loodsen visueel te inspecteren. In haar e-mail van 28 november 2022 schrijft [installatiebedrijf] onder meer:
“(…) Op alle drie de locaties zijn er dusdanige gebreken geconstateerd dat het economisch gezien verstandiger is om de installaties vooraf up to date te brengen, daar we alleen op basis van mijn bezoek al kunnen concluderen dat er een afkeur zal worden gegeven.
In enkele gevallen zijn de tekortkomingen zodanig dat wij adviseren om deze zo spoedig mogelijk te herstellen dan wel te vervangen om mogelijke verdere schade aan have en goed te voorkomen.
Ook zou in het uiterste geval er gevaar voor gebruikers kunnen optreden daar er beschadigde kabels, niet gesloten kabel- en lasdozen en onjuist gebruik van tafelcontactdozen zijn.
(…)
Advies is om op alle locaties de installaties te herstellen en waar nodig te vervangen. (…)”.
2.8.
[gedaagde] heeft opdracht verstrekt aan [bouwkundig adviesbureau] om middels een bouwkundige keuring de veiligheid van de panden voor de ter plekke werkende mensen te beoordelen en de mogelijkheid tot restauratie te bezien. In haar rapport van 10 december 2022 schrijft [bouwkundig adviesbureau] onder meer het volgende:
“(…) Hoewel gebouw [huisnummer 1] niet aan de binnenzijde geïnspecteerd kon worden is aan de buitenzijde vast te stellen dat voor dit gebouw geld dat gebruik bij een stevige wind niet verantwoord is. Dit voornamelijk door dat de kap niet meer verankerd is aan het gebouw, De betonrot aan de rechter zijde van het gebouw en het vergevorderd veroudering proces van het metselwerk en de beton. De nr. [huisnummer 2] en [huisnummer 3] kunnen met een iets krachtiger wind gebruikt worden aar zijn ook duidelijk aan vervangen toe. Zie bijgaande kwaliteitseisen voor baksteen. Voor de veiligheid in alle omstandigheden te garanderen is vervangen van gebouwen duidelijk noodzakelijk.(…)”.
2.9.
De advocaat van [eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 9 december 2022 gesommeerd de loodsen en bijbehorende oesterputten voor 1 januari 2023 te ontruimen en te verlaten. Deze sommatie is herhaald bij brief van 30 december 2022. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat [gedaagde] , zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld de vier loodsen inclusief de bijbehorende oesterputten aan de [straatnaam] te [vestigingsplaats] binnen twee weken nadat dit vonnis is gewezen te ontruimen en ontruimd te houden en ontruimd ter beschikking te stellen aan [eiseres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft, met machtiging van [eiseres] om deze ontruiming zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie op kosten van [gedaagde] te bewerkstelligen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt hieraan het volgende ten grondslag. Partijen hebben in 2020 gesproken over beëindiging van het erfpachtrecht. [gedaagde] wilde de oesteractiviteiten gaan onderbrengen in het bedrijfsgebouw van [moederbedrijf] aan de [adres 2] . Omdat op 1 mei 2021, de datum waarop het erfpachtrecht is geëindigd, nog enkele werkzaamheden plaats dienden te vinden om deze overgang mogelijk te maken, heeft [eiseres] meer tijd gegund aan [gedaagde] voor het verplaatsen van de oesteractiviteiten van de [straatnaam] naar de [adres 2] . [eiseres] heeft de loodsen met bijbehorende oesterputten op dat moment tot 1 januari 2022 om niet in bruikleen gegeven aan [gedaagde] . De geplande verhuizing naar de [adres 2] heeft vervolgens vertraging opgelopen vanwege financiële problemen, de daarop volgende wijzigingen van vennootschappelijke aard en het gedeeltelijk uitvallen van een van de bestuurders van [gedaagde] medio november 2021. [eiseres] heeft de bruikleenovereenkomst om die reden verlengd tot 1 juli 2022. Deze extra termijn gaf [gedaagde] voldoende tijd om de eerder geplande verhuizing te bewerkstelligen. Nadat wederom niet tot ontruiming was overgegaan, heeft [eiseres] de bruikleenovereenkomst per e-mail van 31 juli 2022 opgezegd. Die opzegging was rechtsgeldig. Voor zover de argumenten die [gedaagde] aanvoert om de loodsen langer te mogen gebruiken van belang zouden zijn bij de beoordeling van de vraag of de bruikleenovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd, snijden deze argumenten geen hout. [eiseres] beschikte namelijk over een zwaarwegende grond voor opzegging en er is een redelijke opzegtermijn in acht genomen.
3.3.
[eiseres] licht de zwaarwegende grond voor opzegging als volgt toe. De vier loodsen en de oesterputten aan de [straatnaam] zijn niet meer geschikt voor de verwerking van oesters. Bovendien is er in januari 2021 een brand uitgebroken in een van de loodsen als gevolg van kortsluiting. Inmiddels is de bouwkundige staat (inclusief de elektrische voorziening) dusdanig dat er niet meer veilig gewerkt kan worden. Dit blijkt zowel uit het rapport van [bouwkundig bureau] als uit de bevindingen van [installatiebedrijf] . [installatiebedrijf] concludeert dat de elektrische installaties in de loodsen afgekeurd moeten worden. Dit heeft ook tot gevolg dat [eiseres] de loodsen niet (meer) kan verzekeren. Spoedig herstel van de loodsen is dan ook noodzakelijk. Bovendien is [eiseres] inkomsten misgelopen door de aan [gedaagde] gegunde verlengde gebruiksperiode. Zij kan deze inkomsten niet missen. [eiseres] wenst na herstel een nieuwe bestemming aan het complex te geven waarmee zij inkomsten kan genereren.
3.4.
[eiseres] heeft bovendien een redelijke opzegtermijn in acht genomen. Het was voor [gedaagde] al veel langer duidelijk dat zij naar een andere locatie moest verhuizen. Het tijdelijke karakter van de bruikleenovereenkomst was bekend bij [gedaagde] , zowel bij het oude als bij het nieuwe bestuur. De huidige bestuurders zijn immers van de voorgenomen verplaatsing van de oesteractiviteiten op de hoogte gebracht. Het tijdelijke karakter volgt verder uit het feit dat [eiseres] de loodsen om niet ter beschikking heeft gesteld aan [gedaagde] . [gedaagde] maakt al sinds 1 mei 2021 gratis gebruik van de loodsen en de oesterputten. Zij heeft sinds het einde van de erfpachtovereenkomst tot het moment van opzegging van de bruikleenovereenkomst dus veertien maanden gegund gekregen voor de geplande verhuizing. De oesteractiviteiten zijn bovendien gemakkelijk te verplaatsen zonder dat de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] worden gefrustreerd. Voor het verplaatsen zijn geen verbouwingen en/of investeringen vereist. De locatie aan de [adres 2] is geschikt voor het verwerken van oesters. Er hoeven bovendien niet veel zaken verhuisd te worden vanuit de locatie aan de [straatnaam] naar de [adres 2] . Het gaat nog slechts om twee omsnoeringsmachines voor het dichtbinden van oestermandjes, een heftruck, een rollerbaan, verpakkingsmateriaal, een computer en een printer.
3.5.
[gedaagde] voert verweer. Zij betwist dat [eiseres] een zwaarwegende grond had op basis waarvan zij de bruikleenovereenkomst mocht opzeggen. Uit de bouwkundige keuring die [bouwkundig adviesbureau] heeft uitgevoerd, is gebleken dat de loodsen, met inachtneming van een aantal voorzorgsmaatregelen, voldoende veilig zijn voor de uitoefening van [gedaagde] ’s bedrijfsactiviteiten. Bovendien zijn de loodsen en oesterputten geschikt voor de verwerking van oesters conform de daarvoor geldende regels. Uit de door [eiseres] overgelegde stukken blijkt niet dat de loodsen en oesterputten niet langer verzekerbaar zijn. [gedaagde] weet niet of er een opstalverzekering is geweest. De vereiste zwaarwegende grond volgt evenmin uit de gestelde inkomstenderving. Het financiële belang van [eiseres] bij het in eigen gebruik kunnen nemen van de loodsen en oesterputten is onvoldoende onderbouwd.
3.6.
[gedaagde] betwist verder dat [eiseres] een redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen bij de opzegging van de bruikleenovereenkomst. [gedaagde] wist weliswaar dat sprake was van een voornemen om (op enig moment) de activiteiten te verplaatsen naar de [adres 2] , maar op die verplaatsing was door het vorige bestuur van [gedaagde] geenszins voorgesorteerd. Er waren daartoe nog geen voorbereidingen getroffen. [eiseres] heeft het nieuwe bestuur van [gedaagde] niet laten weten dat een opzegging van de bruikleenovereenkomst aanstaande was. De opzegging op 31 juli 2022 kwam dan ook “uit de lucht vallen”. [gedaagde] betwist verder dat zij sinds 31 juli 2022 genoeg tijd heeft gehad om zich voor te breiden op de verplaatsing van de activiteiten. Bovendien is het pand aan de [adres 2] niet gebruiksklaar voor volledige overname van de oesterverwerkingsactiviteiten.
3.7.
Voor zover wordt geoordeeld dat [eiseres] wel een zwaarwegende grond had voor opzegging en zij daarbij een redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen, dient de vordering alsnog te worden afgewezen. [gedaagde] ’s belang bij het kunnen blijven beschikken over de loodsen en oesterputten weegt zwaarder dan het belang dat [eiseres] heeft bij het kunnen beschikken over deze objecten. [gedaagde] heeft een groot financieel belang bij voortzetting van de bruikleenovereenkomst. Bij ontruiming van de loodsen en oesterputten vallen de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] namelijk volledig stil met aanzienlijk omzetverlies tot gevolg. De activiteiten moeten overgeplaatst worden naar de locatie aan de [adres 2] , maar die locatie dient eerst te worden verbouwd. Deze verbouwing zal maanden in beslag nemen zodat [gedaagde] gedurende langere periode geen oesters zal kunnen verwerken en dus geen omzet zal kunnen genereren. Voor de verbouwing dient [gedaagde] bovendien ruim € 650.000,00 aan financiering aan te trekken en de kans dat zij deze financiering op korte termijn zal kunnen verkrijgen, is klein. Daar staat het belang van [eiseres] bij het kunnen verwerven van inkomsten tegenover. [eiseres] heeft dit belang echter niet onderbouwd. Bovendien heeft [gedaagde] aangeboden een vergoeding te betalen voor het gebruik van de loodsen en oesterputten. [eiseres] heeft tevens gesteld belang te hebben bij reparatie van de loodsen, maar deze reparaties zijn niet spoedeisend en gelden niet voor de oesterputten. Bovendien heeft [gedaagde] zich bereid getoond mee te werken aan de reparaties voor zover haar activiteiten daardoor niet worden belemmerd. Het voorgaande brengt ook met zich dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij toewijzing van haar vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
Anders dan [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de aard van de vorderingen voortvloeit dat een spoedeisend belang kan worden aangenomen. In de kern gaat het immers over het recht van [eiseres] om weer over haar eigendommen te kunnen beschikken.
4.2.
Het gaat hier om een vordering in kort geding. Dat betekent dat voor toewijzing van de vordering tot ontruiming in de eerste plaats aannemelijk dient te zijn dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] rechtsgeldig is opgezegd en dat [gedaagde] (dus) verplicht is de door haar gebruikte loodsen en oesterputten te ontruimen. In de tweede plaats moet een afweging van de belangen van partijen meebrengen dat aan de belangen van [eiseres] doorslaggevend gewicht moet worden toegekend. Meer concreet: dat [eiseres] een belang heeft bij ontruiming dat zwaarder weegt dan het belang dat [gedaagde] heeft bij voortzetting van het gebruik.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat zij een bruikleenovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben gesloten. Het uitgangspunt is dat een overeenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan, en waarvoor geen wettelijke of contractuele opzeggingsregeling geldt, in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen, in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat, dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
4.4.
Anders dan [gedaagde] betoogt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat een zwaarwegende grond in dit geval niet vereist is voor opzegging van de tussen partijen tot stand gekomen bruikleenovereenkomst. Er is sprake van een commerciële overeenkomst tussen twee professionele partijen. Gelet op de aard van de overeenkomst en de hoedanigheid van partijen ligt de nadruk daarom op contractsvrijheid en het uitgangspunt dat de overeenkomst vrij opzegbaar is. Daarbij komt dat het voor beide partijen duidelijk was dat het gebruik van de loodsen en oesterputten van tijdelijke aard was. Tussen partijen is niet in geschil dat de aan de bruikleenovereenkomst voorafgaande erfpacht, die eveneens van tijdelijke aard was, op verzoek van (het vorige bestuur van) [gedaagde] zelf is geëindigd. Uit de in r.o. 2.3 geciteerde correspondentie volgt dat [gedaagde] de erfpacht wilde beëindigen omdat zij haar activiteiten wilde verplaatsen naar de [adres 2] . Vervolgens is de bruikleenovereenkomst twee keer met zes maanden verlengd in verband met omstandigheden die het voor [gedaagde] tijdelijk niet mogelijk maakten de verhuizing naar de [adres 2] uit te voeren. Of de voormalige bestuurders van [gedaagde] het nieuwe bestuur van [gedaagde] nauwgezet hebben geïnformeerd over het aflopen van het erfpachtrecht, de bruikleenovereenkomst, de voorgenomen verhuizing en de activiteiten die in dat kader al dan niet al waren verricht, raakt de verhouding tussen [eiseres] en [gedaagde] niet. Het gaat dan immers om een interne aangelegenheid binnen [gedaagde] . Dat het nieuwe bestuur wist van een voornemen om de oesteractiviteiten naar de [adres 2] te verplaatsen, is overigens niet in geschil. Tot slot geeft [gedaagde] zelf aan te weten dat zij geen “eeuwigdurend” gebruiksrecht heeft op de loodsen en oesterputten. Tegen deze achtergrond kan dan ook niet worden aangenomen dat [eiseres] een zwaarwegende grond nodig had om de bruikleenovereenkomst op te mogen zeggen.
4.5.
De vraag of [eiseres] een redelijke opzegtermijn in acht moest nemen, en, zo ja, of de aangezegde opzegtermijn van twee maanden kwalificeert als een redelijke opzegtermijn, hoeft in deze procedure niet te worden beantwoord. Vast staat immers dat [gedaagde] de loodsen en oesterputten tot op heden niet heeft ontruimd zodat zij feitelijk al zes maanden de tijd heeft gehad om tot ontruiming over te gaan. Een termijn van zes maanden heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter hoe dan ook te gelden als een redelijke opzegtermijn.
4.6.
Het voorgaande brengt met zich dat [eiseres] ’s vorderingen op dit moment kunnen worden toegewezen. De vraag is of een belangenafweging desondanks tot afwijzing van [eiseres] ’s vorderingen zou moeten leiden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat [eiseres] , in het licht van de omstandigheden van het geval, een zwaarwegend belang heeft om over haar eigendommen te kunnen beschikken en om de loodsen en oesterputten te kunnen sluiten. Zowel uit het rapport van [bouwkundig bureau] als uit het rapport van [bouwkundig adviesbureau] blijkt dat er gevaar op instorting bestaat bij een stormachtige wind (r.o. 2.6 en 2.8). Voor de loods op [huisnummer 1] geldt dit al bij een stevige wind, aldus [bouwkundig adviesbureau] . Omdat [gedaagde] personeel laat werken in de loodsen bestaat er een risico op letsel bij de werknemers indien dit gevaar zich verwezenlijkt. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat zij haar personeel heeft geïnformeerd dat de panden bij harde wind niet kunnen worden gebruikt, maar of [gedaagde] in die situatie daadwerkelijk tot een (tijdelijke) sluiting van de loodsen zal overgaan, ligt buiten de invloedsfeer van [eiseres] . Daar komt bij dat ook toeristen de percelen aan de [straatnaam] bezoeken. Deze toeristen worden ook blootgesteld aan het gevaar op instorting van de loodsen met mogelijk letsel tot gevolg, ook als zij enkel de oesterputten en niet de loodsen zelf bezoeken. Indien het instortingsgevaar zich verwezenlijkt loopt [eiseres] het risico dat zij, als eigenaar van de opstallen, voor de schade aansprakelijk wordt gehouden. Gelet op de overgelegde rapporten acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat [eiseres] zich niet (meer) kan verzekeren tegen deze schade. In dat kader wordt ook de conclusie van [installatiebedrijf] meegewogen (r.o. 2.7). [gedaagde] heeft bovendien onvoldoende weersproken dat de situatie van de loodsen is verslechterd als gevolg van heiwerkzaamheden in de nabije omgeving. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat het risico op instorting – en dus op letsel – daardoor is vergroot. Tot slot heeft [gedaagde] niet weersproken dat er in 2021 in een van de loodsen een brand heeft gewoed als gevolg van kortsluiting.
4.8.
Tegenover dit belang staat het (financiële) belang van [gedaagde] bij voortzetting van het gebruik. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de locatie aan de [adres 2] nog niet geschikt is voor de oesteractiviteiten zodat al haar bedrijfsactiviteiten volledig stil komen te liggen indien zij de loodsen en oesterputten aan de [straatnaam] dient te ontruimen. Dit is echter tegenstrijdig aan hetgeen zij ter zitting heeft verklaard. [gedaagde] heeft immers erkend dat er in drukke periodes al vaker oesters zijn verwerkt op de locatie aan de [adres 2] . Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat de werkzaamheden op de [adres 2] minder efficiënt kunnen worden verricht zolang er geen aanpassingen hebben plaatsgevonden, weegt dit belang niet op tegen het risico dat [eiseres] loopt op schade door instorting van de loodsen. De vraag of en in welke mate er nog een verbouwing van de locatie aan de [adres 2] dient plaats te vinden voordat [gedaagde] op een zo efficiënt mogelijke wijze aan de slag kan op die locatie, kan op dit moment dan ook onbeantwoord blijven. Daarbij komt dat [gedaagde] heeft toegezegd de loodsen per 1 juli 2023 te zullen ontruimen. [gedaagde] heeft zelf aangevoerd dat de door haar gewenste aanpassingen op dat moment nog niet zullen zijn doorgevoerd. Een tijdelijke oplossing is dus hoe dan ook nodig. Wat een dergelijke tijdelijke oplossing precies inhoudt en hoeveel tijd [gedaagde] nodig heeft om deze te realiseren, heeft zij niet toegelicht. [gedaagde] wil de oesters in de drukke periode rondom Pasen nog – op efficiënte wijze – aan de [straatnaam] kunnen verwerken, maar ook dit belang rechtvaardigt niet dat [eiseres] nog langer wordt blootgesteld aan de risico’s die zij als eigenaar van de loodsen en oesterputten loopt bij voortdurend gebruik door [gedaagde] .
4.9.
Het voorgaande brengt met zich dat de gevorderde ontruiming zal worden toegewezen. De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf, met inroeping van de sterke arm, uit te doen voeren, zal worden afgewezen. Uit artikel 556 lid 1 Rv volgt dat [eiseres] de ontruiming niet zelf ter hand mag nemen en dat gedwongen ontruiming het exclusieve terrein is van de deurwaarder. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 3:297 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat een ontruimingsvonnis volstaat om de deurwaarder te mogen inschakelen indien [gedaagde] niet vrijwillig tot ontruiming overgaat. [eiseres] heeft dus geen rechterlijke machtiging nodig om de hulp van de deurwaarder in te schakelen. Voorwaarde is dat het ontruimingsvonnis door de deurwaarder aan [gedaagde] wordt betekend en dat aan [gedaagde] overeenkomstig het bepaalde in artikel 555 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevel wordt gedaan om binnen drie dagen te ontruimen. De deurwaarder zelf heeft geen rechterlijke machtiging nodig om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen als de deuren gesloten zijn, of de opening geweigerd wordt. Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Voorziet de deurwaarder problemen bij de ontruiming, dan kan hij op grond van artikel 3 Politiewet – zonder dat daartoe een machtiging van de rechter nodig is – bijstand van de politie inroepen.
4.10.
De voorzieningenrechter acht het opleggen van een dwangsom onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 100.000,00.
4.11.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 109,04
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.079,00
Totaal € 1.864,04
4.12.
De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien en voor zover [gedaagde] de proceskosten niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis zal hebben voldaan. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat [gedaagde] , indien deze door de betekening van het vonnis kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien.
4.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis te ontruimen, ontruimd te houden en ontruimd ter beschikking te stellen aan [eiseres] :
- de vier loodsen, inclusief de bijbehorende oesterputten, staande en gelegen aan:
 [adres 3] , [kadastrale gegevens 1] ,
 [adres 4] , [kadastrale gegevens 2] , en
 [adres 5] , [kadastrale gegevens 3] .
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in r.o. 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, totdat een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.864,04, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Roose en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023.