ECLI:NL:RBZWB:2023:1895

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_698 en 23_47
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van toeslag en terugvordering door UWV op basis van hoofdverblijf bij moeder

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2023, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep gaat tegen beslissingen van het UWV met betrekking tot zijn toeslag op grond van de Toeslagenwet. Eiser ontving sinds 21 maart 2019 een uitkering op basis van de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), maar zijn loongerelateerde uitkering eindigde op 4 november 2020. Het UWV heeft eiser een waarschuwing opgelegd en zijn recht op toeslag herzien, wat leidde tot een terugvordering van te veel ontvangen bedragen. Eiser betwistte de besluiten van het UWV, waarbij hij stelde dat hij aan zijn informatieplicht had voldaan en dat zijn leefsituatie onjuist was vastgesteld.

De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de toeslag heeft herzien en de terugvordering heeft ingesteld. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser zijn hoofdverblijf bij zijn moeder had, en dat hij als alleenstaande woningdeler moet worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de last om aannemelijk te maken dat eiser in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had bij zijn moeder, op het UWV rustte. De rechtbank oordeelt dat het UWV voldoende feiten heeft aangedragen om deze conclusie te onderbouwen.

De rechtbank verklaart de beroepen van eiser ongegrond en bevestigt de besluiten van het UWV. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/698 en 23/47 TW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2023 in de zaken tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam] , eiser
(gemachtigde: mr. E. Akdeniz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV; kantoor Eindhoven).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de beslissingen op bezwaar van 23 december 2021 en van 22 juni 2022.
1.1.
Bij besluit van 5 juli 2021 (primair besluit I) heeft het UWV aan eiser een waarschuwing opgelegd, omdat hij zich niet aan de informatieplicht heeft gehouden.
Bij afzonderlijk besluit van 5 juli 2021 (primair besluit II) heeft het UWV het recht van eiser op een toeslag op grond van de Toeslagenwet herzien vanaf 5 november 2020 en vastgesteld naar de norm alleenstaande woningdeler. Eiser moet de over de periode van 1 november 2020 (de rechtbank leest: 5 november 2020) tot en met 31 mei 2021 te veel ontvangen toeslag ten bedrage van bruto € 3.302,02 terugbetalen.
Bij besluit van 9 juli 2021 (primair besluit III) heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat hij een bedrag van netto € 2.875,62 binnen zes weken moet terugbetalen.
1.2.
Met het betreden besluit I van 23 december 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen primair besluit I gegrond verklaard en dit primair besluit niet langer gehandhaafd.
Met het bestreden besluit II van 23 december 2021 op de bezwaren van eiser is het UWV bij de primaire besluiten II en III gebleven.
1.3.
Bij besluit van 17 januari 2022 (primair besluit IV) heeft het UWV de (nieuwe) aanvraag van eiser van 18 november 2021 om een toeslag voor een alleenstaande met ingang van 7 mei 2021 afgewezen en de toeslag die eiser ontvangt ongewijzigd voortgezet.
1.4.
Met het bestreden besluit III van 22 juni 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit IV ongegrond verklaard. Het UWV is bij het primaire besluit IV gebleven.
1.5.
Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.

Feiten en omstandigheden

2.1.
Eiser ontvangt sinds 21 maart 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Eisers loongerelateerde uitkering is geëindigd op 4 november 2020. Met ingang van 5 november 2020 heeft eiser recht op een vervolguitkering. Daarnaast heeft het UWV aan eiser op aanvraag een toeslag op grond van de Toeslagenwet toegekend van € 29,54 bruto per dag vanaf 5 november 2020. Eiser staat sinds 2015 in de Basisregistratie persoonsgegevens ingeschreven op het adres [adres 1] 83 te [plaatsnaam] (het uitkeringsadres). Eiser huurt op dit adres een kamer.
2.2.
Naar aanleiding van twee anonieme meldingen dat eiser bij zijn moeder zou wonen en inkomsten zou hebben, heeft een medewerker van het UWV, afdeling handhaving, een administratief en internetonderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van eisers WIA-uitkering en toeslag. Daarbij zijn [naam website 1] en [naam website 2] geraadpleegd en is een vordering aan Brabant Water gedaan. In de periode van 24 februari 2021 tot en met 15 maart 2021 heeft een inspecteur van de afdeling handhaving waarnemingen verricht bij het uitkeringsadres en het adres van moeder ( [adres 2] 16A te [plaatsnaam] ). Op 7 mei 2021 heeft de inspecteur een gesprek gevoerd met eiser op het kantoor van het UWV en is een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres. De bevindingen van het handhavingsonderzoek zijn neergelegd in het onderzoeksrapport van 12 mei 2021.
2.3.
Op basis van de onderzoeksgegevens heeft het UWV de onder 1.1. genoemde besluiten genomen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het UWV heeft bij beslissingen op bezwaar van 23 december 2021 en 22 juni 2022 op de bezwaren beslist. Tegen deze beslissingen op bezwaar zijn de beroepen van eiser gericht.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden de toeslag van eiser heeft herzien en vastgesteld naar de norm alleenstaande woningdeler, terecht de te veel betaalde toeslag heeft teruggevorderd en de nieuwe aanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
Eiser heeft ter zitting het beroep tegen het bestreden besluit I (zaaknummer BRE 22/699 TW) ingetrokken. Het bestreden besluit I wordt daarom hierna niet meer besproken.
3.3.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beroep met zaaknummer BRE 22/698 TW
4.1.
Het bestreden besluit II ziet op de herziening van eisers recht op toeslag met ingang van 5 november 2020, vaststelling van zijn recht op toeslag naar de norm voor een alleenstaande woningdeler, terugvordering van het te veel betaalde bedrag over de periode van 5 november 2020 tot en met 31 mei 2021 (bruto € 3.302,02) en de terugbetaling van een bedrag van netto € 2.875,62 binnen zes weken na 9 juli 2021.
4.2.
Het UWV heeft aan het bestreden besluit II ten grondslag gelegd dat tijdens een onderzoek naar de rechtmatigheid van eisers WIA-uitkering en toeslag, het huisbezoek op het uitkeringsadres en het gesprek met eiser op 7 mei 2021 het volgende is geconstateerd. De algehele staat van eisers kamer (het uitkeringsadres) duidt op verblijf met een incidenteel karakter. Daarnaast heeft eiser zelf verklaard dat hij zeer regelmatig bij zijn moeder aan het [adres 2] 16A te [plaatsnaam] verblijft. Het waterverbruik op het adres van moeder bevestigt een tweepersoonshuishouden. Tevens is van belang dat eiser in het werkplan van 20 juli 2019 en op de WIA-aanvraag heeft aangegeven dat hij bij zijn moeder woont. Daaruit heeft het UWV geconcludeerd dat eiser met zijn moeder in dezelfde woning hoofdverblijf heeft
en eiser een alleenstaande woningdeler is voor de toeslag.
4.3.
Eiser voert aan dat hij aan zijn informatieplicht heeft voldaan. Hij is alleenstaand en geen alleenstaande medebewoner op het adres van zijn moeder. Het UWV heeft zijn leefsituatie onjuist vastgesteld op basis van aannames en speculatie en een melding van een rancuneuze ex-partner. Eiser heeft meegewerkt aan een huisbezoek en de inspecteur heeft na onderzoek van eisers tandenborstel, eetwaren en kleding geconcludeerd dat eiser woont op het uitkeringsadres. Met de informatie van Brabant Water kan niet worden geconcludeerd dat hij bij zijn moeder verblijft. Het (hoge) waterverbruik bij zijn moeder is te verklaren door het vele bezoek van familieleden en doordat moeder zich meerdere keren per dag ritueel wast en ook de kleding van eiser wast.
4.4.
Het UWV dient een besluit tot toekenning van toeslag te herzien indien de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend (artikel 11a van de Toeslagenwet). De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, dient door het UWV te worden teruggevorderd (artikel 20, eerste lid, van de Toeslagenwet).
4.5.
Een besluit tot herziening en terugvordering van een toeslag op een uitkering is een belastend besluit, waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het UWV rust. Die last om informatie te verzamelen brengt mee dat het UWV feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat eiser in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had bij zijn moeder, zonder dit bij het UWV te melden. Als het UWV dit aannemelijk maakt, dan ligt het op eisers weg om de onjuistheid ervan met tegenbewijs aannemelijk te maken.
4.6.
In dit geval is niet in geschil dat eiser voldoet aan de voorwaarden in artikel 2, tweede of zevende lid, van de Toeslagenwet en hij dus recht heeft op toeslag. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van het hoofdverblijf van eiser. Het geschil beperkt zich tot de vraag of eiser zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres (en als alleenstaande moet worden aangemerkt) of bij zijn moeder (en als alleenstaande woningdeler moet worden aangemerkt).
De te beoordelen periode in deze zaak loopt van 5 november 2020 (de ingangsdatum van de herziening) tot en met 5 juli 2021 (de datum van primair besluit II).
Hoofdverblijf
4.7.
De rechtbank stelt vast dat eiser ingeschreven staat in het BRP op het uitkeringsadres en dat hij op dat adres een kamer huurt. Eiser heeft zelf op verschillende momenten verklaringen afgelegd over zijn hoofdverblijf. Zo heeft hij tijdens het gesprek op 7 mei 2021 verklaard dat hij zowel op het uitkeringsadres als bij zijn moeder verblijft en slaapt. Bij brief van 1 juli 2021 heeft eiser aangevoerd dat hij het merendeel van de wekelijkse dagen op het uitkeringsadres slaapt, maar weleens bij zijn moeder verblijft. Tijdens de hoorzitting op 18 november 2021 verklaarde eiser dat hij wisselend op beide adressen verbleef, maar dat hij na het gesprek met de inspecteur alleen op het uitkeringsadres heeft overnacht. Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat hij overdag bij zijn moeder verbleef voor verzorging, nóóit op het adres van zijn moeder heeft geslapen en dat hij op het uitkeringsadres of bij zijn toenmalige vriendin sliep. Deze verklaringen van eiser zijn naar het oordeel van de rechtbank tegenstrijdig en niet consistent en kunnen daarom niet worden gevolgd. Daartegenover heeft eiser in zijn WIA-aanvraag vermeld dat hij sinds 28 oktober 2017 tijdelijk op het adres van zijn moeder verblijft. Ook in het werkplan van het Werkbedrijf van het UWV van 20 juni 2019 is vermeld dat eiser weer bij zijn moeder woont. De verklaringen van de inspecteur van de afdeling handhaving bevestigen dit. De inspecteur heeft bij waarnemingen gedurende tien dagen in de periode van 24 februari 2021 tot en met 28 april 2021 geen enkele keer eiser of zijn auto op het uitkeringsadres gezien, maar op drie momenten in de ochtend de auto van eiser wel bij de woning van moeder aangetroffen, waarvan een keer met bevroren ruiten. Eisers verklaring dat hij zijn auto wel eens daar laat staan en dan lopend naar het uitkeringsadres ging, acht de rechtbank niet aannemelijk. Bij het huisbezoek op het uitkeringsadres maakte de kamer een vieze indruk vanwege lagen stof en spinraggen, en werden behalve brood, chocopasta en koekjes geen etenswaren aangetroffen. Ook lag er geen actuele administratie, waren de spullen gedateerd en de kleding en schoenen oud, in tegenstelling tot het zeer nette uiterlijk van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV op basis van deze feiten heeft mogen concluderen dat eiser niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, maar bij zijn moeder, en dus aangemerkt moet worden als een alleenstaande woningdeler. Dat de melding die aanleiding was voor het onderzoek afkomstig zou zijn van de ex-vriendin van eiser, wat daar ook van zij, maakt de bij het onderzoek vastgestelde feiten niet anders. Als het benodigde tegenbewijs kunnen die stelling en de overige door eiser ingenomen, maar niet of onvoldoende onderbouwde, stellingen niet dienen.
De toeslag is daarom terecht herzien en vastgesteld naar de norm voor een alleenstaande woningdeler.
Hoogte toeslag en terugvordering
4.8.
Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de berekening van de hoogte van de toeslag. Het UWV is verplicht de onverschuldigd betaalde toeslag van eiser terug te vorderen. Tegen de terugvordering heeft eiser evenmin gronden aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen.
Het beroep met zaaknummer BRE 23/47 TW
5.1.
Het UWV heeft bij bestreden besluit III het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn nieuwe aanvraag om toeslag naar de norm voor een alleenstaande ongegrond verklaard. Daaraan heeft het UWV het volgende ten grondslag gelegd. Onder verwijzing naar het bestreden besluit II van 23 december 2021 concludeert het UWV dat de datum van de aanvraag (7 mei 2021) gelijk is aan die van het huisbezoek en het verhoor in het eerdere onderzoek. Er is sprake van een ongewijzigde situatie waarbij eiser zijn hoofdverblijf heeft met zijn moeder in haar woning en hij als alleenstaand woningdeler is aangemerkt. Ook de hoogte van het maximale recht van eiser op toeslag op 7 mei 2021 was eerder juist berekend en is volgens het UWV ongewijzigd.
5.2.
Eiser voert aan dat hem een maximale toeslag naar de norm voor een alleenstaande toekomt, omdat zijn WIA-uitkering met ingang van 7 mei 2021 gedaald is. Hij is alleenstaand en is woonachtig in een pand met meerdere huurders, maar zij hebben afzonderlijk een huurcontract. Het bestreden besluit III is volgens eiser genomen op basis van een onjuiste feitelijke grondslag en in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat eisers loongerelateerde uitkering is geëindigd op 4 november 2020 en aan hem met ingang van 5 november 2020 een vervolguitkering is toegekend. De verlaging van de uitkering heeft dus niet plaatsgevonden op of omstreeks 7 mei 2021. Hiervoor is vastgesteld dat eiser vanaf 5 november 2020 en ook omstreeks 7 mei 2021 (datum gesprek en huisbezoek) zijn hoofdverblijf heeft bij zijn moeder en recht heeft op toeslag naar de norm voor een alleenstaande woningdeler. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat deze situatie in het kader van de nieuwe aanvraag anders zou zijn. Het UWV heeft daarom op goede gronden de aanvraag van eiser afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden de toeslag van eiser heeft herzien en vastgesteld naar de norm alleenstaande woningdeler, terecht de te veel betaalde toeslag heeft teruggevorderd en de nieuwe aanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 22 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Toeslagenwet
Artikel 2 van de Toeslagenwet (voor zover van belang en zoals dit luidde van 1 juli 2020 tot 1 januari 2021; de genoemde bedragen worden elk half jaar aangepast.)
2. Behoudens het derde lid hebben voorts recht op toeslag een ongehuwde die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en een ongehuwde, die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan:
1° indien hij 21 jaar of ouder is: € 56,57;
7. Recht op toeslag heeft een ongehuwde die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. indien hij 21 jaar of ouder is en per dag een inkomen heeft dat lager is dan: € 35,96.
Artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Toeslagenwet
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag.
Artikel 12, eerste lid, van de Toeslagenwet
Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 20, eerste lid, van de Toeslagenwet
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.