ECLI:NL:RBZWB:2023:1970

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
BRE 21_1715-1718, 1720-1723 en 1725
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding immateriële schade in WOZ-zaak na overschrijding redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2023, beoordeelt de rechtbank het verzoek van een belanghebbende om vergoeding van immateriële schade in het kader van negen beroepsprocedures tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 waarde-beschikkingen voor het jaar 2020 verzonden, die waren vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Na een bezwaarprocedure, die eindigde met een uitspraak op bezwaar op 9 maart 2021, heeft de belanghebbende beroep aangetekend. Tijdens de beroepsprocedure is er een compromis bereikt over de beschikkingen en de kosten van bezwaar, waarna de belanghebbende zijn beroepsprocedures heeft ingetrokken met een verzoek om schadevergoeding.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 22 maart 2023, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep met ongeveer 11 maanden is overschreden, te rekenen vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 8 april 2020. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 545 en de minister van Justitie en Veiligheid tot € 455 als vergoeding voor immateriële schade, gebaseerd op de overschrijding van de redelijke termijn.

De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van bezwaar- en beroepsprocedures en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn voor de schadevergoeding aan belanghebbenden. De rechtbank heeft de minister mede aangemerkt als partij in dit geding, en de uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/1715
BRE 21/1716
BRE 21/1717
BRE 21/1718
BRE 21/1720
BRE 21/1721
BRE 21/1722
BRE 21/1723
BRE 21/1725
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaken tussen
[belanghebbende], uit [plaats] (België), belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde], hierna: de gemachtigde),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Breda), de heffingsambtenaar,
en
de minister van Justitie en Veiligheid, de minister.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade dat is gedaan in het kader van negen beroepsprocedures tegen de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 maart 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 februari 2020 door middel van een verzamelbiljet aan belanghebbende onder meer de onderhavige waarde-beschikkingen voor het jaar 2020 toegezonden (hierna: de beschikkingen). De beschikkingen zijn vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ). Tegelijk zijn (onder meer) ook aanslagen onroerendezaakbelastingen opgelegd (hierna: de aanslag OZB). De beschikkingen en de aanslagen OZB hebben betrekking op in Nederland gelegen onroerend goed dat in eigendom is bij belanghebbende (partijen genoegzaam bekend).
1.3.
Partijen hebben een bezwaarprocedure doorlopen, welke is geëindigd met bovengenoemde uitspraak op bezwaar.
1.4.
Belanghebbende is in beroep gekomen en de heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Gedurende de beroepsprocedure zijn op meerdere momenten stukken uitgewisseld door partijen. Uit de stukkenwisseling blijkt dat in februari 2023 tussen partijen een compromis tot stand is gekomen over de negen aan de orde zijnde beschikkingen, de vergoeding voor de kosten van bezwaar en over de kosten van het indienen van het beroepschrift. Daarop heeft belanghebbende schriftelijk kenbaar gemaakt de beroepsprocedures in te trekken onder gelijktijdig verzoek tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.
1.5.
De rechtbank heeft aanleiding gezien de beroepen op zitting te behandelen. De zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2023. Dit betrof een hybride zitting. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende (ter zitting verschenen) en namens de heffingsambtenaar: [heffingsambtenaar] (via beeldverbinding aanwezig).

2.Overwegingen

2.1.
Ter zitting is gesproken over onder meer het verloop van de procedure, de aanloop naar de zitting, de met de zitting samenhangende proceskosten en de vergoeding voor immateriële schade. Partijen hebben ter zitting eenparig verklaard dat uitsluitend nog op het verzoek tot vergoeding van immateriële schade moet worden beslist. Dat doet de rechtbank in deze uitspraak.
2.2.
De rechtbank ziet in hetgeen de heffingsambtenaar heeft aangevoerd geen aanleiding om de toekenning van de schadevergoeding achterwege te laten.
2.3.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de, in één document vervatte, bezwaarschriften (hierna: het bezwaarschrift). Het bezwaarschrift is op 8 april 2020 door de heffingsambtenaar ontvangen. De redelijke termijn van twee jaar is dan met afgerond 11 maanden overschreden, inachtnemend dat tijdens de stukkenwisseling (zie 1.4) over het materiële geschil reeds tot overeenstemming is gekomen en de zitting gericht is geweest op het procesverloop en nevenverzoeken. [1] Belanghebbende heeft - uitgaande van € 500 per overschrijding per half jaar of een deel daarvan - recht op een schadevergoeding van € 1.000. Van de overschrijding zijn 12 minus 6 is 6 maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase en 5 maanden aan de beroepsfase. De heffingsambtenaar zal daarom worden veroordeeld tot vergoeding van 6/11 x € 1.000 oftewel € 545 en de minister tot vergoeding van € 455.De rechtbank heeft de minister in zoverre mede aangemerkt als partij in dit geding.

3.Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 545;
  • veroordeelt de minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 455.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 23 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad, 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128