ECLI:NL:RBZWB:2023:191

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1253
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor het plaatsen van garages

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert heeft verleend aan de vergunninghouder voor het plaatsen van drie garages. De rechtbank behandelt de zaak op 12 januari 2023, waarbij eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A.C.P.M. van Dun, het college vertegenwoordigd door mr. Z.A.E. Piroe, en de vergunninghouder, vertegenwoordigd door twee gemachtigden, aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat het college de vergunning terecht heeft verleend, ondanks de bezwaren van eisers over de ontvankelijkheid van de vergunninghouder en de strijdigheid met het bestemmingsplan.

Eisers, eigenaren van percelen aan de [adres] in [plaatsnaam 1], betogen dat de vergunninghouder niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard omdat hij geen belanghebbende is. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder, als eigenaar van het perceel waar de garages worden geplaatst, wel degelijk belanghebbende is. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder de garages kan bouwen, ook al de garagedeuren op de erfgrens met de percelen van eisers komen te staan. Dit betekent niet dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt.

Daarnaast betogen eisers dat de garages in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de bestemming 'gemengd' voor het perceel voldoende ruimte biedt voor de garages, die zowel voor detailhandel als voor andere functies kunnen worden gebruikt. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder terecht is aangemerkt als belanghebbende en dat de vergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand. Eisers krijgen het betaalde griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1253 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] , uit [plaatsnaam 1] , eisers

(gemachtigde: mr. A.C.P.M. van Dun),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert(het college).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam vergunninghouder] uit [plaatsnaam 2] (de vergunninghouder) (gemachtigde: mr. B. Baan).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die het college aan de vergunninghouder heeft verleend voor het plaatsen van drie garages.
Met het bestreden besluit van 19 januari 2022 op het bezwaar van eisers heeft het college onder overname van een advies van de bezwaarcommissie, het bezwaar gegrond verklaard omdat één dag vóór de bekendmaking van het primaire besluit, van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan wegens het verstrijken van de beslistermijn. Het college heeft met het bestreden besluit de vergunning van rechtswege onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam eiser 1] en [naam eiser 2] , de gemachtigde van eisers, als gemachtigde van het college mr. Z.A.E. Piroe, de vergunninghouder, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] en
[naam vertegenwoordiger 2] , en de gemachtigde van de vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
1. Eisers zijn eigenaren van de percelen aan de [adres] 116-118, 112 en
114-114a te [plaatsnaam 1] . De vergunninghouder is eigenaar van de percelen aan de [adres] 120-122 en heeft voor die percelen op 23 december 2020 een vergunning aangevraagd voor het plaatsen van nieuwe garages. Er worden drie garages geplaatst met ieder een garagedeur, die zich op de rechterzijgevel zullen bevinden, en die zullen grenzen aan de percelen van eisers. Met de gevestigde erfdienstbaarheid zal de vergunninghouder de garages moeten bereiken.
Is de vergunninghouder belanghebbende bij de aanvraag?
2. Eisers betogen ten eerste dat het college de vergunninghouder niet-ontvankelijk had moeten verklaren voor zijn aanvraag omdat hij geen belanghebbende is. De vergunninghouder bouwt de garages op zijn eigen perceel, maar heeft toestemming nodig voor de plaatsing van de garagedeuren op of tegen de erfgrens met de percelen van eisers. Het zonder toestemming plaatsen van garagedeuren op of tegen de erfgrens is in strijd met de wet. [1] Eisers geven die toestemming niet. De garagedeuren kunnen volgens de vergunninghouder niet in een andere wand worden geplaatst. Het bouwplan kan daarom niet worden verwezenlijkt.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Degene die een omgevingsvergunning aanvraagt voor het bouwen van een bouwwerk wordt in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij de beslissing op die aanvraag. Dit is anders als aannemelijk wordt gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. [2]
De vergunninghouder is eigenaar van het perceel waarop de garages worden geplaatst en heeft in die zin geen toestemming nodig om de garages te plaatsen. Dat de garagedeuren op de erfgrens met eisers komen te staan doet hier niet aan af. Dit heeft enkel tot gevolg dat de vergunninghouder het risico loopt dat hij via een civiele procedure wordt verplicht de garages of de deuren te verwijderen of te verplaatsen. Dit betekent niet dat aannemelijk is dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Het college heeft de vergunninghouder daarom terecht aangemerkt als belanghebbende bij de aanvraag.
Zijn de garages in strijd met het bestemmingsplan?
3. Eisers betogen ten tweede dat de garages in strijd zijn met het bestemmingsplan. De garages zijn bedoeld als solitaire opslag en vallen daarmee niet onder de geldende bestemming. De plaats waar de garages moeten komen valt buiten het plangebied van het bouwplan voor de woningen en appartementen aan de [adres] 120-122. De garages worden in dat plan ook niet genoemd, en ze zijn vanaf de [adres] 120-122 niet te bereiken. De garages staan dus niet ten dienste van de woningen, en kunnen bovendien niet aangemerkt worden als parkeervoorziening. De thans aanwezige garage wordt daar ook niet voor gebruikt, die wordt verhuurd aan een aannemer die er spullen opslaat. De garages zijn niet geschikt om daarin detailhandel, een kantoor of dienstverlening te laten plaatsvinden. Als de garages in theorie zouden worden verhuurd aan bijvoorbeeld een detailhandelszaak, zal die de garage enkel gebruiken voor opslag.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond ook niet. In het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’, is opgenomen dat voor het betreffende perceel de enkelbestemming ‘gemengd’ geldt, met functieaanduiding ‘detailhandel’. De bestemming 'gemengd' is bedoeld voor detailhandel (als sprake is van die functieaanduiding), dienstverlening, kantoren, wonen op de verdieping en de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen of parkeervoorzieningen. [3]
Bovengenoemde bestemmingsomschrijving is ruim. De garages mogen zowel voor detailhandel als voor iets anders uit de genoemde categorie gebruikt worden. Daarbij mag de garage ook enkel ten dienste staan van een van die categorieën. De planregel noemt daarvoor een aantal voorbeelden, maar die lijst is, gezien haar bewoordingen, niet uitputtend. Er geldt bovendien geen verplichting dat de garages alleen ten behoeve van de woningen aan de [adres] 120-122 mogen worden opgericht. De garages kunnen dus wel ten dienste staan van deze woningen, maar kunnen door de vergunninghouder ook verhuurd kunnen worden voor detailhandel, kantoor of dienstverlening. Daarbij is mogelijk dat dit in de garages plaatsvindt, maar ook dat enkel sprake is van opslag ten behoeve van deze functies. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de garages niet in strijd zijn met het bestemmingsplan.
Evidente privaatrechtelijke belemmeringen
4. Eisers hebben tot slot naar voren gebracht dat sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmeringen en dat het college een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. Omdat deze beroepsgronden betrekking hebben op het afwijken van het bestemmingsplan, en de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat de garages niet in strijd zijn met het bestemmingsplan, is het beroep reeds daarom ongegrond en komt de rechtbank aan de behandeling van deze beroepsgronden niet meer toe.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen het betaalde griffierecht niet terug. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.J. Wesel, griffier, op 12 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…)
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Bestemmingsregels [naam bestemmingsplan]

5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
horecabedrijven tot en met de categorie Horeca 4, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 4';
kantoren;
wonen op de verdieping(en);
wonen op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
dienstverlening;
bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Voetnoten

1.Art. 5:50 en art. 5:51 BW
2.ABRvS 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2002 en ABRvS 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2717.
3.Art. 5.1 Bestemmingsregels [naam bestemmingsplan] (met toelichting)