ECLI:NL:RBZWB:2023:1938

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4065
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering door UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, waarin werd vastgesteld dat zij te veel WIA-uitkering had ontvangen over het jaar 2020. De rechtbank heeft op 9 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar begeleidster en het UWV werd vertegenwoordigd door drs. S. Barto. De rechtbank concludeert dat het UWV in zijn besluit niet heeft voldaan aan de hoorplicht, maar dat eiseres hierdoor niet is benadeeld, omdat zij alsnog haar standpunten heeft kunnen toelichten tijdens de zitting. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht is uitgegaan van de belastbare winst uit onderneming van eiseres bij de berekening van de WIA-uitkering en dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en het UWV wordt opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4065

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(het UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Met het besluit van 22 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 10 november 2021 (primair besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres, vergezeld door haar begeleidster [naam begeleidster] , werkzaam bij [naam bedrijf] , en namens het UWV drs. S. Barto.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1.1
Eiseres heeft zich op 5 januari 1994 ziek gemeld met psychische klachten. Van 4 januari 1995 tot 10 december 1995 ontving zij een WAO-uitkering en werd zij volledig arbeidsongeschikt geacht (80-100%). Daarnaast ontvangt eiseres sinds 1994 een Duitse invaliditeitsrente van de Deutsche Rentenversicherung.
1.2
Van 2001 tot 2006 volgde eiseres een opleiding Chinese geneeswijzen. Zij is vervolgens als zzp’er werkzaamheden gaan verrichten. Daarnaast is zij op 19 november 2008 in dienst getreden als callcenter medewerker bij een bedrijf in personenvervoer. Voor dat werk heeft zij zich op 24 maart 2009 ziek gemeld met psychische klachten. Bij besluit van 9 mei 2011 heeft het UWV met ingang van 22 maart 2011 een WIA-uitkering aan eiseres toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. De loongerelateerde WGA-uitkering is per 22 november 2012 omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
1.3
Het UWV heeft gegevens van de inkomsten uit onderneming van eiseres over het jaar 2020 van de Belastingdienst ontvangen. Op basis daarvan is vastgesteld dat eiseres over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 teveel WIA-uitkering heeft ontvangen. In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiseres € 219,24 dient terug te betalen. In een besluit van 19 november 2021 heeft het UWV vervolgens besloten een bedrag van € 215,38 in te vorderen. Eiseres heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Het UWV heeft het bezwaar geacht te zijn gericht tegen het primaire besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
2. Eiseres voert aan dat het UWV voor kalenderjaar 2020 alleen naar de omzet van haar onderneming heeft gekeken en geen rekening heeft gehouden met het negatieve bedrijfsresultaat en de kosten die zij heeft moeten maken. De berekening van haar WIA-uitkering klopt om deze en andere redenen niet. Eiseres probeert deze al jaren door het UWV te laten herberekenen, maar wordt niet gehoord. Zij heeft in deze procedure ook nooit een uitnodiging voor een hoorzitting ontvangen.
Beoordelingskader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, een belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord. Van het horen van een belanghebbende kan uitsluitend worden afgezien in de in artikel 7:3 van de Awb genoemde gevallen. Daarbij is onder c vermeld dat van het horen kan worden afgezien als de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. In geschil is of eiseres een dergelijke verklaring heeft afgelegd.
4.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om een hoorzitting. Tevens is in het dossier een verslag van een telefoongesprek van 4 januari 2022 te vinden. In dat gesprek heeft eiseres aangegeven dat zij niet telefonisch met het UWV wil praten, maar uitgenodigd wil worden voor een hoorzitting. Aan het einde van het verslag staat ook dat eiseres een paar maal heeft aangegeven dat ze uitgenodigd wil worden voor een hoorzitting.
4.3
Blijkens het door het UWV overgelegde verslag van het door het UWV in dit kader aangehaalde telefoongesprek dat op 14 maart 2022 heeft plaatsgevonden, heeft eiseres bij aanvang van dat gesprek aangegeven dat zij niet mondeling of telefonisch met het UWV wilde communiceren en op die manier ook geen mondelinge toelichting wenste te geven. Zoals eiseres ter zitting heeft toegelicht, voelde zij zich overvallen door dit telefoontje en kon zij op dat moment niet direct reageren op eventuele vragen van het UWV. Hieruit blijkt echter niet dat zij ook heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord op een hoorzitting.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV in dit geval dan ook niet op grond van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb kunnen afzien van het horen van eiseres. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb genomen. Aannemelijk is echter dat eiseres daardoor niet is benadeeld. In beroep heeft zij alsnog de gelegenheid gehad om haar standpunten mondeling toe te lichten en stukken over te leggen, zodat het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal worden gepasseerd. Ook als dit gebrek zich niet had voorgedaan, zou een besluit met een gelijke uitkomst zijn genomen gelet op het volgende.
5.1
De WIA-uitkering wordt aan eiseres als voorschot uitbetaald, omdat zij werkzaamheden verricht als zzp’er. Gelet hierop dient na afloop van elk kalender- of boekjaar een definitieve vaststelling van het recht op WIA-uitkering plaats te vinden, waarna bij te weinig betaalde WIA-uitkering een nabetaling zal plaatsvinden en bij te veel betaalde WIA-uitkering een terugvordering van de voorschotten zal plaatsvinden.
5.2
In tegenstelling tot wat eiseres stelt, is het UWV bij de berekening van haar inkomen over het jaar 2020 niet uitgegaan van de omzet maar van de belastbare winst uit onderneming. Uit de door het UWV overgelegde gegevens van de Belastingdienst blijkt dat de fiscale winst van eiseres in 2020 in totaal € 317,- bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het UWV van de juistheid van deze informatie uitgaan. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de gegevens van de Belastingdienst onjuist zouden zijn. Gelet op het bepaalde in artikel 3:2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten (AIB) heeft het UWV dan ook terecht het bedrag van € 317,- als uitgangspunt genomen voor de vaststelling van eiseres’ recht op WIA-uitkering en de hoogte van de terugvordering. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5.3
Dat eiseres ook bezwaren heeft tegen eerdere door het UWV gehanteerde uitgangspunten en genomen onherroepelijke besluiten kan, zoals tijdens de zitting al is toegelicht, niet worden betrokken bij de beoordeling van dit besluit van het UWV over de hoogte van het recht op een WIA-uitkering over het jaar 2020.
Slotsom
6. Het beroep is ongegrond.
7. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb moet het college het door eiseres bij rechtbank Oost-Brabant betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden.
8. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het college op het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 23 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet WIA
Artikel 60, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt, voor zover hier van belang, dat de WGA-uitkering bestaat uit een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat tenminste gelijk is aan de inkomenseis of een vervolguitkering.
In artikel 61 van de Wet WIA is bepaald hoe de hoogte van de WGA-uitkering per kalendermaand wordt vastgesteld. Daarbij is van belang wat het inkomen per kalendermaand is.
Het achtste lid van dit artikel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan.
In artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt door het UWV wordt teruggevorderd.
Op grond van het zesde lid kan het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB)
Artikel 3:2, eerste lid, aanhef en onder d, van het AIB bepaalt dat onder inkomen wordt verstaan de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in de artikelen 3.74 en 3.79a van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, van die wet, niet geacht worden te behoren tot de winst.
In artikel 4:1, eerste lid, aanhef en onder a, van het AIB is bepaald dat het inkomen voor de toepassing van Wet WIA wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel worden bij de toepassing van het eerste lid het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, de belastbare winst uit onderneming en de uitkering, bedoeld in de artikelen 2:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, en 3:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, evenredig toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar.
Het zesde lid van dit artikel bepaalt dat het UWV op basis van een geschat inkomen een gemiddeld inkomen per kalendermaand kan bepalen, waarna per periode van ten hoogste twaalf maanden een herberekening plaatsvindt en het gemiddeld inkomen per periode kan worden toegerekend aan maanden in die periode.
Op grond van het elfde lid van dit artikel bepaalt het UWV het inkomen op een andere wijze, indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat.