ECLI:NL:RBZWB:2023:1893

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3336
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor bedrijfswoning op bedrijventerrein

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van zijn omgevingsvergunning voor het realiseren van een bedrijfswoning op een kleinschalig bedrijventerrein in Tilburg. De vergunning was geweigerd door het college van burgemeester en wethouders op 4 februari 2022, en het bezwaar van eiser werd op 25 mei 2022 ongegrond verklaard. Eiser, eigenaar van een nabijgelegen pand, had de vergunning aangevraagd in het kader van zijn bedrijf in betonmortel. De rechtbank heeft op 23 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft geweigerd. Eiser voerde aan dat zijn argumenten, waaronder het tekort op de woningmarkt en het gelijkheidsbeginsel, niet voldoende waren meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank concludeert echter dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom de vergunning niet kon worden verleend, onder andere omdat de aanvraag niet voldeed aan de bestemmingsplanvereisten en er geen noodzaak was aangetoond voor de bedrijfswoning.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de weigering van de omgevingsvergunning. Wel wordt het college opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden, omdat er een motiveringsgebrek in het bestreden besluit is vastgesteld. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Govaers op 17 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3336 WABOA

uitspraak van 17 maart 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college.
(gemachtigde: mr. J.A.C. Willemse)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van zijn omgevingsvergunning voor het realiseren van een bedrijfswoning aan de [adres] [huisnummer1] te [plaatsnaam] .
1.1
Het college heeft deze vergunning met het besluit van 4 februari 2022 geweigerd. Met het bestreden besluit van 25 mei 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de weigering in stand gelaten.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college
.
Wat zijn de feiten?
2. Eiser is eigenaar van het pand [adres] [huisnummer2] te [plaatsnaam] . Op het perceel [adres] [huisnummer1] te [plaatsnaam] is een kleinschalig bedrijventerrein ontwikkeld met daarop 18 units ten behoeve van diverse bedrijvigheid. In zijn pand exploiteert eiser een bedrijf in betonmortel.
2.1
Op 14 oktober 2021 heeft het bedrijf van eiser een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een bedrijfswoning in een bedrijfspand op het perceel [adres] [huisnummer1] te [plaatsnaam] .
2.2
Bij besluit van 4 februari 2022 (primair besluit) heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een bedrijfswoning aan de [adres] [huisnummer1] te [plaatsnaam] . Het college heeft de vergunning voor de volgende activiteiten geweigerd: bouwen, handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening en werken/werkzaamheden uitvoeren.
2.3
Eiser heeft tegen de weigering van zijn omgevingsvergunning bezwaar gemaakt.
2.4
Bij besluit van 25 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de weigering in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de omgevingsvergunning voor het realiseren van een bedrijfswoning aan de [adres] [huisnummer1] te [plaatsnaam] heeft geweigerd. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank gaat daarbij uit van de huidige stukken inclusief de tekening die onderdeel uitmaakt van het primaire besluit. Mogelijke wijzingen of toekomstige ontwikkelingen vallen buiten deze beoordeling.
3.1
Samengevat heeft eiser in beroep het volgende aangevoerd. In bezwaar heeft hij documenten ingediend die niet behandeld zijn. Ook het (argument van het) tekort in de woningmarkt is niet meegenomen in de beslissing op bezwaar. Tot slot worden in de omgeving wel vergunningen verleend voor woningen en appartementen.
3.2
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Wettelijk kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Inhoudelijke beoordeling

Zijn bij de heroverweging in bezwaar alle gronden met bijbehorende stukken van eiser heroverwogen?
5. Eiser voert aan dat hij in bezwaar ook andere documenten heeft ingestuurd naast de argumenten die hij heeft genoemd in de hoorzitting. Volgens hem zijn die niet behandeld of meegenomen.
5.1
Het college stelt zich op het standpunt dat deze beroepsgrond weinig concreet is zodat het gissen is welke in bezwaar ingebrachte documenten volgens eiser onvoldoende zijn behandeld. Wat eiser nu aan documenten in de beroepsfase aanlevert, is niet wezenlijk anders dan wat hij in de bezwaarfase aan documenten heeft aangeleverd.
5.2
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt vast dat eiser bij mailbericht van 11 april 2022 een aantal documenten in bezwaar heeft aangeleverd waaronder een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van twee woningen boven een bestaande woning aan de [adres bovenstaande woning] te [plaatsnaam bovenstaande woning] . Eiser doet hiermee, zo vat de rechtbank dit in elk geval op, een beroep op het gelijkheidsbeginsel. In de beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) is het college niet op deze bezwaargrond ingegaan daarom heeft het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
5.3
In het verweerschrift en ter zitting is het college wel inhoudelijk op deze verleende omgevingsvergunning ingegaan. Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een gelijk geval. Het perceel van eiser is gelegen binnen een ander bestemmingsplan en het perceel heeft een andere bestemming. Daarnaast ligt er bij de door eiser aangehaalde verleende omgevingsvergunning een positief welstandsadvies en is deze locatie – anders dan de [adres] [huisnummer2] – niet aangemerkt als beschermd stadsgezicht. Tot slot is er is geen sprake van een dakterras en gaat het om de realisatie van twee reguliere woningen.
Met deze aanvullende toelichting is de rechtbank van oordeel dat (alsnog) voldoende is ingegaan op alle door eiser in bezwaar ingebrachte stukken en zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank zal het motiveringsgebrek in het bestreden besluit daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren.
Heeft het college alle aangedragen argumenten voor de noodzakelijkheid van de bedrijfswoning op het perceel voldoende afgewogen?
6. Eiser voert aan dat het tekort op de woningmarkt door het college niet is meegenomen in de beoordeling van de noodzakelijkheid van de bedrijfswoning.
6.1
Het college stelt zich op het standpunt dat een tekort op de woningmarkt een volkshuisvestingsaspect is dat geen doorslaggevende rol kan spelen bij de beoordeling of de bedrijfswoning noodzakelijk is.
6.2
Deze beroepsgrond slaag niet. De rechtbank stelt vast dat op dit moment op het perceel [adres] [huisnummer1] te [plaatsnaam] geen bedrijfswoning aanwezig is. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” staat het bouwen van nieuwe bedrijfswoningen niet toe. [1]
Artikel 13.5 van dit bestemmingsplan biedt het college de mogelijkheid om door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op dit onderdeel van het bestemmingsplan af te wijken.
De rechtbank overweegt dat in de definitie van dienstwoning (bedrijfswoning) in het bestemmingsplan “[bestemmingsplan] ” is opgenomen dat de woning gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of terrein, noodzakelijk moet worden geacht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken – heeft hierover onder meer overwogen dat voor de vraag naar de noodzaak van een bedrijfswoning van belang is of de bedrijfsprocessen ter plaatse zoveel tijd en aandacht opeisen, dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen aanwezig moet worden geacht. [2]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat diens bedrijfsprocessen zoveel tijd en aandacht opeisen dat er een redelijk belang is om op het perceel te wonen. Het college heeft daarbij terecht opgemerkt dat het tekort op de woningmarkt geen aspect is dat ziet op de bedrijfsprocessen.
Gelet op het ontbreken van een noodzaak voor het realiseren van de bedrijfswoning, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs kunnen besluiten om niet mee te willen werken aan het afwijken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Wat is er verder nog van belang?
7. Nu de aanvraag van eiser niet past binnen het bestemmingsplan vanwege het ontbreken van noodzakelijkheid van de bedrijfsvoering, komt de rechtbank niet toe aan bespreking van andere onderdelen van het toetsingskader van artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Geheel ten overvloede merkt de rechtbank op dat het college ter zitting heeft aangegeven bereid te zijn om, bij aanzienlijke wijziging van de bedrijfsprocessen, samen met eiser te kijken of er door die aanzienlijke wijzigingen mogelijk wel sprake is van noodzakelijkheid. Ook over de aanpassingen aan het bouwplan die nodig zijn voor het kunnen verkrijgen van een positief welstandsadvies, kan dan verder worden gesproken. Dit alles valt echter buiten het bereik van de huidige zaak die aan de rechtbank is voorgelegd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd en het bestreden besluit in stand kan blijven. Vanwege het in het bestreden besluit geconstateerde gebrek en de toepassing van artikel 6:22 van de Awb moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 17 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In artikel 6:22 van de Awb is bepaald dat een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is – voor zover van belang – bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald,
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen geweigerd, in geval van – kort gezegd – (a) strijd met het Bouwbesluit (b) strijd met de bouwverordening (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo bepaalt dat in de in het eerste lid, onder c, bedoelde gevallen de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c.
Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo bepaalt – voor zover van belang – dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke ordening bevat.
Bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ”
Het perceel [adres] [huisnummer2] is gelegen in het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] . Op het perceel rust de bestemming “BB2- Binnenwijkse Bedrijventerreinen” en is er een dienstwoning toegestaan. Tot slot ligt het perceel binnen het beschermd stadsgezicht.
Dienstwoning
In artikel 1, onder 42 van de voorschriften bij het bestemmingsplan is bepaald dat onder dienstwoning moet worden verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar met het oog op de bedrijfsvoering, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
Artikel 13.1.8 van de planvoorschriften luidt: voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
het bouwen van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan;
de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 600 m² bedragen;
[..]
Artikel 13.5 van de voorschriften luidt dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de procedurevoorschriften in artikel 30.1 vrijstelling kunnen verlenen van het bepaalde in 13.1 en 13.2 voor de vestiging van een bedrijfswoning met dien verstande dat per functionele eenheid ten hoogste één bedrijfswoning is toegestaan.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 13.1.8 van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ”
2.Zie onder meer ECLI:NL:RVS:2021:2387.