ECLI:NL:RBZWB:2023:204
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de rechtbank
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 13 januari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat op 3 juni 2021 omstreeks 11:37 uur was geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan voor een auto die stil stond aan de [straat] te Breda. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting nodig achtten en het onderzoek schriftelijk is gesloten. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de naheffingsaanslag beoordeeld. Belanghebbende voerde aan dat zij de parkeerbelasting had willen voldoen via de gemachtigde, die gebruik maakt van een bezoekersregeling. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte de naheffingsaanslag heeft gehandhaafd, omdat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat zij onafgebroken uitvoeringshandelingen tot betaling van de parkeerbelasting heeft verricht. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag niet terecht is opgelegd en verklaart het beroep gegrond.
De uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag worden vernietigd, en de heffingsambtenaar wordt verplicht het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 te vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.