ECLI:NL:RBZWB:2023:205

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3871
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de gemeente Breda

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 13 januari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat op 19 juli 2021 was geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan voor een auto die stil stond aan de Vlaszak te Breda. Belanghebbende stelde dat hij slechts een tas met cadeau aan drie kinderen had afgegeven en dat er geen sprake was van parkeren, maar van laden en lossen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van laden en lossen in de zin van de wet. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3871

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (de heffingsambtenaar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 september 2021.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 25 november 2022 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Totstandkoming van het besluit

1.1
De auto met kenteken [kenteken] stond op 19 juli 2021 omstreeks 11:43 uur stil aan de Vlaszak te Breda. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
1.2
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,80 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de
argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2
Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
2.3
Niet in geschil is dat de auto stil stond aan de Vlaszak te Breda en dat deze locatie door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Evenmin is in geschil dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft voldaan.
2.4
Belanghebbende voert aan dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Er was namelijk geen sprake van parkeren, maar slechts van het stilzetten van de auto in een parkeervak om vervolgens een tas met cadeau aan drie kinderen af te geven. Zij stonden met de fiets op belanghebbende te wachten. Het afgeven heeft minder dan een minuut geduurd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende camerabeelden met tijdsaanduiding overgelegd van vertrek vanaf zijn woning in [woonplaats] en van de terugkomst.
2.5
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het afgeven van een tas waarbij geen sprake is van enig gewicht of enige omvang niet valt onder laden en lossen. Belanghebbende heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
2.6
De rechtbank overweegt dat van laden of lossen sprake is bij het doen of laten staan van een voertuig voor het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. [1] Het moet daarbij gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. Indien belanghebbende zich erop beroept dat sprake is geweest van laden en lossen, zal vastgesteld moeten worden of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om zaken als hiervoor bedoeld ter plaatse in ontvangst te nemen en in het voertuig te brengen, dan wel uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven. [2]
2.7
De rechtbank stelt voorop dat het aan de heffingsambtenaar is om feiten te stellen en
- bij betwisting daarvan - aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag terecht is
opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd en overweegt daartoe het volgende. Niet in geschil is dat de auto stil stond in een parkeervak aan de Vlaszak in Breda en dat geen parkeerbelasting is voldaan. Daarbij komt dat op de door de scanauto gemaakte foto’s geen bijzondere activiteiten waarneembaar zijn, buiten de aanwezigheid van personen naast de auto. De rechtbank is met de heffingsambtenaar van oordeel dat op grond hiervan niet kan worden geconcludeerd dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag sprake was van laden en/of lossen van goederen.
2.8
Nu belanghebbende stelt dat hij een tas moest afgeven, is het aan hem om aannemelijk te maken dat sprake was van een uitzondering op parkeren, namelijk het laden en lossen van goederen als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met zijn enkele stelling dat hij een tas heeft afgegeven, zonder nadere toelichting of onderbouwing, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van het lossen en laden van goederen van enige omvang en gewicht. De omstandigheid dat het gebruik van het parkeervak van zeer korte duur is geweest, maakt het voorgaande niet anders. Niet de duur van het plaatsen van de auto is doorslaggevend, maar de noodzakelijkheid om een auto te gebruiken voor de te vervoeren zaken (bovengemiddeld zwaar of bovengemiddeld groot). Gelet op hetgeen belanghebbende heeft verklaard, gaat het in dit geval om een draagbare tas. Dat brengt mee dat belanghebbende de mogelijkheid heeft om een stukje te lopen met de tas. Aldus heeft belanghebbende diverse mogelijkheden voor het stallen van de auto om de handeling van het afgeven van de tas mogelijk te maken. Als belanghebbende er dan om hem moverende redenen voor kiest om een plaats te kiezen waarvoor parkeerbelasting verschuldigd is, moet hij deze ook voldoen. Gezien de beperkte tijd, zal dat een beperkt bedrag zijn. De wetgever heeft geen uitzondering gedefinieerd voor kortdurende handelingen zoals door belanghebbende uitgevoerd. Indien en voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat het onredelijk is om het zo kortstondig gebruik van een parkeerplek belastbaar te stellen, baat hem dat niet. De rechter is niet bevoegd om de redelijkheid van de wet te toetsen. [3] Uit het voorgaande volgt dat sprake is van parkeren, waarvoor parkeerbelasting verschuldigd is. Nu de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

Conclusie en gevolgen

3. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd aan belanghebbende. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 13 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 12 mei 1999, ECLI:NL:HR:1990:AA2760.
2.Hoge Raad, 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445.
3.Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb 1822, 10 en Stb 1829, 28).