ECLI:NL:RBZWB:2023:1955
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
WIA-uitkering en proceskostenveroordeling na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster, die een WIA-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder waarin werd vastgesteld dat zij te veel aan voorschot had ontvangen. In het primaire besluit van 11 augustus 2022 werd vastgesteld dat verzoekster over de periode van 1 januari 2022 tot en met 28 februari 2022 een bedrag van € 1.163,64 (bruto) te veel had ontvangen. In een tweede besluit van 25 augustus 2022 werd bepaald dat zij € 1.057,95 (netto) moest terugbetalen. Het bezwaar van verzoekster tegen deze besluiten werd in het bestreden besluit van 14 november 2022 ongegrond verklaard, waarna verzoekster beroep instelde.
Echter, op 26 januari 2023 heeft verweerder het bezwaar alsnog gegrond verklaard, waardoor de terugvordering van € 1.057,95 verviel. Verzoekster trok haar beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek, waarop verweerder akkoord ging met de proceskostenvergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft de proceskosten voor de beroepsfase toegewezen. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 837,-. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.