ECLI:NL:RBZWB:2023:1872

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
C/02/378637 FA RK 20-5820
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een zorgregeling met 50/50 verdeling na een opbouw van de zorgregeling in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2019. De zaak betreft een verzoek van de man om gezamenlijk gezag en een zorgregeling vast te stellen. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij partijen, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. De man, vertegenwoordigd door mr. M.J.M.T. van Maarle, en de vrouw, vertegenwoordigd door mr. D.J.D. Kentie, hebben hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft ook de Stichting Jeugdbescherming Brabant als informant aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een goede band is tussen de minderjarige en beide ouders, en dat de omgang tussen de man en de minderjarige goed verloopt. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om gezamenlijk gezag en een zorgregeling beoordeeld op basis van de relevante wetgeving, waaronder artikel 1:253c en 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat partijen gezamenlijk worden belast met het gezag en dat er een co-ouderschapsregeling wordt vastgesteld, waarbij de zorg- en opvoedingstaken gelijkwaardig worden verdeeld (50/50).

De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om de behandeling van de zaak aan te houden afgewezen, omdat dit niet in het belang van de minderjarige zou zijn, die behoefte heeft aan duidelijkheid, vooral nu zij binnenkort naar school gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/378637 FA RK 20-5820
datum beschikking: 17 januari 2023
beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. M.J.M.T. van Maarle, te Zoetermeer,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. D.J.D. Kentie, te Breda,
betreffende de minderjarige
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019,
hierna te noemen [minderjarige] of de minderjarige.
De rechtbank merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Roosendaal,
verder te noemen de gecertificeerde instelling (GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het verdere verloop van het geding
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 26 juli 2022 en alle daarin vermelde stukken;
- de brieven van mr. Kentie van 11 augustus 2022, 17 en 18 november 2022 en 12 december 2022;
- de brieven van mr. Van Maarle van 11 augustus 2022, 30 september 2022 en 14 december 2022.
1.2. De zaak is met gesloten deuren behandeld op de nadere mondelinge behandeling van 19 december 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig een medewerker van de Raad en twee jeugdzorgwerkers van de GI.
1.3 Gelet op de nauwe samenhang van de onderhavige zaak met de zaak van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling met het kenmerk C/02/403614 JE RK 22-2035 en de zaak van de vrouw tot vervanging van de GI/geschillenregeling met het kenmerk C/02/403194 JE RK 22-1968, zijn alle zaken tegelijk mondeling behandeld. De beslissing in de andere zaken staan in een aparte beschikking.

2.De nadere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 26 juli 2022 is de afdoening van deze zaak aangehouden tot 16 augustus 2022 PRO FORMA, in afwachting van de schriftelijke reactie van de advocaten van partijen ter beantwoording van de vraag of het verzoek van de vrouw om de uitvoering van de ondertoezichtstelling te bespreken in deze procedure kan worden beoordeeld. De rechtbank stelt partijen alsnog in de gelegenheid om hier inhoudelijk op te reageren en dan met name aan te geven welke consequenties zij hieraan willen verbinden. De rechtbank heeft zich iedere verdere beslissing voorbehouden.
2.2
Bij beslissing van 22 december 2021 is de minderjarige onder toezicht van de GI gesteld tot 22 december 2022. Bij mondelinge beslissing van 19 december 2022 is die maatregel verlengd voor de duur van een maand, derhalve tot 22 januari 2023 (zaak met nummer C/02/403614 JE RK 22-2035). Daarbij is ook bepaald dat op het resterende deel van het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 22 december 2023 schriftelijk zal worden beslist.
2.3
Thans zijn nog aan de orde de verzoeken van de man, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
- te bepalen dat hij en de vrouw gezamenlijk met het gezag over de minderjarige zullen worden belast;
- een zorg- dan wel omgangsregeling vast te stellen, een en ander zoals nader beschreven in de beschikking van 9 september 2021.
2.4
Door en namens de vrouw is bij voormelde brieven, kort gezegd, aangegeven dat de vrouw had gehoopt dat zij meer vertrouwen zou krijgen in de jeugdzorgwerkers van de GI en dat zij zich door hen beter gehoord zou voelen. Dit is echter niet gebeurd. De vrouw voelt zich niet gehoord, maar onder druk gezet en ervaart dat de jeugdzorgwerkers geen empathie tonen ten opzichte van haar, maar de neiging hebben om de man te volgen in zijn wensen en stellingen. Namens de vrouw wordt gesteld dat [minderjarige] te jong is voor een co-ouderschapsregeling en dat een dergelijke regeling meer past bij middelbare scholieren.
2.5
Bij brief van 14 december 2022 is namens de man aangevoerd dat het van groot belang is dat hij mede het gezag over [minderjarige] krijgt. Uit het verslag van de speltherapeute volgt dat [minderjarige] een zichtbaar fijne band met beide ouders heeft en er geen bezwaar is om het contact uit te breiden in die zin dat er een gelijk contact tussen [minderjarige] en beide ouders is.
Op 5 december 2022 heeft de GI aan partijen een uitbreiding van de omgang medegedeeld. Met ingang van januari 2023 zal er, na afronding van een opbouw, sprake zijn van een co-ouderschapsregeling. De man wil niets liever dan een gelijkwaardige rol spelen in het leven van [minderjarige] . De omgang en overnachtingen bij hem gaan zeer goed en [minderjarige] voelt zich bij hem net zo thuis als bij de vrouw. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij een vader en moeder heeft die op gelijkwaardige basis kunnen optreden. Zolang de man geen gezag heeft, is dat niet het geval. De situatie is nu zo dat, ondanks dat [minderjarige] meerdere dagen bij de man is, de vrouw alle beslissingen over haar neemt en nauwelijks bereid is tot overleg. Begin 2023 gaat [minderjarige] naar de basisschool en hierin moet een keuze worden gemaakt. De vrouw wil ook hierover met de man niet in gesprek. Indien de man niet mede het gezag heeft zal de vrouw, zonder hem als vader hierbij te betrekken, alle voor [minderjarige] belangrijke beslissingen zelf nemen. [minderjarige] heeft er recht op dat de man op gelijke wijze wordt betrokken bij belangrijke zaken die haar aangaan.
Mondelinge behandeling op 19 december 2022
2.6
Door en namens de man is zijn verzoek om partijen gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te belasten gehandhaafd. Er wordt toegewerkt naar een co-ouderschapsregeling en dan is het wel vreemd als de man niet wordt betrokken bij het nemen van (gezags)beslissingen. Het is de bedoeling dat partijen ten aanzien van [minderjarige] samen beslissingen gaan nemen. Volgens de man is er wel degelijk sprake van communicatie tussen partijen, met name via de e-mail, maar ook tijdens de overdracht. De man volhardt ook in zijn wens om tot een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te komen. In januari 2023 zal hiermee worden gestart. Aangezien de vrouw problemen heeft met contact met de man, is eerder bepaald dat de wisselingen via school dienen te verlopen. De man kan zich dan ook vinden in de regeling die de GI heeft vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige] week op - week af bij beide ouders verblijft en de overdracht op maandag via school zal plaatsvinden. Het verzoek aan de rechtbank is dan ook om de regeling van de GI over te nemen.
2.7
Door en namens de vrouw wordt aangegeven dat zij kan instemmen met een co-ouderschapsregeling. Wel stelt zij voor te bepalen dat [minderjarige] op maandag en dinsdag bij de man verblijft, op woensdag en donderdag bij de vrouw en dat de weekenden om en om worden verdeeld. Op deze manier blijft [minderjarige] geen hele week verstoten van contact met de andere ouder. De wijze waarop de GI inzet op het toewerken naar een co-ouderschap valt de vrouw zwaar. Beide partijen staan onder behandeling bij een therapeute. De vrouw zou graag zien dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden voor de duur van drie maanden en dat partijen samen met hun therapeuten aan de slag gaan om tot een ouderschapsplan te komen. Daarna pas kan worden beoordeeld of er sprake kan zijn van gezamenlijk gezag. Het is in het belang van [minderjarige] dat de afspraken betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door beide partijen worden gedragen.
2.8
Namens de GI is aangevoerd dat in oktober 2022 is gestart met overnachtingen van [minderjarige] bij de man. Dit verloopt goed, ook kijkend naar de reacties van [minderjarige] . Bij de speltherapie worden geen zorgen gezien. De speltherapeute geeft aan dat [minderjarige] een week op - week af regeling aan kan; dit advies wordt door de GI gevolgd. Die regeling zal in januari 2023 ingaan. De GI is bereid om in te stemmen met ieder voorstel van partijen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, als er maar op weekbasis sprake is van een 50/50 verdeling. De GI is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat er een ouderschapsplan komt, maar dat een dergelijk plan er nog niet is staat een co-ouderschapsregeling en gezamenlijk gezag niet in de weg.
2.9
Namens de Raad wordt aangevoerd dat een onbelast contact met beide ouders in het belang van [minderjarige] is. [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid, zeker nu zij binnenkort gaat starten met school. Een aanhouding van de zaak zorgt voor vertraging en lost niets op. Door de speltherapeute wordt aangegeven dat [minderjarige] een co-ouderschapsregeling aan kan. De Raad adviseert de GI de co-ouderschapsregeling te laten vormgeven en vervolgens te monitoren. Voorkomen moet worden dat er te veel wisselmomenten zijn. Tevens ziet de Raad geen contra-indicaties voor gezamenlijk gezag. Partijen hebben ieder hun eigen hulpverlening en als er iets besproken moet worden kan dat bij de hulpverlening, waartoe zij ook bereid zijn.
Het oordeel van de rechtbank
2.1
In de zaak met nummer C/02/403614 JE RK 22-2035 is bij aparte beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van heden de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de periode van 22 januari 2023 tot 22 december 2023.
2.11
De onder 2.1 beschreven vraagstelling aan partijen heeft van de zijde van de vrouw geleid tot indiening van een verzoek bij de rechtbank. Dat verzoek is geregistreerd onder zaaknummer C/02/403194 JE RK 22-1968. Door de kinderrechter in deze rechtbank is dat verzoek in de onder 2.10 genoemde beschikking afgewezen.
2.12
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling stelt de rechtbank vast dat hoewel de verstandhouding tussen partijen nog nauwelijks is verbeterd, er inmiddels wel sprake is van omgang tussen de man en [minderjarige] waarbij zij ook bij de man blijft overnachten. Deze regeling verloopt goed voor [minderjarige] . Door haar speltherapeute worden geen belemmeringen gezien voor een verdere uitbreiding naar een co-ouderschapsregeling. De GI heeft het advies van de speltherapeute overgenomen en zal met ingang van januari 2023 de co-ouderschapsregeling implementeren.
2.13
Aan de orde zijn nog de verzoeken van de man tot gezamenlijk gezag en het vaststellen van een zorgregeling.
Gezag
2.14
In artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de vader van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet eerder al met de moeder hebben gehad. Verder staat in dat artikel dat dit verzoek alleen kan worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind anders erg klem komt te zitten tussen haar ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.15
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat partijen gezamenlijk worden belast met het gezag over haar. Hoewel de verstandhouding tussen partijen nog altijd verstoord is, wordt er gewerkt aan uitbreiding van de zorgregeling en parallel ouderschap. Door de speltherapeute van [minderjarige] wordt gezien dat zij een goede band heeft met de man en dat zij de overnachtingen, die in oktober 2022 zijn gestart, als positief ervaart. Niet wordt gezien dat [minderjarige] (erg) klem zit tussen haar ouders. Ook is er hulpverlening bij partijen betrokken. Partijen zijn bereid samen met de hulpverlening te werken aan het tot stand komen van een ouderschapsplan. De rechtbank ziet geen contra-indicaties voor gezamenlijk gezag, zeker niet nu wordt toegewerkt naar een implementatie van een co-ouderschapsregeling. Het is juist in het belang van [minderjarige] dat haar beide ouders, die samen belast zijn met haar opvoeding en verzorging, samen op haar betrekking hebbende beslissingen nemen. De rechtbank zal, mede gezien het wettelijk uitgangspunt ten aanzien van het gezamenlijk gezag, het verzoek van de man om partijen gezamenlijk te belasten met het gezag dan ook toewijzen. Aan dit oordeel doet niet af dat er tussen partijen nog geen sprake is van een ouderschapsplan.
Zorgregeling
2.16
Nu partijen gezamenlijk worden belast met het gezag over [minderjarige] zal de rechtbank het verzoek van de man om een zorgregeling vast te stellen beoordelen op grond van artikel 1:253a BW. In lid 1 van dit artikel staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt. De rechter moet eerst bekijken of de ouders met elkaar afspraken kunnen maken (artikel 1:253a lid 5 BW).
2.17
In deze procedure is er sprake geweest van meerdere mondelinge behandelingen. Het is de rechtbank bij die behandelingen niet gelukt om partijen zelf met elkaar een afspraak te laten maken over een op de minderjarige betrekking hebbende zorgregeling.
2.18
De rechtbank stelt vast dat in het kader van de ondertoezichtstelling is gewerkt aan een uitbreiding van de zorgregeling. In oktober 2022 is gestart met overnachtingen van [minderjarige] bij de man en inmiddels heeft de GI, na advies van de speltherapeute van [minderjarige] , ingezet op het toewerken naar een co-ouderschapsregeling. Door de vrouw wordt aangegeven dat zij kan instemmen met een co-ouderschapsregeling, maar hier graag onder begeleiding van de therapeuten van beide partijen met de man aanvullende afspraken wil maken, onder meer inhoudende een andere verdeling dan de week op - week af regeling. Om tot onderling gedragen afspraken te komen verzoekt zij de behandeling van de zaak voor de duur van drie maanden aan te houden om partijen in de gelegenheid te stellen samen met hun therapeuten tot een ouderschapsplan te komen.
2.19
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat een aanhouding van de afdoening van de zaak niet in het belang van [minderjarige] is. Zij heeft behoefte aan duidelijkheid, zeker nu zij ook zal starten met school. De bij [minderjarige] betrokken hulpverlening ziet geen contra-indicaties voor een co-ouderschapsregeling en de GI heeft dit advies overgenomen. In het kader van de ondertoezichtstelling zal, na een opbouwfase, met ingang van januari 2023 worden toegewerkt naar een volledige co-ouderschapsregeling. Door de GI is aangegeven dat een andere verdeling dan een week op - week af regeling mogelijk is, zolang het maar een 50/50 verdeling betreft. Ten slotte geldt ook hier dat het gemis van een ouderschapsplan de vaststelling van een zorgregeling niet in de weg staat.
2.2
De rechtbank zal in het belang van [minderjarige] bepalen dat de man gerechtigd is tot contact met haar in de vorm van een co-ouderschapsregeling, waarbij de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders 50/50 worden verdeeld. Daarbij is het uitgangspunt de verdeling daarvan volgens de week op-week af regeling, zoals door de GI is beschreven in haar e-mailbericht aan partijen van 5 december 2022. Dit bericht houdt onder meer in dat vanaf 9 januari 2023 sprake zal zijn van co-ouderschap. In de even weken is [minderjarige] bij de vrouw. Zij brengt [minderjarige] op de maandag van de oneven week naar school. De man haalt vervolgens [minderjarige] op die dag van school op, waarna [minderjarige] tot de volgende maandagochtend bij de man verblijft. De man brengt op die maandagochtend [minderjarige] naar school, waarna de vrouw haar op die dag van school ophaalt. Aldus zijn de wisselmomenten op school. De rechtbank neemt deze regeling over. Haar is niet gebleken dat een zodanige regeling voor [minderjarige] , mede gezien haar leeftijd, niet mogelijk is. Wel wordt de GI meegegeven om de zorgregeling gepaard te laten gaan met belcontacten tussen [minderjarige] en de ouder waar zij op dat moment niet verblijft. Partijen hebben de ruimte om in overleg met elkaar een andere invulling aan de regeling te geven indien dit geschiedt met handhaving van het uitgangspunt dat de verdeling op weekbasis 50/50 is.
2.21
Ten aanzien van het verzoek van de man om ook een zorgregeling te treffen met betrekking tot het verblijf van [minderjarige] tijdens de vakantie- en feestdagen is het oordeel van de rechtbank dat het relevant is dat de GI daarin, in overleg met partijen, invulling aan gaat geven. Ook hierbij geldt als uitgangspunt dat [minderjarige] volgens een 50/50 verdeling bij partijen verblijft. De afspraken die worden gemaakt kunnen worden meegenomen in het ouderschapsplan waaraan de komende maanden in het kader van de ondertoezichtstelling zal worden gewerkt.
Proceskosten
2.22
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over hun kind gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij haar eigen kosten moet dragen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.23
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de man. Dat betekent dat de beslissingen alvast moeten worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
2.24
Dat betekent dat wordt beslist als volgt.

3.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat partijen voortaan samen het gezag hebben over [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019;
bepaalt dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar in de vorm van een co-ouderschapsregeling, waarbij de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen 50/50 is verdeeld, een en ander met inachtneming van wat onder 2.20 is overwogen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.