ECLI:NL:RBZWB:2023:2166

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
C/02/399908 / JE RK 22-1292
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met betrekking tot de betrokkenheid van ouders en de rol van de GI

Op 3 maart 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van de minderjarige, geboren op [geboortedag] 2015. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, die oorspronkelijk was vastgesteld tot 17 maart 2023. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de juridische vader niet aanwezig was. De moeder en de biologische vader hebben hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de moeder betoogde dat de ondertoezichtstelling niet nodig was en dat zij in staat was om de nodige hulpverlening te organiseren. De biologische vader heeft aangegeven dat er contact tussen hem en de minderjarige moet komen, maar dat de moeder dit belemmert.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds onvoldoende emotionele instemming is van de zijde van de moeder om contact tussen de biologische vader en de minderjarige op een onbelaste wijze te laten plaatsvinden. De GI heeft aangegeven dat er een systemische aanpak nodig is om de moeder te helpen zich open te stellen voor contact. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de ernstige bedreiging van de minderjarige en de complexiteit van de situatie. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 10 augustus 2023, met de opdracht aan de GI om de ouders te begeleiden in het proces naar contact.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2023 door de kinderrechter, mr. Toekoen, en is schriftelijk vastgesteld op 16 maart 2023. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/399908 / JE RK 22-1292
Datum uitspraak: 3 maart 2023

Nadere beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.E. Teusink te Roosendaal,

[de juridische vader] ,

hierna te noemen: de juridische vader,
wonende te [woonplaats 1] ,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
locatie Etten-Leur.
Als informant is aangemerkt:

[de biologische vader] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de biologische vader,
advocaat mr. M.V.C. van Sambeek te Eindhoven.
Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter (nader) over het onderhavige verzoek en het verzoek in de bodemzaak te adviseren.

Het verdere procesverloop

Dit blijkt uit de navolgende stukken:
  • de nadere beschikking van de kinderrechter van 24 februari 2023 en alle daarin genoemde stukken;
  • de op 28 februari 2023 ingekomen brief van de advocaat van de moeder, met bijlagen.

Het restantverzoek

Bij voormelde beschikking is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de periode van 3 maart 2023 tot 17 maart 2023. Het resterende deel van het verzoek, te weten voor de periode tot 10 augustus 2023, is aangehouden tot de nadere mondelinge behandeling van heden.
Op 3 maart 2023 heeft de kinderrechter het resterende deel van het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld, gelijktijdig met de nadere mondelinge behandeling van het verzoek van de biologische vader om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen (met zaaknummer: C/02/343229 / FA RK 18-1718). In die zaak zal bij separate beschikking worden beslist.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de kinderrechter gehoord:
- de biologische vader en zijn advocaat;
- de moeder en haar advocaat;
- een vertegenwoordigster namens de GI;
- een vertegenwoordigster namens de Raad.
Opgeroepen maar niet verschenen is:
- de juridische vader.

De standpunten

In de zaak met nummer C/02/343229 / FA RK 18-1718 is bij tussenbeschikking van
23 augustus 2022 de GI verzocht de rechtbank schriftelijk te informeren over het verloop van de oudergesprekken en over de vraag of er ruimte is ontstaan om te starten met (begeleide) omgang tussen [minderjarige] en haar biologische vader.
De GI heeft schriftelijk, samengevat, bericht dat het haar in eerste instantie niet is gelukt om een vaste jeugdzorgwerker aan te wijzen. Pas in november 2022 is de huidige vaste jeugdbeschermer aangewezen. Daardoor heeft die jeugdzorgwerker nog niet met alle betrokkenen kunnen spreken. De GI opteert voor een systemische aanpak. In de komende periode zal samen met de moeder een passende zorgaanbieder worden gezocht. In samenspraak met de individuele hulpverlening van de ouders zal vervolgens worden bezien of en wanneer de systemische hulpverlening kan worden ingezet. De GI is voornemens om daarnaast in te zetten op het vaststellen van een duidelijk vastomlijnde omgangsregeling, die geen ruimte laat voor discussie. Voor wat betreft de professionele ondersteuning daarbij wordt gedacht aan inzet van [naam praktijk] , Pyschologenpraktijk [naam] of Impegno. Tevens acht de GI het van belang dat de huidige afspraken over het versturen van post/pakketjes zodanig worden gekaderd, dat ook die afspraken de volledige instemming van zowel de moeder als van de biologische vader zullen hebben en dat die afspraken zullen worden nageleefd.
Namens de GI is mondeling, aanvullend, opgemerkt dat gebleken is dat er op dit moment nog te weinig draagvlak is om tot gezamenlijk gedragen afspraken te komen. Er dient daarover in gesprek met de moeder en de biologische vader nog nadere afstemming plaats te vinden, waarbij er tevens bijzondere aandacht naar de consequenties van het niet (behoorlijk) naleven van afspraken zal uitgaan. Dit laatste geldt evenzeer voor de nog te arrangeren oudergesprekken, waaraan de GI dusdanig veel belang hecht, dat zij bereid is uit te zien naar professionele begeleiding bij die gesprekken. Ten minste de inzet van systemische hulp en ondersteuning, zoals eerder aangegeven, lijkt voor de moeder en de biologische vader bespreekbaar. Wel laat de moeder merken dat zij tot dusver de hulpverlening en ondersteuning als tijdrovend en stressvol ervaart. Bovendien lijkt er bij haar richting de biologische vader nog sprake van ‘oud zeer’. Om het beoogde hulpverleningsproces te laten welslagen acht de GI het van belang dat zij daarmee aan de slag gaat. Verder heeft de GI begrepen dat de moeder voor [minderjarige] een traject bij een kinderpsycholoog wil opstarten. De GI staat daar niet afwijzend tegenover, maar zij wil daar als de uitvoerende GI in elk geval bij worden betrokken.
De GI ziet geen mogelijkheden voor het voortzetten van de hulpverlening op vrijwillige basis, wat maakt dat het wordt gewaardeerd dat de Raad zijn restantverzoek heeft gehandhaafd. Daarbij wijst zij erop dat er nog een start dient te worden gemaakt met de systemische hulpverlening, waarvoor solide en volledig gedragen afspraken dienen te worden gemaakt, dat er oudergesprekken dienen te gaan plaatsvinden (waarvoor er op dit moment tussen de moeder en de biologische vader nog onvoldoende ruimte aanwezig is gebleken), dat er voor [minderjarige] een kinderpsychologisch traject zal worden opgestart en dat bij [minderjarige] nog sprake is van onvoldoende bekendheid met haar biologische vader. Volgens de GI heeft de huidige jeugdzorgwerker een goed contact met de moeder. De verwachting is daarom gerechtvaardigd dat de moeder bereid om dat contact uit te bouwen tot een goede samenwerking met de GI en dat zij zich vervolgens kan openstellen voor contact tussen de biologische vader en [minderjarige] .
Door en namens de moeder is, samengevat, naar voren gebracht dat in de eerste plaats ten onrechte ervan wordt uit gegaan dat de moeder niet of onvoldoende bereid is aan hulpverleningstrajecten mee te werken en dat daarom een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. [minderjarige] ziet zich al gedurende een aanmerkelijk deel van haar jonge leven geconfronteerd met de kwestie aangaande het contact met haar biologische vader. De moeder stelt vast dat bij [minderjarige] een ondertoezichtstelling veel stress veroorzaakt. [minderjarige] zal beter in haar vel komen te zitten vanaf het moment dat alle op haar betrekking hebbende hulpverlening is verminderd. Zij heeft door de veelheid aan hulpverlening een heftige periode achter de rug, die zijn sporen bij haar heeft nagelaten. Zij kampt met nachtmerries en met angsten dat zij door anderen zal worden meegenomen. De jeugdarts van de GGD heeft [minderjarige] daarvoor verwezen naar [zorgorganisatie] . De moeder acht zichzelf goed in staat om richting [zorgorganisatie] de acties te ondernemen wat in [minderjarige] ’s belang nodig is. Mede daarom acht de moeder het niet passend dat door de GI wordt gesproken over te maken hulpverleningsafspraken en over (vergaande) consequenties als die niet worden nagekomen. In dat verband wordt er voorts op gewezen dat in eerdere, met de onderhavige zaak vergelijkbare, situaties verzoeken tot ondertoezichtstelling zijn afgewezen, te weten op de grond dat door de GI onvoldoende voortvarend was gehandeld respectievelijk dat een reëel risico bestond dat hulp in een gedwongen kader de weerstand bij de betreffende minderjarige(n) alleen maar zou doen toenemen in plaats van afnemen en het daarbij de verwachting was dat er uit gedwongen hulpverlening niet of nauwelijks winst viel te behalen. Hierbij wordt verwezen naar jurisprudentie. Namens de moeder wordt daarom verzocht het restantverzoek af te wijzen.
Door en namens de biologische vader is, samengevat, naar voren gebracht dat de moeder er blijk van geeft dat zij nog steeds niet in staat is om te accepteren dat er contact tussen hem en [minderjarige] moet komen en dat zij daarvoor haar emotionele toestemming moet geven. Er lijkt bij haar sprake van het nodige oud zeer, dat maakt dat zijzelf voor [minderjarige] telkens naar andere hulpverleners overschakelt om er maar voor te zorgen dat er tussen [minderjarige] en de biologische vader geen contact zal plaatsvinden. Ook bespreekt de moeder met [minderjarige] zaken die voor haar belastend zijn en plaatst zij over de biologische vader vervelende berichten op Facebook. Bovendien is [minderjarige] nog niet met haar afstammingsstatus bekend gemaakt. Die situatie zorgt ervoor dat [minderjarige] nog steeds in haar (identiteits)ontwikkeling wordt bedreigd. Intussen laat de biologische vader naar [minderjarige] van zijn bestaan en betrokkenheid blijken door haar soms cadeautjes te sturen. Verder blijft de biologische vader zich open stellen voor oudergesprekken. Hij onderschrijft nadrukkelijk nog de noodzaak van een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van het restantverzoek.
Namens de Raad is aangevoerd dat er voor contact tussen [minderjarige] en de biologische vader bij beiden geen belemmeringen worden gezien. De Raad stelt zich derhalve op het standpunt dat er in elk geval een start dient te worden gemaakt met contact, waarbij in overweging wordt gegeven dit met professionele begeleiding, eventueel tevens in aanwezigheid van de moeder en met mogelijk daarnaast enige nazorg voor [minderjarige] , te laten plaatsvinden. Voor het realiseren van dat contact is de regie van de GI nodig. In het vrijwillig kader zal dat niet lukken.

De beoordeling

Naar het oordeel van de kinderrechter blijkt uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling dat het nog steeds ontbreken van voldoende emotionele instemming van de zijde van de moeder en de wijze waarop zij en de biologische vader zich tot elkaar verhouden maakt dat er op dit moment niet van kan worden uitgegaan dat contact tussen de biologische vader en [minderjarige] op een voor laatstgenoemde onbelaste wijze zal kunnen plaatsvinden. De door de GI voorgenomen in te zetten systemische hulpverlening is nadrukkelijk bedoeld om ervoor te zorgen dat de moeder zich meer kan gaan openstellen voor contact tussen [minderjarige] en de biologische vader, zodanig dat zij daaraan alsnog haar emotionele instemming zal kunnen geven. Daarnaast rust in dat kader op de GI de opdracht om met de moeder en de biologische vader te komen tot gezamenlijk gedragen afspraken over het sturen van post/pakketten door de biologische vader. Van belang in dat opzicht is tevens dat beide ouders hun medewerking aan de hulpverlening geven waar die erop is gericht een basis te leggen om tot oudergesprekken te komen. Meer specifiek waar het [minderjarige] betreft geldt dat afgewacht zal dienen te worden hoe zij op het psychologisch traject reageert en wat daarvan de resultaten zijn. Van belang is dat de GI bij dit proces als regiehouder nauw wordt betrokken.
Er kan in deze zaak in dit stadium niet van worden uitgegaan dat de ouders zelfstandig dan wel met hulpverlening in een vrijwillig kader in staat zullen zijn de hiervóór beschreven doelen te realiseren. Aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling wordt daarom nog steeds voldaan. De in de beschikking van 10 augustus 2022 aangenomen ernstige bedreiging van [minderjarige] wordt geacht nog steeds aanwezig te zijn. Een ondertoezichtstelling heeft in deze zaak daarom nog steeds een meerwaarde. Zijdens de GI is een jeugdzorgwerker beschikbaar die in deze complexe zaak veel inzet toont in de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Met die jeugdzorgwerker ziet de kinderrechter bij de moeder een begin van bereidheid tot medewerking aan oudergesprekken en een lichtpunt voor contact tussen de biologische vader en [minderjarige] . Het beroep namens de moeder op de genoemde jurisprudentie faalt dan ook. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal daarom overeenkomstig het restantverzoek worden verlengd tot 10 augustus 2023.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 17 maart 2023 tot 10 augustus 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2023 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans, als griffier.
De beschikking is schriftelijk vastgesteld en ondertekend op 16 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.