ECLI:NL:RBZWB:2023:1895
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Hindriks
- Rechtspraak.nl
Herziening van toeslag en terugvordering door UWV op basis van hoofdverblijf bij moeder
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2023, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep gaat tegen beslissingen van het UWV met betrekking tot zijn toeslag op grond van de Toeslagenwet. Eiser ontving sinds 21 maart 2019 een uitkering op basis van de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), maar zijn loongerelateerde uitkering eindigde op 4 november 2020. Het UWV heeft eiser een waarschuwing opgelegd en zijn recht op toeslag herzien, wat leidde tot een terugvordering van te veel ontvangen bedragen. Eiser betwistte de besluiten van het UWV, waarbij hij stelde dat hij aan zijn informatieplicht had voldaan en dat zijn leefsituatie onjuist was vastgesteld.
De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de toeslag heeft herzien en de terugvordering heeft ingesteld. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser zijn hoofdverblijf bij zijn moeder had, en dat hij als alleenstaande woningdeler moet worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de last om aannemelijk te maken dat eiser in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had bij zijn moeder, op het UWV rustte. De rechtbank oordeelt dat het UWV voldoende feiten heeft aangedragen om deze conclusie te onderbouwen.
De rechtbank verklaart de beroepen van eiser ongegrond en bevestigt de besluiten van het UWV. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.