ECLI:NL:RBZWB:2023:2025

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
C/02/398665 FA RK 22-2674
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en afwijzing partneralimentatie op basis van verdiencapaciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de echtscheiding van een man en een vrouw. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.A. Blaas, en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A. Scanlan, hebben beiden verzocht om echtscheiding. De vrouw heeft daarnaast verzocht om een partneralimentatie van € 1.200 per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam ontwricht is en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de echtscheiding, aangezien beide partijen op het moment van indiening van het verzoek in Nederland verbleven.

De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, aangezien dit niet werd betwist. Wat betreft het verzoek van de vrouw om partneralimentatie, heeft de rechtbank overwogen dat de vrouw geen inkomen heeft, maar dat zij redelijkerwijs in staat moet worden geacht om zelf in haar levensonderhoud te voorzien. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de omstandigheden van de vrouw, waaronder haar verblijfsstatus en de mogelijkheid om werk te vinden. De rechtbank concludeert dat de vrouw, gezien haar leeftijd en het ontbreken van zorgverplichtingen, in staat is om een inkomen op bijstandsniveau te verwerven. Daarom is het verzoek tot partneralimentatie afgewezen.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de man met ingang van de inschrijving van de beschikking de huurder van de echtelijke woning zal zijn. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/398665 FA RK 22-2674
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.A. Blaas,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.A. Scanlan.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 21 juni 2022 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 31 oktober 2022 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek;
- het op 23 december 2022 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- de brieven van mr. Blaas van 27 juli 2022, met bijlage, en 20 januari 2023, met bijlagen;
- de brieven van mr. Scanlan van 23 januari 2023, met bijlagen, en 2 februari 2023;
- de beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 3 november 2022.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 2 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was voor de vrouw een tolk aanwezig.

2.De feiten

Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [huwelijksdatum] te [plaats ] met elkaar gehuwd;
- de vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit en de man de Nederlandse nationaliteit;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt:
- echtscheiding;
- te bepalen dat de man met ingang van de inschrijving van deze beschikking huurder is van de echtelijke woning aan de [adres] .
3.2.
De vrouw verzoekt:
- echtscheiding;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 1.200,= per maand.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, aangezien ten tijde van de indiening van het verzoek partijen hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland. De rechtbank zal op het verzoek tot echtscheiding Nederlands recht toepassen ingevolge artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2.
Het verzoek tot echtscheiding zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Huurrecht echtelijke woning ( [adres] )
4.3.
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.4.
Het verzoek tot het toekennen van het huurrecht aan de man zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Partnerbijdrage
4.5.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft zij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Op het verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw is Nederlands recht van toepassing, nu de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
4.6.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
4.7.
De man voert gemotiveerd verweer. Primair stelt hij dat de vrouw een nieuwe partner heeft, dat zij met hem samenwoont als ware met hem gehuwd en dat hij daarom niet gehouden is om bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. Subsidiair voert de man aan dat de vrouw niet behoeftig is en haar behoefte in onvoldoende mate heeft onderbouwd. Meer subsidiair stelt de man dat hij geen draagkracht heeft om een bijdrage te voldoen.
4.8.
Wat betreft het primaire standpunt van de man overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt deze rechtsgrond pas in beeld wanneer het huwelijk tussen partijen is geëindigd en de onderhoudsgerechtigde ex-echtgenoot daarna de keuze heeft gemaakt om samen te gaan wonen met een ander als ware zij gehuwd. Dit heeft te maken met de ratio van artikel 1:160 BW, te weten ‘te voorkomen dat ter wille van rechtsgevolgen aan een concubinaat de voorkeur wordt gegeven boven een tweede huwelijk’ (vgl. HR 29 april 1994, nr. 8430, NJ 1994, 625). Een dergelijke keuze ontbreekt indien en voor zo lang als een van de partners nog is gehuwd. Het voorgaande betekent dat het recht op een partnerbijdrage pas kan eindigen op deze grond nadat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en er vervolgens op grond van de dan geldende feiten en omstandigheden is voldaan aan de grond genoemd in artikel 1:160 BW. Reeds hierom gaat de rechtbank voorbij aan dit standpunt van de man.
4.9.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Behoefte van de vrouw
4.10.
Partijen zijn het erover eens dat wat betreft de huwelijksgerelateerde behoefte kan worden aangesloten bij de (hoogte van de) bijstandsnorm. Deze bedraagt in 2023 € 1.196,= per maand.
4.11.
Om te bepalen of, en zo ja, in welke mate de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man, moet op deze huwelijksgerelateerde behoefte in mindering worden gebracht haar eigen inkomsten. Onder inkomsten worden zowel de daadwerkelijke inkomsten als de in redelijkheid te verwerven inkomsten verstaan. Indien de onderhoudsgerechtigde geen inkomsten heeft, dient daarom rekening te worden gehouden met het vermogen van de onderhoudsgerechtigde om inkomsten te verwerven. Daarbij kunnen alle omstandigheden van belang zijn.
4.12.
De vrouw voert aan dat zij geen inkomen heeft en zelf niet in haar behoefte kan voorzien. Zij stelt aldus dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man van € 1.196,= netto per maand.
4.13.
De man betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man. Zij moet in staat worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Op de mondelinge behandeling heeft de man nader toegelicht dat de vrouw sinds 22 maart 2022 in Nederland verblijft en zich vanuit Marokko al drie jaar lang heeft kunnen voorbereiden op haar verblijf in Nederland. Ook heeft zij haar inburgeringscursus behaald. Zij heeft verder sinds het moment dat zij in Nederland is aangekomen een verblijfsvergunning en mag daarom werken. Dit is ook altijd de insteek geweest van partijen. Verder is de vrouw gezond, heeft zij geen kinderen en zijn er geen andere beperkingen waarom zij niet kan werken.
4.14.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw op dit moment geen inkomsten heeft. Zoals hiervoor overwogen dient echter ook beoordeeld te worden wat de vrouw redelijkerwijs aan inkomsten kan verwerven. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.15.
De vrouw heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat zij niet kan werken omdat zij geen opleiding heeft genoten, geen werkervaring heeft, de Nederlandse taal niet spreekt, niet over een woning beschikt en geen verblijfsvergunning heeft. Op de mondelinge behandeling is daarentegen gebleken dat de vrouw binnen een week na de mondelinge behandeling haar verblijfsvergunning feitelijk zal ontvangen, waarmee zij ook na de echtscheiding in Nederland zal verblijven en kan werken. Daarbij heeft zij een verblijfsadres in [woonplaats 2] en kan zij op verschillende plekken elders verblijven. De rechtbank volgt de vrouw dan ook niet in haar stelling dat zij bij gebrek aan een verblijfsvergunning en een woning niet zou kunnen werken.
4.16.
De rechtbank ziet in het overige door de vrouw aangevoerde evenmin een belemmering voor haar om te werken. Zoals door de man is aangevoerd zijn er voldoende arbeidsmogelijkheden waarbij opleidingsniveau of werkervaring niet van belang is, zoals productiewerk. Het door de vrouw aangevoerde bezwaar dat zij de Nederlandse taal niet machtig is waardoor zij de instructies voor dit werk niet begrijpt gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Deze kunnen immers ook in een andere taal, via vertaling of op een andere voor de vrouw te begrijpen wijze worden overgebracht. Daarbij heeft de man onweersproken aangevoerd dat de vrouw in 2019 al wist dat zij naar Nederland zou komen. Zij heeft gelet daarop voldoende gelegenheid gehad om in ieder geval de basis van de Nederlandse taal te leren.
4.17.
De door de vrouw nog aangevoerde insteek van partijen dat hun huwelijk zou verlopen volgens een traditionele rolverdeling waarbij de man werkt en de vrouw thuis blijft, die door de man overigens is weersproken, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat in de huidige situatie niet van de vrouw verlangd kan worden dat zij in haar levensonderhoud voorziet. Die rolverdeling heeft hoe dan ook nooit plaatsgevonden nu de relatie tussen partijen kort nadat de vrouw naar Nederland is gekomen is verbroken en zij niet of slechts zeer korte tijd hebben samengewoond. Daarbij is door de man onweersproken aangevoerd dat toen de vrouw nog in Marokko woonde hij enkel de kosten van de vakanties van partijen samen heeft betaald en van de inburgeringscursus van de vrouw. In die zin onderhield hij haar in de periode voordat zij naar Nederland kwam dus ook niet volledig. Vanaf het moment dat de relatie is verbroken wist de vrouw dat een echtscheiding zou volgen en dat zij zich moest gaan inspannen om voor zichzelf te gaan zorgen. Niet gesteld noch gebleken is dat de vrouw heeft geprobeerd om werk te vinden maar dat het niet gelukt is.
4.18.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat van de vrouw redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij zelf inkomsten verwerft. Daarbij wordt ook de jonge leeftijd van de vrouw en het feit dat zij geen kinderen heeft om voor te zorgen in aanmerking genomen. Aldus kan de vrouw naar het oordeel van de rechtbank in staat worden geacht om in ieder geval een inkomen op bijstandsniveau te verdienen. Met dat inkomen kan de vrouw volledig in de huwelijksgerelateerde behoefte voorzien waardoor zij geen bijdrage van de man meer nodig heeft.
4.19.
Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partnerbijdrage wordt daarom afgewezen. De rechtbank komt aldus niet toe aan de bespreking van de draagkracht van de man en overige standpunten van partijen.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [huwelijksdatum] te [plaats ] met elkaar gehuwd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand de huurder zal zijn van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Oomes, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.