ECLI:NL:RBZWB:2023:2061

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/02/397668 FA RK 22-2184
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en vaststelling ouderschap na DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vernietiging van de erkenning van verzoekster door haar juridische vader en de vaststelling van het ouderschap van haar biologische vader. Verzoekster, geboren in 1986, heeft verzocht om de erkenning door haar juridische vader te vernietigen, nadat uit een DNA-onderzoek was gebleken dat de man de biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster tijdens haar minderjarigheid bekend was met het feit dat haar juridische vader niet haar biologische vader is, maar heeft haar verzoek toch ontvankelijk verklaard. De rechtbank overweegt dat het in dit geval niet in het belang van verzoekster is om aan de wettelijke termijn vast te houden, gezien de omstandigheden van de zaak en de wens van alle betrokkenen om de erkenning te vernietigen. De rechtbank heeft de erkenning van verzoekster door de juridische vader vernietigd en het ouderschap van de biologische vader vastgesteld, onder de voorwaarde dat de beslissing in kracht van gewijsde moet gaan. Tevens zijn de kosten van het DNA-onderzoek, die op € 685 zijn vastgesteld, tussen verzoekster en de man bij helfte verdeeld. De rechtbank heeft bepaald dat beide partijen ieder € 342,50 moeten betalen. De overige proceskosten zijn voor rekening van verzoekster en de belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/397668 FA RK 22-2184
Datum uitspraak: 14 maart 2023
nadere beschikking betreffende vaststelling ouderschap en vernietiging erkenning
in de zaak van
[verzoekster],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1986,
hierna te noemen: verzoekster,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J. Nederlof te Tilburg.
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
[moeder verzoekster], de moeder van verzoekster, wonende te [woonplaats 2] ,
[de man], de vermoedelijk biologische vader van verzoekster, hierna te noemen de man, wonende te [woonplaats 3] ,
[juridische vader], de juridische vader van verzoekster, hierna te noemen de juridische vader, wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 11 oktober 2022 en alle daarin vermelde stukken;
- het deskundigenrapport van Verilabs van 14 december 2022;
- de nota van Verilabs van 15 december 2022;
- de brieven van de rechtbank van 27 december 2022 aan de belanghebbenden voor uitlating na deskundigenrapport Verilabs;
- de brief van mr. J. Nederlof van 10 januari 2023.

2.De nadere beoordeling

2.1
Bij voornoemde beschikking van 11 oktober 2022 heeft de rechtbank een DNA-onderzoek gelast met betrekking tot de vraag of de man de verwekker is van verzoekster. De rechtbank heeft Verilabs als deskundige benoemd ter beantwoording van voormelde vraag. Zij heeft het voorschot van dit onderzoek bepaald op € 685,= en bepaald dat voornoemd voorschot vooralsnog ten laste komt van ’s-Rijks kas. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van het rapport van de deskundige.
2.2
Aan de orde zijn nog de volgende verzoeken. Verzoekster verzoekt bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voorwaardelijk, wanneer uit een DNA-onderzoek blijkt dat met zekerheid kan worden vastgesteld dat de man daadwerkelijk de vader van verzoekster is:
II. te vernietigen de erkenning van verzoekster door [juridische vader] ;
III. over te gaan tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap op grond van artikel 1:207 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.3
Verilabs heeft op basis van het DNA-onderzoek geconcludeerd dat het praktisch bewezen is dat de man de biologische vader is van verzoekster.
2.4
Namens verzoekster is bij brief van 10 januari 2023 bericht dat zij blij is dat middels een DNA-onderzoek is vastgesteld dat de man haar biologische vader is. Zij is van mening dat gezien de uitkomst van dit onderzoek haar verzoeken kunnen worden toegewezen. Verzoekster verzoekt te beslissen dat de kosten van het deskundigenonderzoek definitief ten laste komen van ’s Rijks kas. Mocht de rechtbank daartoe niet overgaan, dan verzoekt zij te bepalen dat de kosten voor rekening van de man komen, gezien zijn moeizame medewerking in de fase voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. Mocht de rechtbank ook daartoe niet overgaan, dan verzoekt verzoekster om de kosten bij helften toe te rekenen aan verzoekster en de man. Wat verzoekster betreft kan de zaak verder schriftelijk worden afgedaan.
2.5
De rechtbank heeft bij brieven van 27 december 2022 ook de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het deskundigenonderzoek. De belanghebbenden hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Vernietiging erkenning
2.6
Op grond van artikel 1:205, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot vernietiging van een erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind, worden ingediend door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens de meerderjarigheid heeft plaatsgevonden. Ingevolge het vierde lid van dit artikel wordt het verzoek door het kind ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden worden ingediend.
2.7
Uit de stukken en de mondelinge behandeling op 23 september 2022 blijkt dat verzoekster al tijdens haar minderjarigheid bekend is geworden met het feit dat de juridische vader niet haar biologische vader is. Zij heeft het verzoek echter niet binnen drie jaar nadat zij meerderjarig is geworden bij de rechtbank ingediend. Zij heeft veel later gedaan.
De rechtbank zal verzoekster toch ontvankelijk verklaren in haar verzoek. Daartoe overweegt de rechtbank dat het stellen van termijnen in beginsel geen ongerechtvaardigde inmenging in het family life is in de zin van artikel 8 EVRM, nu de in de wet gegeven termijnen noodzakelijk zijn om de rechtszekerheid in een democratische samenleving te waarborgen en om de belangen van het kind te beschermen. In dit geval is het echter de wens van verzoekster, de juridische vader en de moeder dat de erkenning van verzoekster door de juridische vader wordt vernietigd, zodat kan worden overgaan tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man. Hoewel de band tussen verzoekster en de juridische vader goed is, is het voor verzoekster heel belangrijk dat de juridische afstammingssituatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke afstammingssituatie. Zij heeft op 16-jarige leeftijd contact gezocht met de man. Hierna hebben ze meerdere ontmoetingen met elkaar gehad en heeft verzoekster ook kennis gemaakt met haar halfbroer en halfzus. Rond haar 18-jarige leeftijd is het onderling contact door de man beëindigd. Hierbij werd door de man gesuggereerd dat het contact vanuit verzoekster enkel draaide om het ontvangen van geld. Ook werd zij tegenover haar halfbroer en halfzus als leugenaar afgeschilderd. Dit deed verzoekster veel verdriet. Verzoekster wil met een vaststelling van het ouderschap graag dat over het biologisch vaderschap van de man bij iedereen duidelijkheid bestaat en dat zij weer contact kan opnemen met haar halfbroer en halfzus.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in dit specifieke geval vasthouden aan de genoemde termijn geen belang dient, terwijl verzoekster in dat geval wel wordt geschaad in haar belangen. De rechtbank zal de wettelijke termijn van artikel 1:205, lid 4 BW daarom in dit geval buiten beschouwing laten.
2.8
De rechtbank stelt op basis van de uitslag van het DNA-onderzoek vast dat de juridische vader niet de biologische vader is van verzoekster. De biologische vader van verzoekster is namelijk de man. De rechtbank zal het verzoek van verzoekster om de erkenning door de juridische vader te vernietigen daarom toewijzen. Hiertegen is ook geen verweer gevoerd.
Vaststelling ouderschap
2.9
Ingevolge artikel 1:207 BW kan – voor zover hier van belang – het ouderschap van een persoon, op de grond dat deze de verwekker is van het kind door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van:
de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt;
het kind.
Ingevolge het tweede lid 2 van dit artikel kan vaststelling van het ouderschap niet geschieden, indien:
het kind twee ouders heeft;
tussen de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon en de moeder van het kind krachtens artikel 41 geen huwelijk zou mogen worden gesloten of krachtens artikel 80a, zesde lid, geen partnerschap zou mogen worden geregistreerd;
de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon een minderjarige is die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, tenzij hij voordat hij deze leeftijd heeft bereikt is overleden.
Aan de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap wordt door de wet voor verzoekster als kind geen termijn verbonden.
2.1
In rechtsoverweging 2.8 is al overwogen dat is komen vast te staan dat de man de verwekker is van verzoekster. Op dit moment beschikt verzoekster nog over twee ouders, namelijk haar moeder en de juridische vader. De beslissing tot vernietiging van de erkenning van de juridische vader moet eerst in kracht van gewijsde zijn gegaan, voordat het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap kan worden toegewezen. Het verzoek van verzoekster zal daarom (pas) op dat moment worden toegewezen.
Proceskosten
2.12
Na afloop van zijn onderzoek heeft de deskundige zijn nota ingezonden. De deskundige heeft zijn kosten begroot op een bedrag van € 685,= inclusief BTW, conform het voorschot. In de beschikking van 11 oktober 2022 heeft de rechtbank bepaald dat het voorschot van het deskundigenonderzoek vooralsnog ten laste wordt gebracht van ’s Rijks kas.
De rechtbank ziet aanleiding om de aan het deskundigenonderzoek verbonden kosten tussen verzoekster en de man bij helfte te verdelen. Daartoe overweegt de rechtbank dat het DNA-onderzoek gericht is geweest op het verkrijgen van definitieve duidelijkheid over de afkomst van verzoekster. Dit moet niet alleen in het belang van verzoekster worden geacht, maar ook in het belang van de man, gelet op de gevolgen van de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking. Dit betekent dat verzoekster en de man een bedrag van € 685,= inclusief BTW dienen te voldoen. Voormeld bedrag moeten zij, ieder voor de helft, overmaken na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak.
De overige kosten, door verzoekster en de belanghebbenden gemaakt in het kader van deze procedure, zullen tussen hen worden gecompenseerd.

4.De beslissing

De rechtbank
vernietigt de op 5 februari 1991 in de [gemeente 1] gedane erkenning van [verzoekster] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1986 door de heer [juridische vader] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1966 als aangetekend door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [gemeente 1] op de akte van geboorte onder [nummer] van het jaar 1986;
stelt, vanaf het moment waarop deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, het ouderschap vast van [juridische vader] , geboren te [geboorteplaats 3] , op [geboortedag 3] 1968 ten aanzien van [verzoekster] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1986;
stelt de kosten van de deskundige vast op € 685,= (inclusief BTW);
bepaalt dat verzoekster en de man ieder de helft van de kosten van de deskundige moeten voldoen, zijnde een bedrag van € 342,50 (driehonderd en tweeënveertig euro en vijftig eurocent) (inclusief BTW), welk bedrag na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak binnen een termijn van vier weken moet worden voldaan;
bepaalt voor het overige dat verzoekster en de belanghebbenden de eigen proceskosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2023, in aanwezigheid van de griffier.
WV
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.