Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats], belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
Feiten
€ 70.682,52
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag accijns en de belastingrentebeschikking beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd over het tijdvak van 1 juni 2015 tot en met 28 maart 2017, ter hoogte van € 183.719,72, en belastingrente van € 23.737. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag tijdig is vastgesteld en dat de inspecteur terecht accijns heeft nageheven voor de ontbrekende voorraad en de twee zendingen whisky. Belanghebbende had aangevoerd dat het tijdvak voor 2015 al was verjaard, maar de rechtbank concludeert dat de belastbare feiten zich in 2016 hebben voorgedaan, binnen de naheffingstermijn. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat de accijnsgoederen niet op de juiste wijze zijn afgehandeld en dat de belastingrente correct is vastgesteld. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking worden gehandhaafd. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.