In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezag en de zorgregeling voor een minderjarig kind, geboren in 2017. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.E. van Nimwegen, verzocht om mede gezag over het kind, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Meeuwsen, zich hiertegen verzette. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader sinds de ondertoezichtstelling in november 2021 actief betrokken is en dat er geen contra-indicaties zijn voor het toekennen van gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft de zorgen van de moeder over de vader niet bevestigd gevonden en heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is om het gezag gezamenlijk te belasten. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader en het kind wekelijks contact hebben via videobellen. De rechtbank heeft de beslissing over de definitieve zorgregeling aangehouden in afwachting van verdere ontwikkelingen in de ondertoezichtstelling, waarbij de GI (gecertificeerde instelling) verantwoordelijk is voor de uitvoering. De rechtbank heeft de GI aangespoord om per direct een vaste jeugdzorgwerker aan te wijzen en adequaat uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling, aangezien er al lange tijd geen voortgang is geboekt in de zorgregeling.