In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2023 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een opvolgende rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren in 1936. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een machtiging voor de duur van vijf jaren, zoals bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft de mondelinge behandeling gehouden in de accommodatie waar de cliënt verblijft, waarbij de cliënt, haar zoon en een maatschappelijk werker aanwezig waren.
De cliënt heeft zich verzet tegen de opname en het verblijf, stellende dat zij in staat is voor zichzelf te zorgen en terug naar huis wil. Haar zoon steunt het verzoek van het CIZ, maar vraagt zich af of er dwang kan worden toegepast om de cliënt te verzorgen. De behandelaar heeft aangegeven dat de cliënt 24-uur zorg, toezicht en begeleiding nodig heeft, wat in de thuissituatie niet mogelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, vermoedelijk Alzheimer, en dat zij niet meer voor zichzelf kan zorgen. De rechtbank concludeert dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen en verleent daarom de gevraagde machtiging voor de maximale duur van vijf jaren, tot en met 24 maart 2028.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Struijs, rechter, en is op 28 maart 2023 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.