ECLI:NL:RBZWB:2023:2124

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
C/02/401531 / FA RK 22-4174
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verklaring voor recht inzake de rechtsgeldigheid van een huwelijk gesloten in Eritrea

In deze zaak verzoekt de vrouw de rechtbank om een verklaring voor recht dat haar huwelijk met de man, gesloten in Eritrea, niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. De vrouw, die in 2016 vanuit Eritrea naar Nederland is gekomen, heeft een verblijfsvergunning en is geregistreerd als gehuwd in de Basisregistratie Personen (BRP). De huwelijksakte die zij heeft overgelegd, is door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als vals bevonden, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag voor nareis van de man. De vrouw heeft inmiddels twee kinderen met een nieuwe partner en wil de registratie van haar huwelijk met de man laten opheffen.

De rechtbank onderzoekt de rechtsmacht en de mogelijkheid om de gevraagde verklaring voor recht te geven. Hoewel de vrouw geen verweer heeft ontvangen, wijst de rechtbank het verzoek af. De rechtbank stelt vast dat de vrouw geen gegevens heeft verstrekt over de rechtsgeldigheid van het huwelijk volgens Eritrees recht. De rechtbank kan daarom niet oordelen over de rechtsgeldigheid van het huwelijk, aangezien er geen bewijs is dat het huwelijk niet rechtsgeldig is gesloten. De rechtbank concludeert dat de vrouw niet in staat is om de benodigde informatie te leveren en wijst het verzoek af.

De beschikking is gegeven door mr. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2023. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/401531 / FA RK 22-4174
Beschikking van 17 maart 2023
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.A. Broekman-de Feijter, gevestigd te Terneuzen,
tegen
[de man],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
hierna te noemen de man.
1. Procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het “Verzoekschrift verklaring voor recht (art. 1:26 BW)” van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 20 september 2022;
- het op 29 september 2022 uitgebrachte betekeningsexploot en een kopie van de publicatie hiervan in de Staatscourant van 4 oktober 2022.
1.2. Binnen de daarvoor gestelde termijn is door de man geen verweerschrift ingediend.

2.De feiten

2.1.
De vrouw is in 2016 vanuit Eritrea naar Nederland gekomen. Sinds 13 oktober 2016 heeft zij een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
2.2.
In de gehoren bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft zij aangegeven gehuwd te zijn. Op 22 november 2016 heeft de vrouw een zogenaamde Verklaring onder Ede (hierna: VOE) afgelegd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [gemeente] . Zij heeft daarin verklaard dat zij op [huwelijksdatum] in [plaats] , met de man is gehuwd. Op basis van deze verklaring staat de vrouw in de Basisregistratie Personen (BRP) als gehuwd geregistreerd.
2.3.
In 2017 heeft de vrouw bij de IND, onder overlegging van een huwelijksakte waarin is vermeld dat zij op [huwelijksdatum] in [plaats] , met de man is gehuwd, een aanvraag ingediend voor nareis van de man. De IND heeft die huwelijksakte op echtheid onderzocht; daarin is deze vals bevonden. De aanvraag voor nareis is vervolgens afgewezen.
2.4.
De vrouw heeft in Nederland inmiddels (in 2020 en 2022) twee kinderen gekregen; de man is als vader van deze kinderen geregistreerd en zij dragen zijn (achter-)naam.
2.5.
De vrouw heeft de Eritrese nationaliteit. De man heeft een voor de rechtbank onbekende nationaliteit. Van de man is geen woon- of verblijfplaats bekend. Hij heeft voor zover bekend nooit in Nederland gewoond.

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht af te geven dat het huwelijk tussen haar en de man in [plaats] niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, althans dat dit huwelijk in Nederland niet kan worden erkend als een rechtsgeldig huwelijk.
3.2.
De vrouw stelt dat zij sinds november 2021 geen contact meer heeft met de man; feitelijk is de relatie verbroken. Zij is in Nederland een nieuw leven begonnen; ze heeft met een nieuwe partner twee kinderen. Ze wil met deze partner verder, maar daarbij staat de onder 2.2 genoemde registratie als gehuwd met de man in de weg.
De vrouw meent dat ze op [huwelijksdatum] in [plaats] rechtsgeldig met de man is getrouwd, maar heeft moeten constateren dat de IND heeft beslist dat dat niet zo is. De IND heeft vastgesteld dat de huwelijksakte waarover de vrouw beschikt vals is. Gelet daarop verzoekt zij de rechtbank nu de onder 3.1 weergegeven verklaring voor recht af te geven.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank ziet dat de vrouw in de kop van haar verzoekschrift zich beroept op artikel 1:26 van het Burgerlijk Wetboek (BW), maar leest vervolgens in de tekst van het verzoekschrift een ander verzoek. Artikel 1:26 BW geeft – kort gezegd – een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft de mogelijkheid om een verklaring voor recht te vragen, die inhoudt dat een in het buitenland opgemaakte akte vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand. Dat is evenwel niet wat de vrouw van de rechtbank vraagt; de door haar verzochte verklaring voor recht betreft de rechtsgeldigheid van een huwelijk, en gaat niet over de vatbaarheid tot opneming in een register van enige buitenlandse akte betreffende dat huwelijk. Evenwel kan de vrouw de door haar verzochte verklaring voor recht wel van de rechtbank vragen. Artikel 3:302 BW biedt daarvoor de grondslag; nu de gevraagde verklaring voor recht betrekking heeft op een huwelijk waarin zij een van de echtelieden is, is duidelijk dat zij bij die verklaring belang heeft, want onmiddellijk betrokken bij de rechtsverhouding waarover zij de verklaring vraagt (zoals genoemd wetsartikel vereist). De rechtbank vult de rechtsgrond van het verzoek met bovenstaande aan, en zal het verzoek hierna inhoudelijk bespreken.
4.2.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat, nu de vrouw al langer dan een jaar in Nederland haar gewone verblijfplaats heeft, de Nederlandse rechter op grond van artikel 4, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verbinding met artikel 3 van de Verordening (EU) 2019/1111 (Brussel II-ter) in deze zaak rechtsmacht heeft.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat tegen het verzoek geen verweer is gevoerd. Toch zal het verzoek worden afgewezen. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom zij zo beslist.
4.4.
Gevraagd wordt een oordeel te geven over de rechtsgeldigheid van het tussen de man en de vrouw in Eritrea gesloten huwelijk; daarbij is ook gevraagd vast te stellen dat het huwelijk niet in Nederland kan worden erkend. Die laatste vraag dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 10:31 BW. Uit dat artikel volgt dat een in het buitenland gesloten huwelijk in Nederland kan worden erkend, wanneer dat huwelijk ingevolge de wetgeving van het land waar het is gesloten als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Daarbij geldt, zo blijkt uit lid 4 van genoemd artikel, dat een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
4.5.
De vrouw heeft een huwelijksakte overgelegd. Deze ook bij de IND overgelegde akte is door de IND vals bevonden. Hoewel de vrouw daar verweer tegen heeft gevoerd, en een rapport van contra-expertise heeft overgelegd waarin tot een nadere conclusie wordt gekomen, ziet de rechtbank in de conclusie van de IND voldoende grond om te komen tot de vaststelling dat deze akte niet kan worden gezien als een huwelijksverklaring als in lid 4 van artikel 10:31 BW. Er kan dus op die akte geen beroep gedaan worden voor de vaststelling dat sprake is van een (te erkennen) rechtsgeldig huwelijk.
4.6.
Het vorenstaande betekent echter niet zonder meer, dat er dus geen sprake kan zijn van een rechtsgeldig huwelijk. Immers, de valsheid van die akte zegt iets over de akte, maar het betekent niet zonder meer dat de rechtshandeling, die door die akte, was hij echt, zou kunnen worden bewezen, niet of niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft steeds gesteld – en dat is ook nu uitgangspunt van haar verzoek – dat er wel een huwelijk heeft plaatsgevonden. Nu daarvan geen akte beschikbaar is, zal aan de hand van andere gegevens moeten worden onderzocht of dat huwelijk wel of niet rechtsgeldig is gesloten, dat wil zeggen (uitgaand van het hierover in artikel 10:31 BW bepaalde) dat moet worden onderzocht of het huwelijk ingevolge de wetgeving van Eritrea als rechtsgeldig gesloten moet wordt aangemerkt.
4.7.
De rechtbank moet vaststellen dat de vrouw geen gegevens heeft verschaft, aan de hand waarvan de rechtbank het hiervoor genoemde onderzoek zou kunnen doen. Zij heeft over de wijze waarop in Eritrea een rechtsgeldig huwelijk wordt gesloten en vervolgens over de wijze waarop het huwelijk van haar met de man is gesloten, niets gesteld. De rechtbank is dus op dit moment niet in staat om over de rechtsgeldigheid van dat huwelijk een uitspraak te doen. De rechtbank zal de vrouw niet in gelegenheid stellen om – in de vorm van nadere bewijslevering van haar stellingen – die informatie alsnog te geven. Zij heeft haar verzoek immers enkel gegrond op de omstandigheid dat de beschikbare huwelijksakte als vals is beoordeeld, en niet op de omstandigheden waaronder het huwelijk is gesloten. Nu zij voorts over die omstandigheden ook geen enkel stuk heeft overgelegd, dat mogelijk een begin van bewijs zou kunnen zijn voor de stelling dat van een naar Eritrees recht niet rechtsgeldig huwelijk sprake was, is er naar het oordeel van de rechtbank geen grond om de vrouw alsnog gelegenheid te bieden daarover nader bewijs te leveren.
4.8.
Een verklaring voor recht als door de vrouw verzocht kan dus niet worden gegeven. Het verzoek van de vrouw wordt afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. van Dijk, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. Knops-Pijper op 17 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.