ECLI:NL:RBZWB:2023:1940

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1968
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de vaststelling van het recht op toeslag door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar recht op toeslag door het UWV beoordeeld. Eiseres, die sinds 2014 uitgevallen is door lichamelijke klachten na borstkanker, heeft in 2021 een aanvraag voor een toeslag op haar WIA-uitkering ingediend. Het UWV had eerder besloten dat zij recht had op een voorlopige toeslag vanaf 7 april 2020, maar eiseres betwistte deze ingangsdatum en stelde dat zij recht had op toeslag met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2015, de datum waarop haar ZW-uitkering was hersteld.

De rechtbank oordeelt dat het UWV de aanvraag voor de toeslag correct heeft behandeld, maar dat er sprake is van een bijzonder geval. Eiseres had recht op een ZW-uitkering vanaf 1 februari 2015, maar het UWV had haar pas op 7 augustus 2020 opnieuw een ZW-uitkering toegekend. De rechtbank concludeert dat het UWV in beginsel met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2015 toeslag aan eiseres moet toekennen, maar dat eiseres ook zelf had moeten aanvragen vanaf de datum waarop het UWV haar op de hoogte stelde van haar mogelijke recht op toeslag.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar recht op toeslag.
In het besluit van 8 april 2021 (primair besluit I) heeft het UWV besloten dat eiseres vanaf 7 april 2020 recht heeft op voorlopige toeslag.
In het besluit van 12 april 2021 (primair besluit II) heeft het UWV eiseres’ recht op toeslag en daarmee op de nabetaling over de periode van 7 april 2020 tot en met 31 maart 2021 definitief berekend.
Met het bestreden besluit van 23 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres, haar gemachtigde, en namens het UWV drs. S. Barto.

Beoordeling door de rechtbank

Voorgeschiedenis
1.1
Eiseres is werkzaam geweest als verkoopmedewerkster. Op 1 januari 2014 is zij uitgevallen vanwege lichamelijke klachten als gevolg van borstkanker, waarna per 1 mei 2014 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan haar is toegekend. Na de eerstejaars ZW-beoordeling is de uitkering bij besluit van 2 december 2014 met ingang van 1 februari 2015 beëindigd, omdat eiseres werd geacht meer dan 65% te kunnen verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Eiseres heeft daar geen rechtsmiddelen tegen aangewend, heeft zich hersteld gemeld en is weer gaan werken.
Op 23 juni 2018 heeft eiseres het UWV verzocht om terug te komen op het besluit van 2 december 2014. Daarbij heeft zij aangevoerd dat zij na haar hersteldverklaring per 1 februari 2015 altijd restklachten van de chemotherapie en andere behandelingen heeft gehouden.
Bij besluit van 30 juli 2018 heeft het UWV het herzieningsverzoek van eiseres afgewezen. Eiseres heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 8 januari 2019 heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft daar beroep tegen ingesteld.
Op 6 september 2019 heeft in dat beroep het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Bij beslissing van 8 oktober 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat een onafhankelijk verzekeringsarts als deskundige nader onderzoek dient te doen.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft op 19 juni 2020 een rapport van onderzoek uitgebracht. Op basis van dat deskundigenrapport heeft het UWV op 7 augustus 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Daarbij is bepaald dat de ZW-uitkering van eiseres vanaf 1 februari 2015 wordt voortgezet.
Op 11 december 2020 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 25 februari 2021 heeft het UWV met ingang van 29 december 2015 een WIA-uitkering aan eiseres toegekend.
Eiseres heeft het beroep vervolgens ingetrokken.
Feiten en omstandigheden
1.2
Op 7 april 2021 heeft eiseres een toeslag op haar WIA-uitkering aangevraagd.
In primair besluit I heeft het UWV bepaald dat eiseres vanaf 7 april 2020 recht heeft op voorlopige toeslag van bruto € 21,14 per dag exclusief 8% vakantiegeld. Zodra bekend is hoe hoog het inkomen van eiseres is, wordt de definitieve hoogte bepaald. Verder wordt er een bedrag van bruto € 5.662,63 aan toeslag nabetaald over de periode van 7 april 2020 tot en met 31 maart 2021.
In primair besluit II heeft het UWV gesteld informatie van de Belastingdienst te hebben ontvangen over de inkomsten van eiseres over de periode van 7 april 2020 tot en met 31 maart 2021. De hoogte van haar toeslag over die periode is opnieuw berekend. De hoogte van de nabetaling is definitief vastgesteld op € 5.662,63.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen primaire besluiten I en II omdat zij een ingangsdatum van de toeslag wil vanaf de (nieuwe datum van) ingang van de ZW-uitkering. Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het UWV moet sprake zijn van een bijzonder geval om meer dan een jaar voor de aanvraag toeslag toe te kennen. Er is echter geen sprake van een bijzonder geval, omdat niet gebleken is dat eiseres de toeslag niet eerder kon aanvragen. Daarom wordt haar geval niet als bijzonder aangemerkt en zal niet beoordeeld worden of zij langer dan een jaar voor haar aanvraag recht heeft op toeslag.
Beroepsgronden
2. Eiseres voert aan dat zij door de vorige procedure met terugwerkende kracht tot 1 februari 2015 recht op een ZW-uitkering heeft gekregen en daaropvolgend per 29 december 2015 recht op een WIA-uitkering. Volgens eiseres dient daarom vanaf 1 februari 2015 ook toeslag toegekend te worden.
Beoordeling door de rechtbank
3. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de TW stelt het UWV op aanvraag vast of recht op toeslag bestaat. Op grond van het zevende lid van dit artikel kan het recht op toeslag niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor één jaar voorafgaande aan de dag waarop de aanvraag om toeslag werd ingediend. Het UWV is bevoegd om hier in bijzondere gevallen van af te wijken.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op 7 april 2021 bij het UWV een aanvraag voor een toeslag heeft ingediend. Het UWV heeft met toepassing van artikel 11, zevende lid, van de TW de toeslag per 7 april 2020 toegekend. Partijen zijn verdeeld over de vraag of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 11, zevende lid, van de TW, waardoor de toeslag met ingang van een eerdere datum zou moeten worden toegekend.
5. Vast staat dat de per 1 mei 2014 aan eiseres toegekende ZW-uitkering in eerste instantie met ingang van 1 februari 2015 is beëindigd. Eiseres is toen weer gaan werken en maakte daarom geen aanspraak op toeslag. Op basis van het onderzoek van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige [naam verzekeringsarts] is echter vastgesteld dat eiseres ononderbroken ziek is geweest sinds 2014. Bij besluit van 7 augustus 2020 heeft het UWV daarom alsnog een ZW-uitkering aan haar toegekend per 1 februari 2015. Naar het oordeel van de rechtbank is hier dan ook sprake van een bijzonder geval. Eiseres heeft immers ogenschijnlijk een langere periode geen recht op een uitkering heeft gehad en kon daarom ook geen toeslag aanvragen, terwijl daarna met terugwerkende kracht is vastgesteld dat zij toch recht had op een ZW-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank dient het UWV in beginsel dan ook met ingang van 1 februari 2015 toeslag aan eiseres toe te kennen.
6. De rechtbank ziet echter vervolgens wel aanleiding om betekenis toe te kennen aan de brief van het UWV van 14 augustus 2020, waarin het UWV eiseres er expliciet op attendeert dat zij mogelijk recht heeft op toeslag. Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres dan ook vanaf die datum toeslag aan kunnen en moeten vragen. Gelet op artikel 11, zevende lid, van de TW had zij dan per 14 augustus 2019 recht gehad op toeslag. Eiseres heeft echter pas op 7 april 2021 haar aanvraag ingediend en heeft daarom met ingang van 7 april 2020 toeslag toegekend gekregen. De rechtbank ziet hierin aanleiding de periode van 14 augustus 2019 tot 7 april 2020 (de datum van toekenning van de toeslag in primaire besluiten I en II) uit te zonderen van de periode waarin eiseres aanspraak kan maken op toeslag.
Slotsom
7. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank heeft niet genoeg gegevens om zelf in de zaak te voorzien en de hoogte van de toeslag vast te stellen. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is bepaald.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 23 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.