1.2Op 7 april 2021 heeft eiseres een toeslag op haar WIA-uitkering aangevraagd.
In primair besluit I heeft het UWV bepaald dat eiseres vanaf 7 april 2020 recht heeft op voorlopige toeslag van bruto € 21,14 per dag exclusief 8% vakantiegeld. Zodra bekend is hoe hoog het inkomen van eiseres is, wordt de definitieve hoogte bepaald. Verder wordt er een bedrag van bruto € 5.662,63 aan toeslag nabetaald over de periode van 7 april 2020 tot en met 31 maart 2021.
In primair besluit II heeft het UWV gesteld informatie van de Belastingdienst te hebben ontvangen over de inkomsten van eiseres over de periode van 7 april 2020 tot en met 31 maart 2021. De hoogte van haar toeslag over die periode is opnieuw berekend. De hoogte van de nabetaling is definitief vastgesteld op € 5.662,63.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen primaire besluiten I en II omdat zij een ingangsdatum van de toeslag wil vanaf de (nieuwe datum van) ingang van de ZW-uitkering. Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het UWV moet sprake zijn van een bijzonder geval om meer dan een jaar voor de aanvraag toeslag toe te kennen. Er is echter geen sprake van een bijzonder geval, omdat niet gebleken is dat eiseres de toeslag niet eerder kon aanvragen. Daarom wordt haar geval niet als bijzonder aangemerkt en zal niet beoordeeld worden of zij langer dan een jaar voor haar aanvraag recht heeft op toeslag.
2. Eiseres voert aan dat zij door de vorige procedure met terugwerkende kracht tot 1 februari 2015 recht op een ZW-uitkering heeft gekregen en daaropvolgend per 29 december 2015 recht op een WIA-uitkering. Volgens eiseres dient daarom vanaf 1 februari 2015 ook toeslag toegekend te worden.
Beoordeling door de rechtbank
3. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de TW stelt het UWV op aanvraag vast of recht op toeslag bestaat. Op grond van het zevende lid van dit artikel kan het recht op toeslag niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor één jaar voorafgaande aan de dag waarop de aanvraag om toeslag werd ingediend. Het UWV is bevoegd om hier in bijzondere gevallen van af te wijken.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op 7 april 2021 bij het UWV een aanvraag voor een toeslag heeft ingediend. Het UWV heeft met toepassing van artikel 11, zevende lid, van de TW de toeslag per 7 april 2020 toegekend. Partijen zijn verdeeld over de vraag of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 11, zevende lid, van de TW, waardoor de toeslag met ingang van een eerdere datum zou moeten worden toegekend.
5. Vast staat dat de per 1 mei 2014 aan eiseres toegekende ZW-uitkering in eerste instantie met ingang van 1 februari 2015 is beëindigd. Eiseres is toen weer gaan werken en maakte daarom geen aanspraak op toeslag. Op basis van het onderzoek van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige [naam verzekeringsarts] is echter vastgesteld dat eiseres ononderbroken ziek is geweest sinds 2014. Bij besluit van 7 augustus 2020 heeft het UWV daarom alsnog een ZW-uitkering aan haar toegekend per 1 februari 2015. Naar het oordeel van de rechtbank is hier dan ook sprake van een bijzonder geval. Eiseres heeft immers ogenschijnlijk een langere periode geen recht op een uitkering heeft gehad en kon daarom ook geen toeslag aanvragen, terwijl daarna met terugwerkende kracht is vastgesteld dat zij toch recht had op een ZW-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank dient het UWV in beginsel dan ook met ingang van 1 februari 2015 toeslag aan eiseres toe te kennen.
6. De rechtbank ziet echter vervolgens wel aanleiding om betekenis toe te kennen aan de brief van het UWV van 14 augustus 2020, waarin het UWV eiseres er expliciet op attendeert dat zij mogelijk recht heeft op toeslag. Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres dan ook vanaf die datum toeslag aan kunnen en moeten vragen. Gelet op artikel 11, zevende lid, van de TW had zij dan per 14 augustus 2019 recht gehad op toeslag. Eiseres heeft echter pas op 7 april 2021 haar aanvraag ingediend en heeft daarom met ingang van 7 april 2020 toeslag toegekend gekregen. De rechtbank ziet hierin aanleiding de periode van 14 augustus 2019 tot 7 april 2020 (de datum van toekenning van de toeslag in primaire besluiten I en II) uit te zonderen van de periode waarin eiseres aanspraak kan maken op toeslag.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank heeft niet genoeg gegevens om zelf in de zaak te voorzien en de hoogte van de toeslag vast te stellen. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is bepaald.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).