Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het proces-verbaal van de pro forma zitting van 8 maart 2023,
2. De feiten
Mr. Van Stratum heeft een verzoek gedaan om opdracht te geven tot het opmaken van een reclasseringsrapport over [verzoeker] .
Het proces-verbaal van de zitting vermeldt, voor zover van belang:
3.Het verzoek
- de rechter zich, als voorzitter van de rechtbank, op ontoelaatbare wijze openlijk heeft uitgelaten over en vooruit is gelopen op de waardering van belangrijke bewijsmiddelen. In de zaak van de [medeverdachte] is kort samengevat overwogen dat [getuige] , die belastend heeft verklaard en welke verklaringen cruciaal kunnen zijn, consistent heeft verklaard, hetgeen feitelijke grondslag mist en onbegrijpelijk is. Daarnaast zijn de verklaring van [getuige] en die van drie andere bij de rechter-commissaris gehoorde getuigen gewaardeerd en bij de tussenuitspraak bij de beoordelingen ten nadele van de verdachten betrokken. Gelet op het ten laste gelegde medeplegen en voorbedachte rade raakt dit [verzoeker] rechtstreeks en is hij als gevolg daarvan in zijn verdediging geschaad.
- de rechter heeft, als voorzitter van de rechtbank, het verzoek van [verzoeker] om opdracht te geven tot het opmaken van een reclasseringsrapport om onbegrijpelijke reden afgewezen. De rechtbank heeft overwogen, samengevat, dat gelet op de inhoud van de stukken een lange gevangenisstraf valt te verwachten en om die reden een rapport niet nodig is. Die overweging is niet alleen prematuur en onbegrijpelijk, maar juist in zo’n geval is een voorlichtingsrapport wenselijk en noodzakelijk, temeer nu [verzoeker] grotendeels bekent. Er is daarnaast geen reden om af te wijken van het advies van de officier van justitie omtrent een alternatief.
4.De beoordeling
4.4.Met betrekking tot de door [verzoeker] gestelde uitlating door de rechter over de waardering van bewijsmiddelen overweegt de wrakingskamer als volgt.
Ten aanzien van het vraagstuk wraking en berechting van medeverdachten volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat er in beginsel geen reden is voor wraking indien de rechter al heeft geoordeeld in een zaak van een medeverdachte en bovendien in de bewezenverklaring van de eerdere beslissing wordt gerefereerd aan de betrokkenheid van de verdachte. In dat licht bezien levert de weging van de verklaringen door de rechter in de zaak van [medeverdachte] geen wrakingsgrond op voor [verzoeker] .
Daar komt bij dat naar het oordeel van de wrakingskamer uit het proces-verbaal van de zitting voldoende blijkt dat de weging van de bewijsmiddelen een voorlopig karakter heeft, zoals de rechter tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek ook heeft aangevoerd. De rechter, als voorzitter van de rechtbank, heeft duidelijk aangegeven dat de verklaringen van zowel [verzoeker] als de getuigen door de zittingscombinatie die de zaak inhoudelijk zal gaan behandelen zullen worden getoetst op hun betekenis voor de waarheidsvinding. Er vindt dus bij de inhoudelijke behandeling een andere toetsing plaats.
4.5. Wat betreft de afwijzing door de rechter, als voorzitter van de rechtbank, van het verzoek tot het laten opmaken van een reclasseringsrapport overweegt de wrakingskamer als volgt.
De maatstaf bij de beoordeling van dergelijke verzoeken is of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht, is gebleken. [verzoeker] onderschrijft die maatstaf, maar stelt dat de motivering onbegrijpelijk is.
De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek toegelicht dat de rechtbank ter zitting van 8 maart 2023 voor het eerst bekend raakte met de (deels) bekennende verklaring van [verzoeker] , die nog getoetst moest worden door de rechter-commissaris. De officier van justitie heeft volgens de rechter aangegeven dat het laten opmaken van een reclasseringsrapport vóór de inhoudelijke behandeling van de zaak op 26 april 2023 niet mogelijk is, gelet op de daarvoor benodigde tijd van tien weken. Gelet op de verklaring van [verzoeker] en de omstandigheid dat in geval van een veroordeling voor een levensdelict een gevangenisstraf van substantiële duur valt te verwachten, heeft de rechtbank het laten opmaken van een reclasseringsrapport in die belangenafweging niet noodzakelijk geacht, aldus de rechter. Daarbij speelt volgens de rechter een rol dat het opmaken van een reclasseringsrapport vaak plaatsvindt in het kader van advies omtrent voorwaarden die kunnen worden verbonden aan een voorwaardelijk deel van een straf. Eventuele voorlichting over de persoon van de verdachte kan ook door de verdediging worden ingebracht, aldus de rechter.
De wrakingskamer is van oordeel dat, mede in het licht van de hiervoor genoemde toetsingsmaatstaf en gelet op de hiervoor genoemde feiten en/of omstandigheden de afwijzing van het verzoek tot het laten opmaken van een reclasseringsrapport niet zozeer onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. [verzoeker] heeft niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd op grond waarvan de rechter (als voorzitter van de rechtbank) niet tot deze belangenafweging heeft kunnen komen.