In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming voor medische behandeling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Gecertificeerde Instelling (GI) had verzocht om vervangende toestemming voor een medische behandeling, die onderdeel uitmaakt van een hulpverleningstraject. De moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat, heeft zich verzet tegen dit verzoek, terwijl de vader, ook bijgestaan door een advocaat, het verzoek steunde. De kinderrechter heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting op 6 maart 2023, waarbij de betrokken partijen aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de minderjarigen bij de moeder ligt en dat de vader de kinderen heeft erkend. De GI heeft in haar verzoekschrift en tijdens de zitting aangegeven dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie van de vader, met name met betrekking tot zijn impulsiviteit en mogelijk middelengebruik. De moeder heeft haar zorgen geuit over de veiligheid van de kinderen in de omgang met de vader en heeft aangedrongen op een persoonlijkheidsonderzoek bij de vader voordat er onbegeleide omgang kan plaatsvinden.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de GI niet voldoende heeft onderbouwd dat het voorgestelde traject bij [hulpverleningstraject] valt onder de definitie van een medische behandeling zoals bedoeld in de wet. De kinderrechter heeft geoordeeld dat niet is aangetoond dat er sprake is van een medische behandeling die noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarigen af te wenden. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek van de GI afgewezen. De kinderrechter heeft tevens benadrukt dat er duidelijkheid moet komen over de opvoedsituatie van de vader en dat er meer moet worden ingezet op het contact tussen de vader en de kinderen.