ECLI:NL:RBZWB:2023:1880

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
C/02/406468 / JE RK 23-285
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming voor medische behandeling van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming voor medische behandeling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Gecertificeerde Instelling (GI) had verzocht om vervangende toestemming voor een medische behandeling, die onderdeel uitmaakt van een hulpverleningstraject. De moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat, heeft zich verzet tegen dit verzoek, terwijl de vader, ook bijgestaan door een advocaat, het verzoek steunde. De kinderrechter heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting op 6 maart 2023, waarbij de betrokken partijen aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de minderjarigen bij de moeder ligt en dat de vader de kinderen heeft erkend. De GI heeft in haar verzoekschrift en tijdens de zitting aangegeven dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie van de vader, met name met betrekking tot zijn impulsiviteit en mogelijk middelengebruik. De moeder heeft haar zorgen geuit over de veiligheid van de kinderen in de omgang met de vader en heeft aangedrongen op een persoonlijkheidsonderzoek bij de vader voordat er onbegeleide omgang kan plaatsvinden.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de GI niet voldoende heeft onderbouwd dat het voorgestelde traject bij [hulpverleningstraject] valt onder de definitie van een medische behandeling zoals bedoeld in de wet. De kinderrechter heeft geoordeeld dat niet is aangetoond dat er sprake is van een medische behandeling die noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarigen af te wenden. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek van de GI afgewezen. De kinderrechter heeft tevens benadrukt dat er duidelijkheid moet komen over de opvoedsituatie van de vader en dat er meer moet worden ingezet op het contact tussen de vader en de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/406468 / JE RK 23-285
Datum uitspraak: 20 maart 2023
Beschikking van de kinderrechter over vervangende toestemming medische behandeling
in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

locatie Tilburg, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bijgestaan door mr. M.C. Appünn, advocaat,

[de vader] , hierna te noemen: de vader,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bijgestaan door mr. T. Möller, advocaat.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 13 februari 2023, ingekomen bij de griffie op 13 februari 2023;
- het verweerschrift van de moeder van 2 maart 2023 met bijlagen.
Op 6 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader en zijn advocaat;
- de moeder en haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI (telefonisch);
- een vertegenwoordigster van de Raad.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 september 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 2 september 2023.

Het verzoek

De GI verzoekt zo spoedig mogelijk vervangende toestemming te verlenen voor de medische behandeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze medische behandeling betreft een [hulpverleningstraject] .
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De standpunten

De GI stelt in het verzoekschrift en op de mondelinge behandeling dat er tot januari 2023 begeleide omgang bij [naam Praktijk] heeft plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij zij contact hadden om de twee weken gedurende vier uur. Dit verliep goed. Deze begeleide omgang is stopgezet, omdat de zorgaanbieder geen contract meer heeft met de gemeente. De GI vindt dat het contact zo snel mogelijk weer moet worden hervat en uitgebreid, maar de ouders zitten niet op één lijn over de voorwaarden waaronder dit kan gebeuren. De moeder heeft heel veel zorgen, angsten en weerstand wat betreft meer en onbegeleid contact tussen de vader en de kinderen. Zij heeft met name zorgen over eventueel drank- en drugsmisbruik door de vader, zijn opvliegendheid en de vage handeltjes die hij zou hebben. De moeder vreest dat de vader de veiligheid en zorg voor de kinderen niet kan waarborgen. De moeder wil dat eerst een PO (persoonlijkheidsonderzoek) bij de vader wordt afgenomen.
De vader heeft onvoldoende inzicht in zijn eigen handelen en wat voor consequenties dit kan hebben. Hij ziet geen probleem en wenst een uitbreiding van het contact naar een heel weekend bij hem thuis zonder begeleiding.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten tussen de ouders in.
Van oktober 2021 tot maart 2022 is het contact begeleid door [zorgorganisatie] . Daarin is geconcludeerd dat het niet gelukt is om de onderlinge communicatie tussen de ouders te verbeteren. Een PO van de vader, zoals eerder door de Raad geadviseerd, blijkt geen haalbare kaart daar de spoeling van organisaties dun is die op de onderzoeksthema’s kunnen onderzoeken waar de GI meer inzicht in nodig acht. Daarnaast zal de vader steeds worden afgewezen voor een PO, zoals ook is gebeurd door [zorginstelling] , omdat er bij hem geen intrinsieke motivatie is om te worden onderzocht en behandeling te ondergaan. Hij werkt overal aan mee, maar alleen omdat hij contact wil met de kinderen, niet omdat hij het zelf nodig vindt. Uit eerdere dossiers blijken zorgen over de impulsiviteit, het middelengebruik en de agressie-regulatie van de vader. Uit de begeleide omgang die geruime tijd heeft gelopen, komen deze zorgen niet naar voren. Om op een andere manier toch zicht te krijgen op de (thuis)situatie van de vader en omdat er meer nodig is dan begeleide omgang, heeft de GI een route uitgestippeld. De vader is aangemeld bij [hulpverleningstraject] . De moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben daar al een behandeling gehad. Voor de kinderen betrof dit speltherapie. De vader is daarbij niet betrokken. De GI wil voor de vader eenzelfde traject bij deze organisatie inzetten. De GI kan niet concreet aangeven hoe dit er uit zal gaan zien. [hulpverleningstraject] kan meerdere vormen van hulpverlening inzetten. De vader wil graag meewerken aan dat traject, maar de moeder wil daar geen toestemming voor verlenen. Wanneer [hulpverleningstraject] geen dekkende hulp kan bieden, gaat de GI naar andere instanties kijken voor aanvullende hulp en ondersteuning daarin.
De moeder en advocaat stellen dat bij het verlenen van een vervangende toestemming voor een medische behandeling sprake moet zijn van ernstig gevaar voor de gezondheid van een minderjarige. De GI heeft dit onvoldoende gemotiveerd. De uitkomst van het eerdere traject bij [hulpverleningstraject] is dat het goed gaat met de moeder en de kinderen. Er zijn geen zorgen om de gezondheid van de kinderen. De GI geeft aan dat wanneer het [hulpverleningstraject] geen doorgang kan vinden, er vraagtekens blijven over de situatie bij de vader. Dat heeft echter niets te maken met de gezondheid van de minderjarigen. De moeder is daarbij van mening dat het [hulpverleningstraject] geen medische behandeling betreft zoals bedoeld in artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek. Eerder heeft de rechtbank Midden-Nederland de inzet van intensieve specialistische gezinsbehandeling niet aangemerkt als een medische behandeling (ECLI:NL:RBMNE:2018:5595). Het is nog steeds niet duidelijk wat het traject zal inhouden. Voorzover wel aan de wettelijke vereisten is voldaan, is de moeder van mening dat het traject niet geschikt is om toe te werken aan onbegeleide contacten tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De aanwezige zorgen worden daarmee niet weggenomen. De moeder vindt het wel belangrijk dat er omgang is met de vader, maar dan wel begeleid. De omgangsbegeleiding vond tot januari 2023 plaats bij [naam Praktijk] . De GI heeft de samenwerking met deze praktijk gestaakt en sindsdien is er geen instantie die de omgang begeleidt. De moeder heeft voorstellen gedaan voor andere instanties, maar de GI heeft daar niets mee gedaan. Sinds 2020 was de opzet dat de vader een PO zou laten afnemen, maar ook daar heeft de GI nu ineens een andere mening over, omdat de vader daaraan niet meewerkt. De vader is niet werkelijk gemotiveerd om een PO te laten afnemen en zo nodig behandeling te accepteren. Hij miskent daarmee de zorgen die er zijn rond zijn persoon. De concrete zorgen van de moeder over de impulsiviteit, agressie en drank- en drugsmisbruik van de vader blijven nu onveranderd voortduren. In 2022 heeft nog een risicotaxatie plaatsgevonden door het gedrag van de vader. De moeder heeft het gevoel dat de GI van het gezin af wil en niet meer met haar in gesprek wil. Zij heeft hard aan zichzelf gewerkt en de vader niet.
De conclusie van de moeder is dat een [hulpverleningstraject] niet bijdraagt aan de onderzoeksvraag, namelijk of de vader veilig onbegeleide omgang kan hebben met de kinderen. [hulpverleningstraject] kan niet beoordelen wat de problematiek is van de vader.
De moeder vraagt de kinderrechter dan ook om het verzoek van de GI af te wijzen.
De vader en zijn advocaat stemmen in met het verzoek van de GI. Uit jurisprudentie blijkt dat de door [hulpverleningstraject] geboden psycho-educatie ook onder een medische behandeling valt. Ook kan de GI zelf een bepaling jeugdhulp afgeven.
De begeleide omgang heeft plaatsgevonden bij de oma, mevrouw [naam] , [zorgorganisatie] en bij [naam Praktijk] . In die trajecten is geconstateerd dat het contact tussen de vader en de kinderen goed verloopt en dat een uitbreiding van het contact mogelijk is. Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat het contact zo snel mogelijk wordt hervat. De zorgen van de moeder zijn al jarenlang hetzelfde, maar die aantijgingen heeft de moeder tot op heden niet (met bewijsstukken) onderbouwd. De vader ontkent dat er bij hem sprake is van agressief gedrag en drank- en drugsmisbruik. In de afgelopen jaren heeft de vader een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De advocaat kent de vader al lang en de afgelopen vijf jaar is voor zover de advocaat weet op het gebied van het strafrecht niets voorgevallen. De vader wil meewerken aan een PO, maar is geweigerd, omdat hij geen intrinsieke hulpvraag heeft. Dat valt de vader niet te verwijten.
De GI vindt [hulpverleningstraject] een passend traject en de GI is gespecialiseerd genoeg om dat te kunnen bepalen. Het is niet aan de moeder om te bepalen wat wel of geen passend traject is.
De vertegenwoordigster van de Raad is van mening dat het contact tussen de vader en de kinderen zo snel mogelijk weer moet worden opgepakt, het liefst morgen al. Dat is een belangrijke opdracht voor de GI. Wellicht dat [hulpverleningstraject] een rol kan spelen in het hervatten van de begeleide omgang. De Raad heeft op de site van [hulpverleningstraject] gekeken en gezien dat er een psychotherapeute werkzaam is. Er is sprake van een systeemgerichte aanpak. Daarmee kan sprake zijn van een medische behandeling.
De moeder wil meer duidelijkheid over de (thuis)situatie van de vader en over de zorgen die zij heeft. Ook de Raad stelt vast dat er in zijn rapport uit 2020 een aantal zorgen over de vader worden benoemd. Het afnemen van een PO gaat echter onvoldoende duidelijkheid geven over die zorgen. Daarmee komt bijvoorbeeld geen zicht op de opvoedsituatie bij de vader en zijn actuele middelengebruik. Dat is wel nodig. Ook [hulpverleningstraject] gaat die duidelijkheid niet kunnen geven. Naast het traject bij [hulpverleningstraject] zal daarom meer ingezet moeten worden. Er is nog veel werk aan de winkel voor de GI en er moet vaart worden gemaakt.

De beoordeling

De kinderrechter overweegt als volgt.
Indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert, kan de kinderrechter op grond van artikel 1:265h, eerste lid, BW deze toestemming op verzoek van de GI vervangen.
Wanneer een minderjarige medisch moet worden onderzocht of medische behandeling nodig heeft of wanneer hij moet worden opgenomen in een ziekenhuis, is in beginsel de WGBO van toepassing. Onder een medische behandeling (artikel 7:446, tweede lid BW) wordt verstaan:
a. alle verrichtingen - het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen -rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen;
b. andere dan de onder a bedoelde handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon, die worden verricht door een arts of tandarts in die hoedanigheid.
De GI heeft aangegeven dat het traject bij [hulpverleningstraject] nodig is om duidelijkheid te krijgen over de (toekomstige) contacten tussen de vader en de kinderen. In het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI, ondanks gerichte vragen daarover, niet kunnen aangeven hoe dit traject er voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit zal gaan zien.
Om de door de GI gevraagde toestemming te kunnen verlenen, zal de aard van de behandeling voor de kinderen voldoende gespecificeerd moeten worden. De kinderrechter moet weten waarvoor toestemming wordt gevraagd en of dit onder een medische behandeling valt. Niet is onderbouwd gesteld dat bij het traject sprake is van betrokkenheid van een arts of andere uitvoerder van een geneeskundig beroep in de zin van artikel 7:466 BW of een handeling op het gebied van geneeskunst. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie volgt dat pedagogische of psychologische behandelingen in beginsel niet vallen onder het begrip medische behandeling in de zin van artikel 7:446 BW. Het verrichten van onderzoek voor het stellen van een diagnose kan daar wel onder vallen. De kinderrechter kan echter op basis van de verstrekte gegevens niet vaststellen dat sprake is van een medische behandeling van de minderjarigen.
Het enkele feit dat uit de website van [hulpverleningstraject] volgt dat een psychotherapeut aan deze organisatie is verbonden, is onvoldoende. Gesteld noch gebleken is dat deze betrokken zal zijn bij de behandeling van de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarmee komt de kinderrechter niet toe aan de vraag of de verzochte behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de kinderen af te wenden.
De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet voldaan is aan de vereisten om vervangende toestemming te kunnen verlenen. Het verzoek van de GI wordt daarom afgewezen.
De kinderrechter heeft overwogen om het gerezen geschil tussen de GI en de vader enerzijds en de moeder anderzijds over het betrekken van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij een traject door [hulpverleningstraject] aan te merken als een geschil dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreft in de zin van artikel 1:262b BW. In dat geval neemt de kinderrechter op verzoek van de GI een zodanige beslissing als de rechter in het belang van de minderjarigen wenselijk acht. Los van het feit dat dit voor de belanghebbenden als een verrassingsbeslissing zou komen, nu zij daarover niet zijn gehoord, zou de kinderrechter ook in dat geval over onvoldoende informatie beschikken over de inhoud van het door de GI voorgestelde traject om tot een beslissing te kunnen komen.
Het vorenstaande betekent echter niet dat de GI niet meer hoeft in te zetten op het contact tussen de vader en de kinderen.
Net als de Raad, ziet de kinderrechter het belang van de kinderen dat het contact met hun vader snel op enige wijze wordt hervat en dat er duidelijkheid komt over de contacten tussen de man en de kinderen in de toekomst. De vader wil graag contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en eerder hebben [zorgorganisatie] en [naam Praktijk] bij begeleide contacten vastgesteld dat de kinderen een fijn contact hebben met hun vader en dat zij geen zorgen zien rondom de opvoedvaardigheden van de vader. Beide ouders zien het belang van contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun vader. Zij verschillen echter van mening over hoe de herstart daarvan moet worden aangepakt en of onbegeleide omgang op termijn mogelijk is.
In ieder geval zal er duidelijkheid moeten komen over de inhoud van het traject bij [hulpverleningstraject] . Daarmee kan de vraag beantwoord worden of sprake is van een medische behandeling van de kinderen of niet en of toestemming van de gezagdragende moeder vereist is.
In het kader van de ondertoezichtstelling kan de GI jeugdhulp inzetten in de zin van de Jeugdwet. Hieronder valt begeleiding om tot een gedragsverandering te komen en ook het herstellen van het contact tussen een ouder en kind. De GI kan daarvoor een bepaling jeugdhulp afgeven. Op grond van artikel 7.3.4 Jeugdwet kan de GI zonder toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarige of de kinderrechter de begeleiding starten. Dan is natuurlijk wel de medewerking van in dit geval de moeder nodig. Mocht daarvan geen sprake zijn, kan de GI overgaan tot het geven van een schriftelijke aanwijzing en het eventueel vragen van bekrachtiging daarvan.
Daarnaast onderschrijft de kinderrechter het advies van de Raad dat duidelijk moet worden hoe de opvoedsituatie bij de vader is, hoe het zit met het mogelijke middelengebruik door de vader, zijn impulsiviteit en agressie-regulatie en de door de moeder gestelde onwenselijke activiteiten waar de minderjarigen bij de vader mee geconfronteerd zouden kunnen worden.
Het afnemen van een persoonlijkheidsonderzoek ondervangt deze eerder aanwezige zorgen onvoldoende.
Om zicht te krijgen op deze voornoemde zaken zal de GI waarschijnlijk, naast het voorgestelde traject bij [hulpverleningstraject] , meer moeten inzetten, bijvoorbeeld door contact te leggen met de wijkagent, Novadic Kentron of aanvullende hulpverlening in te schakelen voor de vader.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Combee, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2023 in tegenwoordigheid van Weterings, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.