ECLI:NL:RBZWB:2023:2119

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
C/02/407302
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Holierhoek
  • A. van der Lende-Mulder Smit
  • J. Hopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak met ernstige bezwaren

Op 28 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel. Het verzoek was gericht tegen mr. Nomes, de voorzitter van de meervoudige strafkamer die belast was met de behandeling van de zaak van de verzoeker, die werd verdacht van moord of doodslag. De verzoeker stelde dat de rechter zich onterecht had uitgelaten over de waardering van bewijsmiddelen en dat hij daardoor in zijn verdediging was geschaad. Tijdens de pro forma zitting op 8 maart 2023 had de advocaat van de verzoeker, mr. M. van Stratum, een verzoek gedaan om een reclasseringsrapport op te laten maken, wat door de rechter werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot het opmaken van een reclasseringsrapport niet onbegrijpelijk was, gezien de ernst van de beschuldigingen en de verwachte gevangenisstraf. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor vooringenomenheid van de rechter niet objectief gerechtvaardigd was en wees het verzoek tot wraking af. De behandeling van de zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/407302 / HA RK 23-41
Beslissing van 28 maart 2023 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel in Krimpen aan de IJssel,
verzoeker,
advocaat mr. M. van Stratum te Den Haag.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het bij e-mailbericht(en) van 9 maart 2023 gedane wrakingsverzoek van verzoeker gericht tegen mr. Nomes, in zijn hoedanigheid van voorzitter van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank belast met de behandeling van de zaak met parketnummer 02-031706-22,
- het proces-verbaal van de pro forma zitting van 8 maart 2023,
- de e-mailberichten van de griffier van de wrakingskamer van 16 maart 2023 aan mr. Van Stratum, mr. Nomes en mr. Suijkerbuijk - verder de officier van justitie -,
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 21 maart 2023, waarbij zijn verschenen mr. Van Stratum, die zijn standpunt heeft toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen, en mr. Nomes. Als toehoorder is verschenen de officier van justitie.
Verzoeker is, alhoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet verschenen. Mr. Van Stratum heeft ter zitting meegedeeld dat verzoeker afstand heeft gedaan van zijn recht de behandeling van het wrakingsverzoek bij te wonen.

2. De feiten

2.1.
In de zaak met parketnummer 02-031706-22 (verder: de zaak) is verzoeker (verder: [verzoeker] ) gedagvaard ter zake van - kort gezegd - moord, althans doodslag.
2.2.
In de zaak heeft op 8 maart 2023 een pro forma zitting plaatsgevonden. De zaak is tijdens die zitting gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak met parketnummer 02-024852-22 tegen [medeverdachte] (verder: [medeverdachte] ).
2.3.
Tijdens de pro forma zitting heeft mr. Van Stratum een schriftelijke verklaring van [verzoeker] overgelegd. Mr. Dunsbergen, advocaat van [medeverdachte] , heeft een verzoek gedaan tot opheffing, althans schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van [medeverdachte] .
Mr. Van Stratum heeft een verzoek gedaan om opdracht te geven tot het opmaken van een reclasseringsrapport over [verzoeker] .
Het proces-verbaal van de zitting vermeldt, voor zover van belang:
“ Mr. Van Stratum:
Ja, ik heb geen bezwaren tegen overhandiging van deze verklaring aan de rechter­ commissaris. Ik vind dat hij verder zelf over de inhoud moet verklaren, dat is niet aan mij. Morgen zal hij ook gaan verklaren. Het verzoek is dan ook om de zaken terug te verwijzen naar de rechter-commissaris, zoals u al heeft medegedeeld. Ik wil wel verzoeken of er nog een reclasseringsrapport kan worden opgemaakt over [verzoeker] , nu zijn proceshouding gaat wijzigen.
(…)
De officier van justitie:
Ik snap het verzoek maar het laten opmaken van een regulier reclasseringsrapport duurt tien weken en van die termijn wordt niet afgeweken. Er resteren nu zeven weken tot de inhoudelijke behandeling op 26 april 2023. Dit gaat dus niet lukken, of dat moet betekenen dat de inhoudelijke behandeling wordt aangehouden. Bij de rechter-commissaris kunnen we het hebben over alternatieven, dan kunnen we misschien de mogelijkheden bekijken om een beknopter rapport aan te laten leveren.
Mr. Van Stratum:
Het enkele feit dat de reclassering stelt dat het niet gaat lukken om binnen tien weken een rapport op te maken, maakt niet dat de rechtbank niet van oordeel kan zijn dat het wenselijk is en dat het wel eerder zou kunnen. Er zijn uitzonderingen. Verder kan ik mij voorstellen dat de officier van justitie opdracht geeft aan het tactisch team om de verklaringen langs te lopen. Of we de inhoudelijke behandeling redden, vraag ik mij af.
(…)
De rechtbank trekt zich terug in raadkamer. Na het beraad deelt de voorzitter mee dat de rechtbank het volgende heeft beslist.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van [medeverdachte] als volgt. De rechtbank heeft kennis genomen van de schriftelijke verklaring in de zaak van [verzoeker] , dat vooralsnog een schriftelijk stuk is dat deel uitmaakt van het dossier. [verzoeker] zal morgen door de rechter-commissaris nader worden bevraagd over deze schriftelijke verklaring en dan zal kunnen blijken hoe de verklaring zou moeten worden gewaardeerd. Ten opzichte van de laatste beslissing van de rechtbank op de zitting van 5 januari 2023 over de ernstige bezwaren in de zaak van [medeverdachte] zijn drie getuigenverklaringen aan het dossier toegevoegd, te weten die van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Zij zijn op 22 februari 2023 door de rechter-commissaris gehoord. De rechtbank heeft kennisgenomen van die verklaringen. Ook voor die verklaringen geldt dat die door de zittingscombinatie die de zaak inhoudelijk zal gaan behandelen zullen worden getoetst op hun betekenis voor de waarheidsvinding. Dit geldt ook voor de verklaring van [getuige] . Deze getuige heeft belastend verklaard over [medeverdachte] en is in zijn verklaringen consistent geweest over datgene hij zegt te hebben gezien en gehoord.
Daarnaast bevat het dossier een bericht van [medeverdachte] waarin wordt verwezen naar de overleden vader van het slachtoffer, ook dit is onderdeel van de eerder aangenomen ernstige bezwaren.
De rechtbank komt ten opzichte van de beoordeling van de ernstige bezwaren ter zitting van 5 januari 2023 niet tot een zodanig andere beoordeling van de verklaringen, feiten en omstandigheden dat er geen sprake meer is van ernstige bezwaren. De rechtbank acht de eerder aangenomen ernstige bezwaren nog steeds aanwezig. Dat betekent dat de grond van twaalfjaarsfeit met ernstig geschokte rechtsorde van toepassing is. Een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering doet zich niet voor.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af.
Het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak van [medeverdachte] wijst de rechtbank eveneens af. Bij de twaalfjaarsgrond met ernstig geschokte rechtsorde moet voor een geslaagd verzoek sprake zijn van bijzondere zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarvan is niet gebleken.
De rechtbank oordeelt over het verzoek om een reclasseringsrapport op te laten maken in de zaak van [verzoeker] als volgt. De ernstige bezwaren ten aanzien van het primair ten laste gelegde zijn, mede gelet op de schriftelijke verklaring van [verzoeker] , aanwezig. Dat betekent dat de rechtbank met het aannemen van die ernstige bezwaren van mening is dat het waarschijnlijk is dat [verzoeker] het feit heeft gepleegd. Als dit zou leiden tot een veroordeling dan is te voorzien dat er sprake kan zijn van het opleggen van een gevangenisstraf voor langere duur. Gelet op die mogelijkheid ziet de rechtbank geen noodzaak om de officier van justitie opdracht te laten geven om een reclasseringsrapport over [verzoeker] op te laten maken. Het verzoek wordt afgewezen. Er is dan ook geen aanleiding voor een overleg bij de rechter-commissaris over dit onderwerp.”

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Nomes (hierna te noemen: de rechter), als voorzitter van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak. De wraking heeft geen betrekking op de twee andere leden van de zittingscombinatie van 8 maart 2023, nu zij, zoals door de rechter is meegedeeld, geen deel zullen uitmaken van de combinatie die naar verwachting de zaak inhoudelijk zal behandelen.
3.2.
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek is gebleken dat [verzoeker] het volgende aan het wrakingsverzoek ten grondslag legt. [verzoeker] is van mening dat de vrees voor vooringenomenheid van de rechter zowel subjectief als objectief is gerechtvaardigd. Hij stelt dat:
- de rechter zich, als voorzitter van de rechtbank, op ontoelaatbare wijze openlijk heeft uitgelaten over en vooruit is gelopen op de waardering van belangrijke bewijsmiddelen. In de zaak van de [medeverdachte] is kort samengevat overwogen dat [getuige] , die belastend heeft verklaard en welke verklaringen cruciaal kunnen zijn, consistent heeft verklaard, hetgeen feitelijke grondslag mist en onbegrijpelijk is. Daarnaast zijn de verklaring van [getuige] en die van drie andere bij de rechter-commissaris gehoorde getuigen gewaardeerd en bij de tussenuitspraak bij de beoordelingen ten nadele van de verdachten betrokken. Gelet op het ten laste gelegde medeplegen en voorbedachte rade raakt dit [verzoeker] rechtstreeks en is hij als gevolg daarvan in zijn verdediging geschaad.
- de rechter heeft, als voorzitter van de rechtbank, het verzoek van [verzoeker] om opdracht te geven tot het opmaken van een reclasseringsrapport om onbegrijpelijke reden afgewezen. De rechtbank heeft overwogen, samengevat, dat gelet op de inhoud van de stukken een lange gevangenisstraf valt te verwachten en om die reden een rapport niet nodig is. Die overweging is niet alleen prematuur en onbegrijpelijk, maar juist in zo’n geval is een voorlichtingsrapport wenselijk en noodzakelijk, temeer nu [verzoeker] grotendeels bekent. Er is daarnaast geen reden om af te wijken van het advies van de officier van justitie omtrent een alternatief.
3.3.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking. Op zijn reactie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan een partij (of het openbaar ministerie) een rechter die een zaak behandelt wraken op grond van feiten en/of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld dat, bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter, als uitgangspunt geldt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit geen van de door [verzoeker] aangevoerde wrakingsgronden, ook niet in de onderlinge samenhang bezien, een dergelijke zwaarwegende omstandigheid worden afgeleid.
4.4.Met betrekking tot de door [verzoeker] gestelde uitlating door de rechter over de waardering van bewijsmiddelen overweegt de wrakingskamer als volgt.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 8 maart 2023 volgt dat de weging van de bewijsmiddelen waar [verzoeker] op doelt, heeft plaatsgevonden in het kader van de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige bezwaren in verband met het verzoek van de [medeverdachte] tot opheffing dan wel schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis. Deze wrakingsgrond ziet dus inhoudelijk op de zaak van de medeverdachte.
Ten aanzien van het vraagstuk wraking en berechting van medeverdachten volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat er in beginsel geen reden is voor wraking indien de rechter al heeft geoordeeld in een zaak van een medeverdachte en bovendien in de bewezenverklaring van de eerdere beslissing wordt gerefereerd aan de betrokkenheid van de verdachte. In dat licht bezien levert de weging van de verklaringen door de rechter in de zaak van [medeverdachte] geen wrakingsgrond op voor [verzoeker] .
Daar komt bij dat naar het oordeel van de wrakingskamer uit het proces-verbaal van de zitting voldoende blijkt dat de weging van de bewijsmiddelen een voorlopig karakter heeft, zoals de rechter tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek ook heeft aangevoerd. De rechter, als voorzitter van de rechtbank, heeft duidelijk aangegeven dat de verklaringen van zowel [verzoeker] als de getuigen door de zittingscombinatie die de zaak inhoudelijk zal gaan behandelen zullen worden getoetst op hun betekenis voor de waarheidsvinding. Er vindt dus bij de inhoudelijke behandeling een andere toetsing plaats.
4.5. Wat betreft de afwijzing door de rechter, als voorzitter van de rechtbank, van het verzoek tot het laten opmaken van een reclasseringsrapport overweegt de wrakingskamer als volgt.
De maatstaf bij de beoordeling van dergelijke verzoeken is of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht, is gebleken. [verzoeker] onderschrijft die maatstaf, maar stelt dat de motivering onbegrijpelijk is.
De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek toegelicht dat de rechtbank ter zitting van 8 maart 2023 voor het eerst bekend raakte met de (deels) bekennende verklaring van [verzoeker] , die nog getoetst moest worden door de rechter-commissaris. De officier van justitie heeft volgens de rechter aangegeven dat het laten opmaken van een reclasseringsrapport vóór de inhoudelijke behandeling van de zaak op 26 april 2023 niet mogelijk is, gelet op de daarvoor benodigde tijd van tien weken. Gelet op de verklaring van [verzoeker] en de omstandigheid dat in geval van een veroordeling voor een levensdelict een gevangenisstraf van substantiële duur valt te verwachten, heeft de rechtbank het laten opmaken van een reclasseringsrapport in die belangenafweging niet noodzakelijk geacht, aldus de rechter. Daarbij speelt volgens de rechter een rol dat het opmaken van een reclasseringsrapport vaak plaatsvindt in het kader van advies omtrent voorwaarden die kunnen worden verbonden aan een voorwaardelijk deel van een straf. Eventuele voorlichting over de persoon van de verdachte kan ook door de verdediging worden ingebracht, aldus de rechter.
De wrakingskamer is van oordeel dat, mede in het licht van de hiervoor genoemde toetsingsmaatstaf en gelet op de hiervoor genoemde feiten en/of omstandigheden de afwijzing van het verzoek tot het laten opmaken van een reclasseringsrapport niet zozeer onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. [verzoeker] heeft niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd op grond waarvan de rechter (als voorzitter van de rechtbank) niet tot deze belangenafweging heeft kunnen komen.
4.6.
De wrakingskamer komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd niet de conclusie rechtvaardigt dat de vrees voor de vooringenomenheid van de rechter objectief is gerechtvaardigd. Het verzoek tot wraking van de rechter zal dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaakgegevens:
parketnummer 02-031706-22 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, mr. Van der Lende-Mulder Smit en mr. Hopmans en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2023.