ECLI:NL:RBZWB:2023:1942

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4968
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een parkeervergunning door de gemeente Breda

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een parkeervergunning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda heeft deze aanvraag met het besluit van 21 april 2022 afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit is door het college ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 22 september 2022. De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en mr. L.V. Suijkerbuijk namens het college aanwezig waren.

De rechtbank constateert dat eiseres een aanvraag heeft ingediend voor een tweede parkeervergunning voor het gebied [naam gebied]. De Parkeerverordening Breda 2022 is van toepassing, waarin specifieke criteria zijn vastgesteld voor het verkrijgen van een parkeervergunning. Eiseres stelt dat zij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van haar wijkgenoten die wel meerdere vergunningen kunnen aanvragen. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van gelijke gevallen, omdat de nieuwbouwwijk waar eiseres woont een lage parkeernorm heeft en gericht is op duurzamere mobiliteit.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar erkent een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Dit gebrek wordt gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Awb, omdat de uitkomst van het besluit niet anders zou zijn geweest. Eiseres heeft ook aanspraak gemaakt op vergoeding van proceskosten, maar de rechtbank wijst deze af omdat de gemaakte kosten niet zijn onderbouwd. De rechtbank draagt het college op het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(het college), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een parkeervergunning.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 21 april 2022 (primair besluit) afgewezen. Met het besluit van 22 september 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiseres en namens het college mr. L.V. Suijkerbuijk.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Op 7 april 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een (tweede) ‘Parkeervergunning bewoners’ voor het gebied [naam gebied] .
Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag afgewezen. Volgens het college wordt niet voldaan aan de criteria die zijn vastgesteld in de Parkeerverordening, meer specifiek in artikel 5, eerste lid in combinatie met artikel 4, eerste lid, onder a, b en c. Daarin staat dat personen uitsluitend in aanmerking kunnen komen voor een (tweede) Parkeervergunning bewoners indien diegene woonachtig is in een door het college aangewezen gebied waar parkeren voor vergunninghouders op straat is toegestaan. De [naam adres 1] , waar eiseres woonachtig is, is niet aangewezen als dergelijk gebied. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Beroepsgronden2. Eiseres voert aan dat bij het aanvragen van de parkeervergunning al sprake is van vooringenomenheid, omdat op voorhand is aangegeven welke producten (digitaal) aangevraagd kunnen worden en welke niet. Verder handelt het college volgens eiseres in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De bewoners van de [naam adres 2] 57, 59, 61 t/m 89 kunnen voor de eerste, tweede, derde en vierde auto een parkeervergunning aanvragen. Eiseres kan dat niet, terwijl zij in dezelfde wijk woont. Tevens is volgens eiseres sprake van ongelijke behandeling ten opzichte van naburige wijken zoals de bewoners van de [naam adres 3] , omdat zij wel vergunningen kunnen aanvragen voor een tweede, derde en vierde auto.
Verder stelt eiseres dat sprake is van een onvolledig hoorverslag, nu daarin haar beroep op het evenredigheidsbeginsel niet is vermeld.
Eiseres verzoekt om veroordeling in de proceskosten in de vorm van verletkosten van haar gemachtigde.
Beoordelingskader
3. Van toepassing is de Parkeerverordening Breda 2022 (de Parkeerverordening).
Op grond van artikel 3 van de Parkeerverordening kan het college gebieden aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders op zowel belanghebbendenplaatsen als parkeerapparatuurplaatsen.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Parkeerverordening kan het college per adres maximaal één Eerste parkeervergunning bewoners verlenen, geldig binnen een conform artikel 3 aangewezen vergunning-gebied, indien:
a. de aanvrager op dat adres in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens van de gemeente staat ingeschreven als bewoner en het adres binnen het betreffende vergunning-gebied is gelegen; of
b. de aanvrager op dat adres in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens van de gemeente staat ingeschreven als bewoner en het adres in het gedeelte Stadshart is gelegen dat conform artikel 3, tweede lid, hiertoe door het college is aangewezen; én
c. de aanvrager eigenaar of houder is van een motorvoertuig, op welk kenteken de vergunning afgegeven wordt, of eigenaar of houder is van een brommobiel; én
d. het adres van de aanvrager een woning betreft waartoe geen eigen parkeergelegenheid behoort dan wel wanneer deze aanvrager niet kan of had kunnen beschikken over eigen parkeergelegenheid.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Parkeerverordening kan het college een Tweede, Derde of Vierde parkeervergunning bewoners verlenen, geldig binnen een conform artikel 3 aangewezen vergunning-gebied, indien:
a. de aanvrager voldoet aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, b en c; én
b. op het adres van de aanvrager reeds een Eerste parkeervergunning bewoners is toegekend en op dit adres wordt beschikt over meer dan 1 motorvoertuig; óf
c. het adres van de aanvrager beschikt over een eigen parkeergelegenheid (POET) en men op dit adres beschikt over meer dan 1 motorvoertuig.
Daarnaast is ook het Aanwijzingsbesluit parkeren 2022 (het Aanwijzingsbesluit) van toepassing. Daarin staat dat binnen het gebied ‘ [naam gebied] ’ de [naam adres 2] (huisnummers 57, 59, 61 t/m 89) op grond van artikel 3, eerste lid, van de Parkeerverordening is aangewezen als gebied bestemd voor het parkeren door vergunninghouders op zowel belanghebbende- als parkeerapparatuurplaatsen.
Beoordeling door de rechtbank
4. Om een geslaagd beroep te kunnen doen op het gelijkheidsbeginsel, dient sprake te zijn van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Volgens eiseres is daar in dit geval sprake van, omdat zij anders wordt behandeld dan haar wijkgenoten die woonachtig zijn aan de [naam adres 2] 57, 59, 61 t/m 89. Dat begint volgens haar al bij de mogelijkheden om een tweede, derde of vierde parkeervergunning (digitaal) aan te kunnen vragen. De rechtbank kan echter niet oordelen over de inrichting van de aanvraagprocedure, zodat dit punt verder onbesproken blijft.
5. Uit artikel 3, gelezen in combinatie met artikel 5, van de Parkeerverordening kan worden opgemaakt dat de bewoners van de [naam adres 2] 57, 59, 61 t/m 89 een tweede, derde of vierde parkeervergunning aan kunnen vragen. Het college is hier – hoewel dit door eiseres in bezwaar wel is aangevoerd – in het bestreden besluit ten onrechte niet op ingegaan. Ter zitting heeft het college erkend dat op dit punt sprake is van een omissie in de Parkeerverordening en dat er momenteel gewerkt wordt aan een aanpassing. In het verweerschrift is echter al toegelicht dat er in de praktijk geen tweede, derde of vierde parkeervergunningen worden verleend aan de bewoners van de [naam adres 2] 57, 59, 61 t/m 89. Ter nadere onderbouwing heeft het college een bewonersbrief overgelegd waarin dit ook expliciet staat vermeld. Gesteld noch gebleken is bovendien dat er in de praktijk meerdere parkeervergunningen zijn verleend aan de betreffende bewoners. Er is dan ook geen sprake van ongelijke behandeling van eiseres ten opzichte van haar wijkgenoten. Alle bewoners van de wijk [naam gebied] zijn er bij de koop van hun woning bovendien van op de hoogte gesteld dat zij geen tweede parkeervergunning konden verkrijgen.
6. Zoals het college in de besluitvorming, het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht, is voor de nieuwbouwwijk [naam gebied] welbewust een lage parkeernorm vastgesteld, omdat het is gelegen in centrum van [plaatsnaam] in de directe nabijheid van openbaar vervoer voorzieningen. De gemeente zet daarbij in op geringer autobezit en -gebruik en richt zich op duurzamere mobiliteit. De wijk onderscheidt zich hiermee van beduidend oudere, eveneens in de buurt van het station gelegen wijken waarvan de bewoners wel in aanmerking komen voor een tweede, derde of vierde parkeervergunning. Omdat geen sprake is van gelijke gevallen, is het gelijkheidsbeginsel ook naar het oordeel van de rechtbank hiermee niet geschonden.
7. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat het besluit in de toekomst mogelijk zeer nadelige en daarmee onevenredige gevolgen voor haar kan hebben. Daarbij heeft zij de situatie geschetst waarin haar partner een andere baan zou krijgen en een tweede auto (opnieuw) noodzakelijk wordt om te voorzien in hun levensonderhoud en om de hypotheek te kunnen betalen. Omdat dit een hypothetische toekomstige gebeurtenis betreft, slaagt het beroep op het evenredigheidsbeginsel niet.
8. Gelet op wat is overwogen onder 5 is sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Ook als dit gebrek zich niet had voorgedaan, zou immers een besluit met een gelijke uitkomst zijn genomen. Eiseres is hierdoor dan ook niet benadeeld.

Slotsom

9. Het beroep is ongegrond.
10. Vanwege het geconstateerde gebrek en de toepassing van artikel 6:22 van de Awb moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden.
11. Eiseres stelt tevens aanspraak te maken op vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten, bestaande uit de verletkosten van haar gemachtigde. Tevens heeft zij aangevoerd dat het college niet zomaar kan stellen dat er geen sprake is van beroepsmatige rechtsbijstand: in het verleden heeft haar gemachtigde wel beroepsmatig rechtsbijstand verleend. De rechtbank stelt vast dat eiseres de gestelde verletkosten noch de beroepsmatigheid van de aan haar verleende rechtsbijstand heeft onderbouwd met stukken. Daar komt bij dat aanspraak wordt gemaakt op gestelde verletkosten van haar gemachtigde, terwijl het Besluit proceskosten bestuursrecht geen grondslag biedt voor vergoeding daarvan. Daarom bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 23 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.