ECLI:NL:RBZWB:2023:1935

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1083
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 23 maart 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) betreffende zijn WIA-uitkering. Eiser stelde dat het UWV niet tijdig had beslist op zijn bezwaar, ingediend op 24 februari 2022, tegen een eerder besluit van 13 januari 2022. De rechtbank oordeelde dat het UWV de beslistermijn had overschreden, ondanks een eerdere verlenging van de termijn. Eiser had het UWV op 10 oktober 2022 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank besloot dat het UWV alsnog binnen een termijn van drie maanden een besluit op het bezwaar moest nemen. Tevens werd bepaald dat het UWV een dwangsom van € 100,- per dag moest betalen voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser kreeg ook zijn griffierecht van € 50,- vergoed en een proceskostenvergoeding van € 418,50. De rechtbank benadrukte het belang van een zorgvuldige heroverweging en de noodzaak om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1083

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 24 februari 2022 tegen het besluit van 13 januari 2022 betreffende zijn uitkering ingevolge de WIA.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Het bestuursorgaan beslist op het onderhavige bezwaar binnen zeventien weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikel 112 van de Wet WIA). Het bezwaarschrift tegen het besluit van 13 januari 2022 is bij verweerder ingediend op 24 februari 2022.
Verweerder heeft de beslistermijn met toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Awb verdaagd met zes weken, waarna de beslistermijn met instemming van eiser op grond van artikel 7:10, vierde lid, van de Awb verder is uitgesteld tot 4 oktober 2022. Verweerder had dus uiterlijk op 4 oktober 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiser heeft verweerder op 10 oktober 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. In het verweerschrift van 15 februari 2023 heeft verweerder aangegeven dat
vanwege een tekort aan verzekeringsartsen er nog geen hoorzitting/spreekuurcontact kon worden ingepland. Verweerder acht dit wel noodzakelijk gelet op de inhoud van de bezwaren. Verweerder verwacht dat de zaak in april/mei kan worden ingepland.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het belang van een zorgvuldige heroverweging. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat verweerder drie maanden de tijd krijgt de beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank gaat ervan uit dat de zaak in april/mei 2023 wordt ingepland. Hiermee heeft verweerder na de fysieke hoorzitting nog een maand de tijd voor een eventuele beoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar & beroep en het opstellen van de beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft ervaren dat verweerder aan deze termijn meer dan genoeg heeft.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 23 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.