In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die beroep heeft ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen met betrekking tot de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2011, 2012 en 2016. De inspecteur had aan de belanghebbende aanslagen opgelegd, waarbij de belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen deze aanslagen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslagen niet naar te hoge bedragen heeft vastgesteld en dat de belanghebbende premieplichtig is in Nederland voor de volksverzekeringen. De rechtbank oordeelt dat de E101-verklaring van de autoriteiten van [land 1] niet bindend is voor Nederland en dat de belanghebbende niet kan aantonen dat hij niet in Nederland verzekerd is. De rechtbank wijst de verzoeken van de belanghebbende om verrekening van in [land 1] ingehouden premies af, omdat hiervoor geen grondslag bestaat. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn, maar kent wel een immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaken. De rechtbank veroordeelt de inspecteur en de Minister tot betaling van proceskosten en griffierechten aan de belanghebbende.