ECLI:NL:RBZWB:2023:1920

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
C/02/402629 / HA ZA 22-566 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident voorlopige voorziening met betrekking tot parkeerpalen en camera's tussen buren in een mandelig perceel

In deze zaak, die zich afspeelt in Breda, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een incident tot voorlopige voorziening. De eisers, buren van de gedaagden, hebben een vordering ingediend met betrekking tot het gebruik van een mandelig perceel. De eisers vorderen onder andere dat de gedaagden hun parkeerpalen naar beneden laten en dat zij de camera's die gericht zijn op het mandelige perceel verwijderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen buren zijn en dat er geschillen zijn over de mandeligheid van het perceel en de plaatsing van de camera's. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers onvoldoende belang hebben bij de vordering om de parkeerpalen omhoog te zetten, omdat de gedaagden hebben aangegeven deze niet meer te gebruiken. Wat betreft de camera's heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedaagden de camera's aan de achtergevel en de zijgevel moeten voorzien van een fysiek afscheidingsmiddel om de privacy van de eisers te waarborgen. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot het afschermen van de camera's binnen 14 dagen, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij niet-naleving. De eisers zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en zijn veroordeeld in de kosten van het incident.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/402629 / HA ZA 22-566
Vonnis in incident van 15 maart 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. C.A. Offermans te Roermond,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. J.J.E. Hovener te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eisers in de hoofdzaak] en [gedaagden in de hoofdzaak] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens houdende een provisionele vordering ex artikel 223 Rv, met
producties genummerd 1 tot en met 18,
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties genummerd 1 tot en met 10,
  • de akte wijziging eis in incident,
  • de antwoordakte in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
[eisers in de hoofdzaak] vordert in de hoofdzaak – waarbij de rechtbank de nummering, anders dan in het petitum van de dagvaarding, oplopend zal doornummeren –, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] middels de door hem geplaatste schutting in strijd handelt met de vestigingsakte en regeling mandeligheid en/of met het eigendomsrecht dat [eiser sub 1] heeft ten opzichte van het perceel met het [nummer 1] ;
II. [gedaagden in de hoofdzaak] hoofdelijk te veroordelen om binnen 3 dagen na betekening van het vonnis hun schutting te verwijderen en verwijderd te houden, voor zover deze schutting op het mandelige perceel met het [nummer 1] staat, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, tot een maximum van € 30.000,00, voor elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden in de hoofdzaak] is gebreke blijft om tijdig aan het vonnis te voldoen;
III. te verklaren voor recht dat [gedaagden in de hoofdzaak] vanaf 9 mei 2022, althans vanaf een ingangsdatum die uw rechtbank meent in goede justitie te kunnen bepalen, tot aan de dag dat zij hun schutting hebben verwijderd, of het op een andere manier mogelijk hebben gemaakt dat eisers het mandelige perceel kunnen gebruiken;
IV. [gedaagden in de hoofdzaak] hoofdelijk te veroordelen tot het voldoen van de boete zoals deze voortvloeit uit bovenstaande verklaring voor recht en te bepalen dat vanaf datum vonnis, voor zolang de overtreding voortduurt, [gedaagden in de hoofdzaak] elke dag de boete van € 250,00 per dag verbeurt en [gedaagden in de hoofdzaak] te veroordelen tot het voldoen van deze boete;
V. [gedaagden in de hoofdzaak] hoofdelijk te verplichten om, binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, medewerking te verlenen aan het oprichten van een onderhoudsfonds zoals bedoeld in artikel 6 sub b van de regeling mandeligheid, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, tot een maximum van € 30.000,00 voor elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden in de hoofdzaak] in gebreke blijft om tijdig aan het vonnis te voldoen;
VI. [gedaagden in de hoofdzaak] hoofdelijk te veroordelen tot voldoening van een bedrag van € 460,00 aan [eisers in de hoofdzaak] vanwege de nota behorende bij de kadastrale grenscorrectie;
VII. te verklaren voor recht dat de camera’s van [gedaagden in de hoofdzaak] op een onrechtmatige wijze inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [eisers in de hoofdzaak] ;
VIII. [gedaagden in de hoofdzaak] hoofdelijk te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van de camera’s die hij heeft gericht op het mandelige perceel en op de openbare weg, op straffe van een dwangsom van €250,00 per dag, tot een maximum va € 30.000,00, voor elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden in de hoofdzaak] in gebreke blijft om tijdig aan het vonnis te voldoen;
IX. [gedaagden in de hoofdzaak] hoofdelijk te veroordelen tot het verwijden en verwijderd houden van de camera die is gericht op hun achtertuin, dan wel te verplichten dat zij deze camera op een zodanige manier dienen aan te passen dat deze camera [eisers in de hoofdzaak] niet meer kan filmen, alsmede dat het perceel van [eisers in de hoofdzaak] niet meer gefilmd kan worden en dat [gedaagden in de hoofdzaak] het voor [eisers in de hoofdzaak] inzichtelijk maakt dat zij deze camera op een zodanige manier hebben aangepast, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, tot een maximum van € 30.000,00, voor elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden in de hoofdzaak] in gebreke blijft tijdig aan het vonnis te voldoen;
X. [gedaagden in de hoofdzaak] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief het incident, waaronder uitdrukkelijk begrepen die nakosten ten bedrage van respectievelijk € 131,00 zonder betekening en € 199,00 in geval van betekening, zulks met bepaling dat [gedaagden in de hoofdzaak] over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis.

3.De vordering in het incident

3.1.
[eisers in het incident] vordert na eiswijziging, bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van de procedure:
I. [verweerders in het incident] hoofdelijk te verbieden om binnen 3 dagen na betekening van het vonnis in incident:
- zijn parkeerpalen omhoog te zetten;
- zijn auto(‘s) te parkeren binnen een straal van 1 meter van de witte lijn;
- het toe te staan dat iemand anders zijn auto parkeert binnen een straal van 1 meter van de witte lijn;
op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, tot een maximum van € 30.000,00, voor elke dag of gedeelte van een dag dat [verweerders in het incident] in gebreke blijft om tijdig aan het vonnis te voldoen;
II. het [eisers in het incident] toe te staan dat hij met zijn auto over [perceelnummer 1] mag gaan, om zodoende de bocht te maken die in [perceelnummer 2] zit;
III. [verweerders in het incident] hoofdelijk te veroordelen tot het verwijderd en verwijderd houden van de vier camera’s die hij aan zijn woning heeft opgehangen op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, tot een maximum van € 30.000,00, voor elke dag of gedeelte van een dag dat [verweerders in het incident] in gebreke blijft om tijdig aan het vonnis te voldoen.
3.2.
[eisers in het incident] legt aan de provisionele vordering – samengevat en voor zover van belang voor het incident – het volgende ten grondslag. Partijen zijn buren van elkaar in een twee-onder-een-kapwoning. Ten tijde van de verkoop moesten beide panden grootschalig worden gerenoveerd en zijn er afspraken gemaakt over de indeling van de grond naast en achter de woning. Achter het pand bevindt zich een grote garage, waarvan partijen ieder voor de helft eigenaar zijn. Tussen partijen is sprake van twee geschillen. Het eerste betreft de in de leveringsakte gevestigde mandeligheid van het perceel, waarbij de mandelige zaak is bestemd om door deelgenoten te worden gebruikt te voet en met alle soorten voertuigen om te gaan naar dan wel te komen van de openbare weg. Daarbij is het verboden om op de mandelige zaak voertuigen, van welke aard dan ook, te parkeren of de mandelige zaak te gebruiken voor opslag van zaken of het gebruik van de voorgeschreven wijze te belemmeren of te verhinderen, op welke wijze dan ook. Op het betreffende perceel rust daarnaast een erfdienstbaarheid, waarbij [eisers in het incident] , als heersend erf, de erfdienstbaarheid heeft van weg, over een strook van ongeveer drie meter, om te komen en gaan van en naar de Hoofdstraat. Medio 2021 heeft [verweerders in het incident] op de grens tussen zijn perceel en het mandelige perceel een schutting geplaatst. Inmiddels is volgens [eisers in het incident] vast komen te staan dat de schutting niet in overeenstemming met de kadastrale grens is geplaatst en dat deze deels op het mandelige perceel staat. Ook heeft [verweerders in het incident] in de bocht die in het mandelige perceel zit een witte lijn getrokken en daarop parkeerpalen geplaatst. Deze parkeerpalen staan mogelijk op het mandelige perceel. [eisers in het incident] kan hierdoor niet in een vloeiende beweging en met alle soorten voertuigen zijn parkeerplaats/garage bereiken en wordt gehinderd in het gebruik van het mandelige perceel. Het tweede geschil betreft de door [verweerders in het incident] geplaatste camera’s. De door [verweerders in het incident] aan de achtergevel geplaatste camera hangt dusdanig hoog en dicht bij de erfafscheiding, dat [eisers in het incident] stelt dat daarmee ook zijn achtertuin in beeld kan worden gebracht. De overige camera’s zijn gericht op het mandelige perceel en de openbare weg en gelet op de plaatsing daarvan kan het bijna niet anders dan dat het beeld niet alleen de privé eigendommen van [verweerders in het incident] in beeld brengt, maar juist het mandelige perceel en de openbare weg. Omdat [verweerders in het incident] zich niet bereid heeft getoond de schutting en de camera’s te verwijderen, terwijl [eisers in het incident] dagelijks hinder ondervindt en inbreuk wordt gemaakt op zijn privacy, dient deze hinder op de kortst mogelijke termijn te eindigen. Reden waarom hij een voorlopige voorziening wenst voor de duur van de procedure. Gelet op de onomkeerbaarheid van het verwijderen van de schutting, vordert [eisers in het incident] bij wijze van voorlopige voorziening enkel dat het [verweerders in het incident] wordt verboden de parkeerpalen te gebruiken en te bepalen dat [eisers in het incident] deels over het perceel van [verweerders in het incident] mag rijden.
3.3.
[verweerders in het incident] voert verweer en concludeert dat de rechtbank:
  • een plaatsopneming zal gelasten alvorens op de incidentele vordering te beslissen;
  • [eisers in het incident] niet ontvankelijk verklaart, althans de vorderingen in het incident afwijst als onbewezen en/of ongegrond;
  • [eisers in het incident] , voor zover mogelijk hoofdelijk, veroordeelt in de kosten van het incident.
3.4.
[verweerders in het incident] voert daartoe – eveneens samengevat – het volgende aan. Partijen hebben in februari 2021 gezamenlijk aangewezen waar de grenzen van het mandelige perceel zouden komen. Daarbij hebben partijen afgesproken dat [verweerders in het incident] voor zijn schutting aan de lange zijde van het mandelige perceel de bestaande bestrating van het mandelige perceel aan kon houden en dat partijen een breedte van ongeveer 3 meter voor het mandelige perceel aan zouden houden, gelijk aan de aanwezige erfdienstbaarheid van overpad, die ook ongeveer 3 meter breed is. Op het smalste punt is de doorgang nu 2,83 meter, wat ongeveer 3 meter is, aldus [verweerders in het incident] Deze versmalling lijkt verband te houden met het plaatsen van een nieuwe rolluikpoort door de eigenaar van [huisnummer] , ten behoeve van wiens perceel de erfdienstbaarheid is gevestigd. Deze nieuwe poort is verder richting of op het mandelige perceel gerealiseerd, zodat [eisers in het incident] zich tot de eigenaar van deze poort moet wenden als [eisers in het incident] van mening is dat de doorgang daardoor niet meer breed genoeg is. Dat in de regeling van de mandeligheid staat dat het perceel bedoeld is om te voet en met alle soorten van voertuigen gebruikt te worden, betekent bovendien niet dat dit ook met alle soorten voertuigen daadwerkelijk kan. [verweerders in het incident] stelt zich op het standpunt dat [eisers in het incident] met zijn personenauto relatief gemakkelijk over het mandelige perceel kan gaan, zodat dat perceel, ook als de schutting exact op de erfgrens zou staan, feitelijk geschikt is en er geen sprake is van (onrechtmatige) hinder. De door [eisers in het incident] benoemde witte lijn betreft de markering van de erfgrenslijn. [verweerders in het incident] betwist de stelling dat deze lijn en/of de parkeerpalen op het mandelige perceel zouden staan en voor een verbod om de parkeerpalen omhoog te zetten bestaat dan ook geen grond. [verweerders in het incident] stelt verder dat deze palen al lang niet meer omhoog staan en dat hij deze parkeerpalen ook naar beneden zal laten. Er is dan ook geen reden om deze vordering, zeker met de gevorderde dwangsom, toe te wijzen. Dit geldt ook voor de vordering met betrekking tot het parkeren van [verweerders in het incident] , ook omdat toewijzing van deze vordering problematisch zou kunnen worden indien de witte lijn vervaagt, wordt weggehaald of verplaatst. De vordering is daarmee te vaag. Ten aanzien van het parkeren door derden kan niet van [verweerders in het incident] worden verlangd dat hij verhindert dat anderen daar parkeren.
Met betrekking tot de camera’s voert [verweerders in het incident] aan dat het enkel aanwezig hebben van camera’s geen onrechtmatige daad oplevert. De camera aan de achtergevel filmt de achtertuin van [verweerders in het incident] Voor zover de camera zicht heeft op de tuin van [eisers in het incident] , geldt dat dit beeld is afgeschermd via statische maskering, wat er voor zorgt dat de tuin van [eisers in het incident] niet opgenomen kan worden. [verweerders in het incident] heeft overigens aan zowel de bewoners van [huisnummer] als aan [eisers in het incident] aangeboden om een link van de camerabeelden te delen, maar [eisers in het incident] is hier niet op ingegaan. Indien de statische maskering naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend zou zijn, wenst [verweerders in het incident] in de gelegenheid gesteld te worden het beeld fysiek te beperken. De camera aan de zijgevel is niet op het perceel van [eisers in het incident] gericht, maar wel op het mandelige perceel in de richting van de Hoofdstraat. [eisers in het incident] wordt hiermee echter niet in zijn privacy geschaad. De camera’s aan de voorzijde zijn niet op het perceel van [eisers in het incident] gericht en ook zo weinig mogelijk op de openbare weg. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van inbreuk op de privacy van [eisers in het incident] , stelt [verweerders in het incident] dat zijn belangen zwaarder moeten wegen, omdat [verweerders in het incident] regelmatig overlast ervaart van bezoekers van de nabijgelegen uitgaansgelegenheden op het mandelige perceel, die daar wildplassen, zich er zonder reden of toestemming ophouden en zelfs drugs dealen. Ook de bewoners van [huisnummer] ervaren deze overlast. Alle camera’s van [verweerders in het incident] zijn bovendien bij de politie geregistreerd en van de camera’s wordt melding gemaakt door stickers op het raam aan de voorzijde. De gevorderde dwangsom ten slotte is niet nodig en daarnaast onevenredig hoog, aldus [verweerders in het incident]

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Op grond van artikel 223 Rv kan tijdens een aanhangig geding iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering en daarnaast moet de eisende partij voldoende belang hebben bij de vordering in die zin dat niet kan worden gevergd dat de afloop van de hoofdzaak kan worden afgewacht. Daarnaast dient de rechter de wederzijdse belangen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdprocedure en van de proceskansen van partijen daarin.
4.2.
De rechtbank kan op basis van de stellingen van partijen tot een voorlopig oordeel komen en ziet dan ook geen aanleiding om, zoals door [verweerders in het incident] verzocht, een plaatsopneming te bepalen in het incident.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers in het incident] onvoldoende heeft gesteld om tot toewijzing van de provisionele vordering ten aanzien van het inrijden van de garage te komen. Met betrekking tot de vordering om [verweerders in het incident] te verbieden de parkeerpalen omhoog te zetten overweegt de rechtbank dat [verweerders in het incident] heeft gesteld dat deze parkeerpalen al geruime tijd niet meer omhoog staan en dat hij deze ook niet omhoog zal zetten. De rechtbank gaat ervan uit dat [verweerders in het incident] zijn toezegging dat de parkeerpalen niet omhoog zullen worden gezet gestand doet. [eisers in het incident] heeft dan ook geen belang bij deze vordering. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om [verweerders in het incident] te verbieden zijn auto binnen een meter achter de witte lijn te parkeren. Partijen verschillen van mening over waar de kadastrale grens loopt. [verweerders in het incident] heeft gesteld dat de witte lijn zich niet op het mandelige perceel bevindt, maar op zijn eigen terrein. [eisers in het incident] heeft enkel gesteld dat zeker niet vastgesteld kan worden dat de witte lijn overeenstemt met de kadastrale grens, maar laat na te onderbouwen waarop hij deze stelling baseert. De rechtbank is van oordeel dat er daarom vanuit moet worden gegaan dat de witte lijn zich binnen of op de erfgrens bevindt, in elk geval totdat de kadastrale grenzen zijn vastgesteld, en dat [verweerders in het incident] zijn perceel mag gebruiken op de wijze zoals hij dat wil. Nu bovendien ook uit de eigen stellingen van [eisers in het incident] niet volgt dat hij zijn garage in het geheel niet kan bereiken, maar enkel dat dat niet in een vloeiende beweging kan, dient het belang van [verweerders in het incident] om vrijelijk van zijn eigen perceel gebruik te maken, boven het belang van [eisers in het incident] om in een vloeiende beweging zijn garage te (kunnen) bereiken. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat het aannemelijk is dat [eisers in het incident] hooguit enkele keren per dag in en uit zijn garage zal rijden, terwijl ook de auto van [verweerders in het incident] zal worden gebruikt en daardoor niet de gehele dag direct achter de witte lijn zal zijn geparkeerd. [eisers in het incident] zal in het geval dat de auto van [verweerders in het incident] niet is geparkeerd, de bocht vloeiender kunnen nemen. Dat daarbij incidenteel de witte lijn wordt overschreden, is hierbij onvermijdelijk en dient door [verweerders in het incident] te worden gedoogd. Daarbij zou het [verweerders in het incident] sieren als hij, ook zonder dat hij daartoe wordt veroordeeld, zijn auto indien mogelijk verder van de witte lijn parkeert. Omdat de rechtbank er vooralsnog van uitgaat dat de witte lijn zich op of binnen de perceelsgrens bevindt, en gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, ziet zij ook geen aanleiding om [verweerders in het incident] te verbieden dat derden binnen 1 meter van de witte lijn parkeren. [eisers in het incident] heeft ook niet gesteld dat deze situatie zich vaak voordoet en op welke wijze hij daarvan (meer) last ondervindt dan in het geval [verweerders in het incident] zijn eigen auto parkeert.
4.4.
Ten aanzien van de vorderingen met betrekking tot de camera’s overweegt de rechtbank als volgt. [verweerders in het incident] heeft in beginsel het recht om zijn eigendommen te beschermen en met behulp van een camera te beveiligen. Dit recht wordt beperkt indien met het beveiligen van eigendommen ook het recht van privacy van anderen wordt geschaad. Met betrekking tot de camera aan de achterzijde van de woning van [verweerders in het incident] overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel uit de stellingen van [eisers in het incident] enkel volgt dat hij het vermoeden heeft dat zijn achtertuin wordt gefilmd, wat op zichzelf onvoldoende is, blijkt uit de door [verweerders in het incident] overgelegde screenshots dat de camera inderdaad een deel van de tuin van [eisers in het incident] bestrijkt. Dat dit deel door middel van statische maskering wordt afgeschermd neemt echter niet weg dat deze statische maskering eenvoudig door [verweerders in het incident] kan worden aangepast. [eisers in het incident] heeft er belang bij dat hij vrijelijk van zijn achtertuin gebruik kan maken, zonder de indruk te hebben dat hij wordt gefilmd. De rechtbank acht het belang van [eisers in het incident] op dat punt dan ook zwaarder wegen dan het belang van [verweerders in het incident] De rechtbank ziet echter geen aanleiding om [verweerders in het incident] te bevelen de camera te verwijderen. Wel zal zij [verweerders in het incident] gebieden om de camera aan de achtergevel te voorzien van een fysiek afscheidingsmiddel in plaats van of naast de statische maskering.
4.5.
Ten aanzien van de camera aan de zijgevel, voor zover die is gericht op het mandelige perceel, ziet de rechtbank in de door [verweerders in het incident] aangevoerde stellingen ten aanzien van de overlast uit de directe (uitgaans)omgeving, en de daarmee overeenstemmende verklaring van de andere buren, voldoende grond om de belangen van [verweerders in het incident] in dit geval en in dit stadium van de procedure zwaarder te laten wegen dan het belang van [eisers in het incident] De rechtbank is echter wel van oordeel dat, voor zover de camera zicht heeft op het perceel van [eisers in het incident] (te weten [perceel] ), dit zicht eveneens door middel van een fysiek afscheidingsmiddel moet worden afgeschermd.
De rechtbank zal [verweerders in het incident] dan ook veroordelen om zowel de camera aan de achtergevel als de zijgevel te voorzien van een fysiek afscheidingsmiddel in plaats van of naast de statische maskering.
4.6.
Met betrekking tot de camera’s aan de voorzijde is de rechtbank van oordeel dat uit de stellingen van [verweerders in het incident] en de overgelegde beelden voldoende blijkt dat deze camera’s niet zijn gericht op het perceel van [eisers in het incident] De aanwezigheid van de camera’s wordt bovendien kenbaar gemaakt door middel van een sticker. De rechtbank acht het voorshands voldoende aannemelijk dat [verweerders in het incident] door de wijze van gebruik van deze camera’s voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en dat van een ongeoorloofde inbreuk op de privacy van [eisers in het incident] geen sprake is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om [verweerders in het incident] te gebieden deze camera’s te verwijderen.
4.7.
De rechtbank zal [verweerders in het incident] veroordelen om binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis de camera’s aan de achtergevel en de zijgevel door middel van een fysiek middel af te schermen voor zover deze camera’s zicht hebben op het perceel van [eisers in het incident] ( [perceel] ). De rechtbank verbindt hieraan een dwangsom van € 100,00 voor elke dag of gedeelte van een dag dat [verweerders in het incident] na deze 14 dagen in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 5.000,00.
4.8.
[eisers in het incident] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [verweerders in het incident] tot op heden begroot op € 897,00 (1,5 punt x tarief II).

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
veroordeelt [verweerders in het incident] om binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis de camera’s aan de achtergevel en de zijgevel van zijn woning fysiek af te schermen voor zover deze camera’s zicht hebben op het perceel van [eiser sub 1] ( [perceel] ),
5.2.
bepaalt dat [verweerders in het incident] een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte daarvan verbeurt in het geval hij na afloop van deze 14 dagen in gebreke blijft om aan de veroordeling genoemd onder 5.1. te voldoen, met een maximum van € 5.000,00,
5.3.
veroordeelt [eisers in het incident] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerders in het incident] tot op heden begroot op € 897,00,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
5.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 april 2023voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sterk en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.