In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 15 maart 2023 een vonnis gewezen in een zaak tussen een eiser en een gedaagde. De eiser, die procedeert in persoon na het onttrekken van zijn gemachtigde, heeft een betalingsvordering ingediend tegen de gedaagde, die eveneens in persoon procedeert. De zaak is ontstaan uit een geschil over een openstaande hoofdsom van € 912,28, die de gedaagde aan de eiser verschuldigd zou zijn.
Bij tussenvonnis van 5 oktober 2022 is een comparitie van partijen gelast, maar geen van beide partijen is verschenen op de zitting van 16 februari 2023, zonder enige berichtgeving. De kantonrechter heeft hieruit afgeleid dat partijen geen behoefte hebben aan bewijslevering en heeft de vordering van de eiser toegewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde nog een bedrag van € 912,28 aan hoofdsom verschuldigd is, met wettelijke handelsrente vanaf 10 januari 2022.
Daarnaast heeft de eiser aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke kosten, welke zijn toegewezen tot het wettelijke tarief van € 136,48. De proceskosten zijn eveneens toegewezen aan de eiser, omdat de gedaagde de factuur van de eiser ten onrechte onbetaald heeft gelaten. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, en heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Zander op 15 maart 2023.