ECLI:NL:RBZWB:2023:2159

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
C/02/404743 / FA RK 22-5864
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pellikaan
  • mr. Bogaert
  • mr. Skrotzki
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuisverbod en terugverhuisgebod in gezagskwestie tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verhuisverbod en terugverhuisgebod met betrekking tot de minderjarige [minderjarige]. De man, vertegenwoordigd door mr. H.J.P.M. van Berckel-van der Rijken, verzocht de rechtbank om de vrouw, vertegenwoordigd door mr. F.J.V.H. Stoffels, te verbieden om met [minderjarige] te verhuizen van [plaats] naar [woonplaats 2], dan wel haar te verplichten om terug te verhuizen naar [plaats] indien de verhuizing al had plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over [minderjarige] en dat de vrouw zonder toestemming van de man is verhuisd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw onzorgvuldig heeft gehandeld door de man niet te betrekken bij de verhuizing, wat in strijd is met hun ouderschapsplan. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat de verhuizing inmiddels feitelijk heeft plaatsgevonden en dat het verzoek om een verhuisverbod niet meer aan de orde is. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de vrouw te verplichten om terug te verhuizen afgewezen, omdat het in het belang van [minderjarige] is dat hij duidelijkheid krijgt over zijn woonplaats. De rechtbank heeft beide ouders verwezen naar een zorgtraject in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA) om de communicatie en samenwerking tussen hen te verbeteren, en heeft de beslissing over de consultatieverplichting aangehouden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/404743 / FA RK 22-5864
Datum uitspraak: 29 maart 2023
Beschikking over verhuisverbod/terugverhuisgebod en consultatieverplichting
in de zaak van:
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. H.J.P.M. van Berckel-van der Rijken te Breda,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. F.J.V.H. Stoffels te [vestigingsplaats] ,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop van deze zaak blijkt uit de volgende stukken:
  • het op 22 december 2022 ingekomen verzoekschrift, met de producties 1 t/m 4;
  • het op 1 februari 2023 ingekomen verweerschrift, met de producties 1 t/m 11;
  • de brief van 3 maart 2023 van mr. Van Berckel-van der Rijken, met de producties 5 t/m 8;
  • het F9-formulier van 5 maart 2023 van mr. Stoffels, met de producties 12 t/m 14;
  • de brief van 9 maart 2023 van mr. Van Berckel-van der Rijken, met de producties 9 t/m 12;
  • het op 9 maart 2023 ingekomen e-mailbericht van de vrouw;
  • het F9-formulier van 13 maart 2023 van mr. Stoffels, met de producties 15 en 16.
1.2
Op 15 maart 2023 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig.
1.3
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 10 maart 2023, heeft [minderjarige] via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding via MS Teams zijn mening over de verzoeken kenbaar gemaakt tijdens een gesprek met de kinderrechter (de voorzitter van de meervoudige kamer).

2.De feiten

2.1
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Op 20 februari 2012 hebben de ouders in het gezagsregister doen aantekenen dat zij vanaf dat moment gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4
[minderjarige] woont bij de vrouw in [woonplaats 2] .
2.5
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 december 2013 is bepaald dat de onderlinge regelingen uit het aangehechte door beide ouders ondertekende en door de griffier gewaarmerkte ouderschapsplan als overgenomen en herhaald dienen te worden beschouwd. In het ouderschapsplan staan, voor zover hier van belang, de volgende afspraken:
  • Bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden (artikel 2.1);
  • De ouders zullen elkaar over en weer op de hoogte stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige] en elkaar daarover te dezer zake raadplegen. De ouders zullen ten minste één keer per twee maanden, buiten de aanwezigheid van [minderjarige] , met elkaar overleg plegen, teneinde informatie uit te wisselen en elkaar te consulteren (artikel 4.1).

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te verbieden om te verhuizen (naar de rechtbank begrijpt: met [minderjarige] ) van [plaats] naar [woonplaats 2] , dan wel de vrouw te verplichten om terug te verhuizen (naar de rechtbank begrijpt: met [minderjarige] ) voor het geval de verhuizing naar [woonplaats 2] reeds is geformaliseerd;
II. aan de vrouw een dwangsom op te leggen voor elke keer dat zij zich niet houdt aan de verplichting om met de man te overleggen over belangrijke zaken in het leven van [minderjarige] .
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt tot afwijzing daarvan.
3.3
Op de standpunten van partijen en op het advies van de Raad zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Namens en door de man is, samengevat, aangevoerd dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] zijn belast, maar dat de vrouw de man niet betrekt bij gezagszaken en -beslissingen over [minderjarige] . De vrouw is in het verleden al meermaals met [minderjarige] verhuisd zonder medeweten en toestemming van de man. Ook wordt de man niet door de vrouw geïnformeerd en geconsulteerd over, bijvoorbeeld, het schoolverzuim en wisselingen van sportclubs betreffende [minderjarige] . In december 2022 heeft de man via het schoolportaal vernomen dat de vrouw met [minderjarige] is verhuisd van [plaats] naar [woonplaats 2] , terwijl de ouders na de voorlaatste verhuizing juist hadden besproken dat [minderjarige] in de komende jaren in [plaats] zou opgroeien. Hoewel de ouders tot voor kort, mede door tussenkomst van de huidige partner van de man, wel in staat waren om met elkaar te communiceren en te overleggen over [minderjarige] , is de onderlinge verhouding tussen de ouders hierdoor op scherp komen te staan. De man voelt dat hij steeds verder verwijderd raakt van [minderjarige] . De man vindt dat de vrouw de verhuizing naar [woonplaats 2] met hem als medegezaghebbende ouder had moeten overleggen, ook al vindt de man het positief dat [minderjarige] niet langer met de vrouw bij de opa moederszijde inwoont en dat [minderjarige] nu over een eigen kamer beschikt. De verhuizing heeft bovendien opnieuw een grote impact op [minderjarige] (gehad) met betrekking tot school, sport en zijn sociale leven. Ook was het volgens de man voor de vrouw mogelijk geweest om in [plaats] een andere woning te vinden. De man vindt dan ook dat de vrouw met [minderjarige] moet terug verhuizen naar [plaats] .
De man maakt zich daarnaast zorgen over de wijze waarop de vrouw communiceert over en met [minderjarige] . [minderjarige] mocht van de vrouw namelijk niets aan de man vertellen over de voorgenomen verhuizing naar [woonplaats 2] . Tijdens de relatie van de vrouw met haar voormalige partner mocht [minderjarige] ook niets zeggen over de ware toedracht van een verwonding aan zijn knie. Daarnaast heeft [minderjarige] interesse voor dragqueens. In plaats van de man hierover op informele wijze te informeren, heeft de vrouw een overleg georganiseerd met beide ouders en met de hulpverlening waardoor zij een onnodig grote lading aan het onderwerp heeft gegeven, maar daarmee ook de indruk heeft gewekt dat [minderjarige] dit soort zaken niet gewoon met de man zou kunnen bespreken. Vorige week heeft de man ten slotte tijdens een gesprek op school vernomen dat er bij [minderjarige] sprake is van veelvuldig schoolverzuim. Omdat de man hierover meer wilde weten, heeft hij [minderjarige] gevraagd om afgelopen woensdag bij hem te komen eten. De vrouw heeft echter aangegeven dat [minderjarige] dat niet wilde en dat de man [minderjarige] niet mocht spreken. De man is daarom vervolgens bij de vrouw en [minderjarige] aan de deur geweest.
De man stelt dat [minderjarige] erg klem zit tussen de ouders en dat [minderjarige] daar veel last van heeft. De man zal meewerken aan het opnieuw opstarten van de individuele hulpverlening voor [minderjarige] . Daarnaast kan hij instemmen met het verwijzen van de ouders naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA). In afwachting van het verloop en van het resultaat daarvan, verzoekt de man om de beslissingen op de voorliggende verzoeken aan te houden.
4.2
Namens en door de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat zij de man inderdaad niet om toestemming heeft gevraagd om met [minderjarige] van [plaats] naar [woonplaats 2] te verhuizen. De vrouw was in de veronderstelling dat zij die toestemming niet nodig had omdat haar vorige advocaat had aangegeven dat toestemming van de andere ouder met gezag enkel noodzakelijk is bij verhuizingen over een afstand van meer dan 50 kilometer. Op het moment dat de vrouw de woning in [woonplaats 2] had geaccepteerd, wilde [minderjarige] de verhuizing bovendien graag als verrassing houden voor de man die op dat moment in Australië verbleef. De vrouw stelt daarnaast dat de verhuizing noodzakelijk was, dat de gevolgen daarvan voor de man beperkt zijn gebleven en dat zij de man zo veel als mogelijk bij [minderjarige] betrekt. Omdat het in de huidige woningmarkt moeilijk is om een passende sociale huurwoning te vinden in een klein zoekgebied als [plaats] , heeft zij ook in omliggende dorpen als [woonplaats 2] gezocht. Na anderhalf jaar zoeken, werd de woning in [woonplaats 2] aan de vrouw aangeboden, waarbij haar 24 uur de tijd werd geboden om het aanbod al dan niet te aanvaarden. Aangezien die woning tegemoet komt aan de wensen en behoeften van [minderjarige] en van de vrouw, heeft de vrouw het aanbod aanvaard en omdat de man toen in Australië verbleef, heeft zij niet eerst met de man hierover overlegd.
Een eventuele terugverhuizing naar [plaats] heeft volgens de vrouw grote gevolgen voor [minderjarige] . Het ging best goed met [minderjarige] tot het moment dat de man deze procedure is gestart. Daarnaast is de hulpverlening voor [minderjarige] vanuit [jeugdzorgaanbieder] stopgezet omdat de man zijn medewerking daaraan heeft ingetrokken. Over het incident afgelopen woensdag heeft de vrouw aangegeven dat [minderjarige] niet bij de man thuis wilde komen omdat hij buiten de contactregeling om nog nooit door de man is uitgenodigd om op een doordeweekse dag bij hem thuis te komen. Omdat de man die wens van [minderjarige] niet respecteerde en hij bij de vrouw en [minderjarige] aan de deur stond, heeft de vrouw de politie gebeld.
Omdat de ouders tot voor kort wel in staat waren om op een goede manier met elkaar te communiceren en te overleggen over [minderjarige] , vindt de vrouw het van belang dat de onderlinge ouderrelatie weer wordt hersteld. Om dat te bereiken, staat de vrouw open voor een verwijzing naar mediation of naar zorg in het kader van het UHA. In afwachting daarvan verzoekt de vrouw om het verzoek van de man over de consultatieverplichting aan te houden. De vrouw twijfelt of ook het verzoek tot terugverhuizing moet worden aangehouden. Zij vindt het namelijk belangrijk dat [minderjarige] duidelijkheid krijgt over de plaats waar hij zal wonen de komende tijd. Aan de andere kant is het ook belangrijk dat de man achter de verhuizing kan staan en dat hij emotionele toestemming daarvoor kan geven aan [minderjarige] .
4.3
Omdat de vrouw bij het op 9 maart 2023 ingekomen e-mailbericht aan de rechtbank kenbaar heeft gemaakt dat er een incident tussen de man en [minderjarige] heeft plaatsgevonden en dat [minderjarige] als gevolg daarvan angstig is en daarom niet naar school en de rechtbank durft te gaan, heeft het gesprek tussen [minderjarige] en de kinderrechter op 10 maart 2023 plaatsgevonden via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding via MS Teams. Tijdens dat gesprek heeft [minderjarige] , samengevat, aangegeven dat hij het fijn heeft in [woonplaats 2] . Omdat het niet altijd gemakkelijk was bij de opa moederszijde, is [minderjarige] blij dat hij niet meer bij hem woont en dat hij nu een eigen kamer heeft. Uit hetgeen [minderjarige] verder heeft verteld leidt de kinderrechter af dat hij door zijn beide ouders wordt belast waardoor hij in een loyaliteitsconflict lijkt te verkeren, alsmede dat zijn vertrouwen in hen geschonden lijkt te zijn.
4.4
Namens de Raad is, samengevat, aangegeven dat het zorgelijk is hoeveel druk beide ouders op [minderjarige] leggen. Een verhuizing is voor een kind zeer ingrijpend. De vrouw heeft niet goed gehandeld door [minderjarige] te belasten met het geheimhouden van de verhuizing naar [woonplaats 2] voor de man en vervolgens het vertellen daarvan aan de man. Aan de andere kant heeft de man ook niet goed gehandeld door met [minderjarige] buiten de vrouw om afspraken te maken om bepaalde zorgen met hem te bespreken. Hierdoor komt de verantwoordelijkheid voor de oudercommunicatie en het maken van afspraken bij [minderjarige] te liggen, terwijl die verantwoordelijkheid bij de ouders moet liggen. Naast het verbeteren van de onderlinge oudercommunicatie en het vergroten van het onderlinge vertrouwen, moeten de ouders naar de mening van de Raad dan ook met elkaar in gesprek gaan over de gevolgen van hun handelen voor [minderjarige] en dienen zij een vorm van oudercommunicatie te vinden waarbij het belang van [minderjarige] centraal staat. Hoewel de ouders in de afgelopen periode met succes het SCHIP-traject hebben afgesloten, adviseert de Raad om de ouders te verwijzen naar zorg in het kader van het UHA. Een mediationtraject acht de Raad nu niet passend. De Raad vindt daarnaast dat het individuele hulpverleningstraject voor [minderjarige] moet worden voortgezet.
4.5
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en van wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
4.6
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat voor het regelen van gezagszaken en het nemen van gezagsbeslissingen over [minderjarige] de medewerking en de toestemming van beide gezaghebbende ouders noodzakelijk is. Daarnaast heeft de man als medegezaghebbende ouder het recht op het verkrijgen van informatie over [minderjarige] en is de vrouw, als ouder bij wie [minderjarige] woont, gehouden om die informatie aan de man te verstrekken en om de man bij gezagszaken- en beslissingen te consulteren.
In de afgelopen jaren is de vrouw meermaals met [minderjarige] verhuisd zonder de daartoe strekkende toestemming van de man, zonder daaraan voorafgaand overleg met de man en zelfs zonder de man eerst van die verhuizingen op de hoogte te stellen. Daarmee heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank in strijd met bovengenoemde verplichtingen gehandeld. Daarbij komt dat een verhuizing, zoals de Raad tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven, voor een kind een zeer ingrijpende gebeurtenis is. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook zeer onzorgvuldig en niet in het belang van [minderjarige] gehandeld door hierover niet met de man te overleggen en de verantwoordelijkheid voor het op de hoogte stellen van de man bij [minderjarige] te leggen. Ook heeft zij de man hiermee voor voldongen feiten gesteld.
De rechtbank volgt de vrouw niet in haar stelling dat zij niet wist dat zij de toestemming van de man nodig had om met [minderjarige] te verhuizen van [plaats] naar [woonplaats 2] , omdat de ouders duidelijk in het door hen beiden ondertekende ouderschapsplan hebben afgesproken dat de ouders bij een voorgenomen verhuizing vooraf met elkaar in overleg treden (artikel 2.1 van het ouderschapsplan). Dat de voormalige advocaat van de vrouw anders zou hebben geadviseerd en dat [minderjarige] de man zou hebben willen verrassen met de verhuizing ontslaat de vrouw niet van die verplichting. De rechtbank heeft dit tijdens de mondelinge behandeling al aan de vrouw voorgehouden en verwacht dat zij de man voortaan als volwaardig gezaghebbende ouder van [minderjarige] zal betrekken bij gezagszaken en -beslissingen over [minderjarige] . Het valt te begrijpen dat de man zich onder de gegeven omstandigheden genoodzaakt zag om deze procedure te starten.
Verhuisverbod dan wel terugverhuisgebod
4.7
De rechtbank overweegt dat de vrouw inmiddels feitelijk met [minderjarige] is verhuisd van [plaats] naar [woonplaats 2] , [gemeente] , en dat [minderjarige] bij die gemeente staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Aangezien de verhuizing hierdoor feitelijk al is verwezenlijkt en geformaliseerd, is een verbod aan de vrouw om met [minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats 2] niet meer aan de orde. De rechtbank zal het daartoe strekkende verzoek van de man daarom afwijzen. De rechtbank zal zich hierna wel nog uitlaten over het verzoek van de man om de vrouw te verplichten om met [minderjarige] terug te verhuizen van [woonplaats 2] naar [plaats] .
4.8
Volgens artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd.
4.9
De rechtbank overweegt dat uit het gezamenlijk gezag van partijen volgt dat de vrouw voor een verhuizing met [minderjarige] in beginsel de toestemming van de man nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil, op grond van artikel 1:253a BW, worden voorgelegd aan de rechter. Uit vaste jurisprudentie, de rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 25 april 2008, NJ 2008, 414 (LJN BC5901), volgt dat daaruit niet mag worden afgeleid dat het belang van de minderjarige bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Bij de beoordeling van dergelijke geschillen dient de rechter alle omstandigheden van het geval in acht dient te nemen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- het recht en het belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in zijn/haar vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn/haar mening en de mate waarin hij/zij geworteld is in zijn/haar omgeving of juist gewend is aan de verhuizingen;
- de (extra) kosten van het contact met de andere ouder na de verhuizing.
Op grond van lid 5 van artikel 1:253a BW beproeft de rechtbank, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen partijen.
4.1
De rechtbank stelt vast, gelet op de uiteenlopende standpunten van de ouders, dat overeenstemming tussen de ouders over de verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [woonplaats 2] en een eventuele terugverhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [plaats] niet mogelijk is. De rechtbank overweegt daarnaast dat zij de noodzaak dat de ouders een zorgtraject zullen doorlopen, onderschrijft en dat zij de ouders, zoals zij hierna verder uiteen zal zetten, zal verwijzen naar zorg in het kader van het UHA. De rechtbank acht het echter in strijd met het belang van [minderjarige] om de ouders tijdens voormeld traject ook in de gelegenheid te stellen om te trachten om alsnog overeenstemming te bereiken over de verhuizing van [minderjarige] naar [woonplaats 2] en, daarmee samenhangend, de beslissing over het verzoek van de man om de vrouw te verplichten om met [minderjarige] terug te verhuizen naar [plaats] , aan te houden in afwachting van het verloop en het resultaat van voormeld zorgtraject. De rechtbank vindt het namelijk belangrijk dat aan [minderjarige] nu duidelijkheid wordt geboden over de plaats waar hij zal wonen de komende jaren. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de verwachte duur van het UHA-zorgtraject en, in het geval van een mislukt zorgtraject, de duur van een eventueel te verrichten onderzoek door de Raad.
4.11
Voor de beantwoording van de vraag of de verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [woonplaats 2] noodzakelijk was, overweegt de rechtbank dat de vrouw en [minderjarige] sinds de echtscheiding van de vrouw en haar toenmalige echtgenoot in 2021 tijdelijk bij de opa moederszijde in [plaats] verbleven. Daar had [minderjarige] geen eigen kamer, terwijl hij met het oog op zijn leeftijd een eigen ruimte nodig heeft om zich daar terug te kunnen trekken, te studeren en met vriendjes te kunnen spelen. Daarnaast verschoof de rol van de opa moederszijde van opa naar die van medeopvoeder. Uit het rapport en het advies van 10 december 2022 van de orthopedagoog van [naam] Pedagogiek blijkt dat [minderjarige] een belast verleden heeft en dat hij veel last heeft van de strijd tussen de ouders, waardoor hij in een loyaliteitsconflict is geraakt. [minderjarige] worstelt momenteel ook met zijn identiteitsontwikkeling. Als gevolg van de zeer uiteenlopende opvoedstijlen en rolverdelingen in de opvoedsituaties van zijn ouders en opvoeders, kampt hij bovendien in grote mate met gevoelens van onzekerheid en angst. Gelet hierop was het naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk voor de vrouw en [minderjarige] om te verhuizen naar een eigen woning, zodat de vrouw weer moeder en opvoeder kan zijn en de opa moederszijde weer opa van [minderjarige] kan zijn. Dat het voor [minderjarige] beter is dat hij niet langer met de vrouw bij de opa moederszijde inwoont, is ook door de man erkend. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw genoodzaakt was om met [minderjarige] te verhuizen.
4.12
De rechtbank overweegt verder dat de vrouw heeft aangegeven dat zij was (en nog steeds is) aangewezen op een sociale huurwoning en dat zij vanwege het geringe aanbod daarvan in [plaats] ook in de omliggende dorpen heeft gezocht, waaronder in [woonplaats 2] . Uit de overgelegde stukken, waaronder de door beide ouders overgelegde afschriften van correspondentie via WhatsApp tussen de ouders onderling en tussen de vrouw en de huidige partner van de man, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de ouders uitdrukkelijk hebben afgesproken dat de vrouw enkel in [plaats] zou zoeken naar een nieuwe woning. De stelling van de man dat de vrouw de mogelijkheid had om binnen [plaats] te verhuizen is bovendien onvoldoende onderbouwd. De vrouw was naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gehouden om enkel in [plaats] te zoeken naar een nieuwe woning.
4.13
Het voorgaande neemt niet weg, zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, dat de vrouw zonder overleg en zonder de noodzakelijke, daartoe strekkende toestemming van de man met [minderjarige] naar [woonplaats 2] is verhuisd. De man heeft via het schoolportaal moeten vernemen dat [minderjarige] naar [woonplaats 2] is verhuisd. In dat opzicht heeft de vrouw de verhuizing niet goed doordacht en voorbereid. De rechtbank overweegt daarnaast dat de vrouw in beginsel het recht heeft om te verhuizen en om haar leven opnieuw in te richten, maar dat zij wel moet zoeken naar een passende oplossing voor de (verwachte) nadelige gevolgen van een voorgenomen verhuizing voor [minderjarige] en/of de man als achterblijvende ouder. Gebleken is dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders over [minderjarige] in de situatie dat de vrouw en [minderjarige] in [woonplaats 2] wonen, gehandhaafd blijft. De verhuizing heeft dus geen (nadelige) gevolgen (gehad) voor het contact tussen de man en [minderjarige] .
[minderjarige] zal op termijn wel overstappen naar een tennisclub in [woonplaats 2] . De vrouw heeft hierover aangegeven dat zij bereid is, indien de man daartoe niet bereid zou zijn, om [minderjarige] in de weekenden dat hij bij de man verblijft, voor zijn tenniswedstrijden naar [woonplaats 2] te brengen. De vrouw heeft hiermee een aanbod gedaan om de verhuizing voor de man te compenseren. Hoewel de verstandhouding tussen de ouders in de afgelopen maanden is verslechterd en zij weinig vertrouwen in elkaar hebben, zijn de ouders tot voor kort in staat geweest om op ouderniveau met elkaar te communiceren en te overleggen over [minderjarige] . In de komende periode zullen de ouders opnieuw werken aan het verbeteren van de onderlinge verstandhouding en aan de (ouder)communicatie. Hierin valt dan ook nog verbetering te verwachten. [minderjarige] zit momenteel in groep 7 van de basisschool en zal zich in de komende periode voorbereiden op de overgang naar de middelbare school. [minderjarige] woont nu in [woonplaats 2] , maar zal, ook met het oog op de vele schoolwisselingen die hij al heeft meegemaakt, de basisschool in [plaats] afmaken. Daarna zal worden bezien naar welke middelbare school hij zal gaan. In de leeftijd van [minderjarige] , de mate waarin hij geworteld was/is in [plaats] en in de eventuele (extra) kosten voor de man als gevolg van de verhuizing, ziet de rechtbank voor het overige ten slotte geen doorslaggevende argumenten voor of tegen de verhuizing.
4.14
De rechtbank komt bij een afweging van alle voornoemde omstandigheden tot het oordeel dat er onvoldoende aanleiding is en het bovendien niet in het belang van [minderjarige] is om de vrouw te verplichten om met [minderjarige] terug te verhuizen van [woonplaats 2] naar [plaats] . De rechtbank zal het daarop ziende verzoek van de man daarom afwijzen.
4.15
Zoals hiervoor al is overwogen, heeft [minderjarige] veel last van de strijd tussen de ouders en wordt hij door hen belast, waardoor hij in een loyaliteitsconflict is geraakt. De rechtbank hoopt dan ook dat deze beslissing over de (terug)verhuizing de verstandhouding tussen de ouders niet verder zal verharden en dat de man, in het belang van [minderjarige] , in staat zal zijn om emotionele toestemming te geven aan [minderjarige] voor de verhuizing. Dat wil zeggen dat de man aan [minderjarige] zal uitdragen dat hij het goed vindt dat [minderjarige] nu in [woonplaats 2] woont. Het belang van [minderjarige] staat hierbij voorop.
Consultatieverplichting - verwijzing naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA)
4.16
De man heeft, samengevat, verzocht om de vrouw te verplichten om met de man te overleggen over belangrijke zaken in het leven van [minderjarige] op straffe van een dwangsom. De rechtbank overweegt dat de verstandhouding, de (ouder)communicatie en het wederzijdse vertrouwen tussen de ouders dringend verbetering behoeft. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat de ouders met elkaar in gesprek moeten gaan over de gevolgen van hun handelen voor [minderjarige] en dat zij een vorm van oudercommunicatie moeten vinden waarbij het belang van [minderjarige] centraal staat. Het is daarnaast belangrijk dat de ouders met elkaar communiceren over en niet via en met [minderjarige] . Voorkomen moet worden dat het loyaliteitsconflict van [minderjarige] wordt vergroot, wat schadelijk is voor zijn verdere ontwikkeling. De rechtbank zal de ouders daarom verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West voor het volgen van een zorgtraject in het kader van het UHA. De verwijzing heeft op 16 maart 2023 plaatsgevonden met het versturen van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat de ouders met de doorverwijzing en de daarbij behorende voorwaarden hebben ingestemd.
4.17
Met de inzet van het UHA-zorgtraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
  • de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het [minderjarige] ;
  • [minderjarige] heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
  • de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van [minderjarige] ;
  • [minderjarige] en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
De rechtbank heeft de resultaten vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is als bijlage bij deze beschikking gevoegd.
4.18
Na afloop van het UHA-zorgtraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/de toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk op de hierna genoemde pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.19
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, dan stelt de rechtbank de ouders (via hun advocaten) in de gelegenheid om zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een nadere mondelinge behandeling van het verzoek nodig is. De advocaten dienen in hun reactie kenbaar te maken wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor het in deze procedure nog voorliggende verzoek van de man.
4.2
Als de hulp niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan verzoekt de rechtbank het loket om de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of een interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is om een onderzoek of een interventie te starten.
4.21
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, dan stelt de rechtbank de ouders (via hun advocaten) in de gelegenheid om zich over dit advies en over het door hen gewenste verdere verloop van deze procedure uit te laten.
4.22
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad om dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vraag:
- In hoeverre is het in het belang van [minderjarige] om een regeling vast te stellen over de wijze waarop de vrouw de man dient te raadplegen bij gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige] en zo ja, hoe dient deze regeling eruit te zien?
4.23
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet positief wordt afgesloten en de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.24
Na een onderzoek of een interventie van de Raad, stelt de rechtbank de ouders (via hun advocaten) in de gelegenheid om op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het door hen gewenste verdere verloop van deze procedure.
4.25
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacyaspecten van de doorverwijzing. Zij hebben met het delen van de privacygegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.26
Omdat de ouders in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het UHA-zorgtraject, beslist de rechtbank op dit moment niet over het verzoek van de man om de vrouw te verplichten om met de man te overleggen over belangrijke zaken in het leven van [minderjarige] op straffe van een dwangsom, maar houdt zij de beslissing daarover aan voor de duur van zes maanden, tot de hierna genoemde pro forma datum. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/de toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan, dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door waarop de (eind)rapportage van de zorgaanbieder uiterlijk bij de rechtbank moet worden ingediend.
4.27
[minderjarige] heeft aangegeven dat hij de beslissing van de rechtbank per brief wil ontvangen. In die brief van de griffier staat het volgende:
“Beste [minderjarige] ,
Op 10 maart 2023 heb je gesproken met de kinderrechter over onder andere de verhuizing van [plaats] naar [woonplaats 2] . De kinderrechter heeft je toen beloofd per brief te laten weten wat de rechtbank gaat beslissen en waarom.
De kinderrechter heeft samen met nog twee andere kinderrechters met jouw ouders gesproken en wij hebben besloten dat het het beste is dat jij (met je moeder) in [woonplaats 2] blijft wonen.
Allebei jouw ouders willen het beste voor jou, maar ook is het zo dat ze niet goed met elkaar kunnen praten en dat het daardoor niet lukt om samen de goede beslissingen te nemen over jou. Daarom hebben jouw ouders samen besloten dat ze daaraan gaan werken om dit te verbeteren. Zij hebben met elkaar afgesproken dat zij hier hulp bij zullen krijgen.
Over een tijdje hoort de rechtbank van de hulpverlener terug hoe het is verlopen en we hopen dat het dan beter gaat”.
4.28
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst het verzoek van de man om de vrouw te verbieden om met [minderjarige] te verhuizen van [plaats] naar [woonplaats 2] dan wel om de vrouw te verplichten om met [minderjarige] terug te verhuizen van [woonplaats 2] naar [plaats] af;
5.2
verwijst de ouders voor een zorgtraject ten behoeve van de hierboven onder rechtsoverweging 4.17 genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal de ouders vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van [minderjarige] verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.3
verzoekt het loket om uiterlijk op
dinsdag 26 september 2023 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA-rapportage over het verloop en de resultaten van het zorgtraject bij de rechtbank in te dienen;
5.4
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, om de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.5
verzoekt de Raad om binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet om een onderzoek of een interventie te starten;
5.6
verzoekt de Raad, wanneer het zorgtraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hiervoor in rechtsoverweging 4.22 vermelde vraag en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.7
verzoekt de Raad om zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.8
houdt het verzoek van de man over de consultatieverplichting aan;
5.9
behoudt zich iedere verdere beslissing over het aangehouden verzoek voor.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023 door mr. Pellikaan, voorzitter, mr. Bogaert en mr. Skrotzki, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.