ECLI:NL:RBZWB:2023:2167

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
C/02/398351 / JE RK 22-985
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2023 een nadere beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2019. De minderjarige is onder toezicht gesteld van de Gecertificeerde Instelling (GI) met ingang van 6 juli 2022, en de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor dezelfde periode. De ouders van de minderjarige zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder en de vader op verschillende manieren betrokken zijn bij de zorg voor hun kind. De moeder heeft ADHD en ontvangt hulp, terwijl de vader moeilijk bereikbaar is en geen persoonlijke hulpverlening ontvangt. De GI heeft aangegeven dat er een onderzoeksplan wordt opgesteld door [Jeugdhulp] om het opgroeiperspectief van de minderjarige te verduidelijken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog geen duidelijkheid is over het toekomstperspectief van de minderjarige en dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/398351 / JE RK 22-985
Datum uitspraak: 3 maart 2023

Nadere beschikking ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden (thans) aangemerkt:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,
met een onbekende woon- of verblijfplaats,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
locatie Etten-Leur.

Het verdere procesverloop

Dit blijkt uit de navolgende stukken:
  • de door deze rechtbank mondeling op 6 juli 2022 gegeven en in het openbaar uitgesproken beschikking, schriftelijk vastgesteld en ondertekend op 18 juli 2022;
  • de op 15 februari 2023 ingekomen brief van de Raad, met als bijlage een schriftelijk verslag van de GI, gedateerd 26 januari 2023.
Op 3 maart 2023 heeft de nadere mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek, met gesloten deuren, plaats gevonden.
Gehoord zijn:
  • mevrouw [naam 1] , vertegenwoordigende de Raad;
  • via een beeldbelverbinding: mevrouw [naam 2] , vertegenwoordigende de GI.
Niet verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen zijn:
  • de moeder;
  • de vader.

Het (resterend) verzoek

Bij voormelde beschikking is [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 6 juli 2022 tot 6 maart 2023 en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 6 juli 2022 tot 6 maart 2023, onder aanhouding van het restantverzoek tot ondertoezichtstelling (vier maanden) en tot machtiging tot uithuis-plaatsing (één maand), in afwachting van het schriftelijke verslag van de GI over de stand van zaken met betrekking tot de doelen, hoe het toekomstperspectief van [minderjarige] er uit zal gaan zien en van het standpunt van de Raad met betrekking tot het resterende deel van het verzoek.

Het standpunt van de GI

Door de GI is schriftelijk, samengevat, bericht dat gebruik is gemaakt van [Jeugdhulp] om het opgroeiperspectief van [minderjarige] duidelijk te krijgen en daarmee samenhangend zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de ouders. Er is enige tijd verstreken voordat uiteindelijk op 16 januari 2023 de intake kon plaatsvinden. Daaruit is gebleken dat beide ouders zich open stellen voor de video-observaties die door [Jeugdhulp] uitgevoerd zullen worden. [Jeugdhulp] is bezig een onderzoeksplan op te stellen. Zodra de ouders hebben aangegeven dat zij daarmee akkoord gaan kan worden gestart met het uitvoeren van observaties en zal door de GI op basis daarvan over de interacties een concreet advies worden uitgebracht.
[minderjarige] verblijft momenteel in een pleeggezin te [plaats] , zij groeit daar op in een veilige, stabiele en voorspelbare omgeving. De ouders hebben daar één keer per week, voor de duur van zestig minuten een begeleid bezoek met [minderjarige] . De moeder komt de bezoeken structureel na. De vader nam voorheen regelmatig geen deel aan de bezoeken van [minderjarige] , echter is hij de laatste tijd vaker aanwezig. Wel is de vader nog moeilijk te bereiken.
Het huidige (bestands)pleeggezin betreft een crisisplaatsing. Dit betekent dat [minderjarige] hier niet langdurig kan blijven in het geval dat mocht blijken dat een terugkeer naar de ouder(s) geen optie is. Bovendien wordt [minderjarige] in [maand] 2023 vier jaar en zal zij naar school gaan, terwijl de pleegmoeder heeft aangegeven geen schoolgaande kinderen te willen. [minderjarige] is inmiddels ingeschreven op een basisschool in de buurt van het pleeggezin waar zij nu verblijft. Zij kan in dit pleeggezin blijven totdat haar toekomstperspectief is bepaald. Voor haar is het schadelijk als zij voor een korte periode moet worden overgeplaatst naar een ander pleeggezin.
Aangezien het onderzoek door [Jeugdhulp] nog niet van start is gegaan en de uitkomst daarvan bepalend is voor het toekomstperspectief van [minderjarige] zal zij in elk geval in het pleeggezin kunnen blijven totdat er daarover duidelijkheid is. Daarbij speelt vooral een rol dat het schadelijk zou zijn voor [minderjarige] om haar nu over te plaatsen naar een nieuw pleeg-gezin, met als gevolg dat zij daar weer weg zou moeten wanneer mocht blijken dat de ouders haar in de opvoeding niet kunnen bieden wat zij nodig heeft.
De ouders zijn weliswaar uit elkaar, maar zij keren regelmatig terug naar elkaar. Bij de moeder is ADHD vast gesteld, daarvoor krijgt zij medicatie. Daarnaast krijgt zij begeleiding vanuit [zorgorganisatie] en ontvangt zij hulp vanuit de [zorginstelling] . De moeder woont in een onrustige wijk; er komen regelmatig mensen aan haar deur. Zij wil daarom in een andere stad een nieuwe start maken met een nieuw huis waar [minderjarige] bij haar kan wonen. Ten aanzien van de vader geldt dat geen inzicht wordt verkregen waar hij verblijft en hij bovendien moeilijk te bereiken is. De vader ontvangt op dit moment geen persoonlijke hulpverlening. Wel heeft hij laten blijken graag ondersteuning te willen bij het regelen van praktische zaken. Nu heeft hij het idee van het kastje naar de muur te worden gestuurd, waardoor hij zich niet op de toekomst kan richten.
Er is nog geen duidelijkheid over het toekomstperspectief van [minderjarige] . De huidige omstandigheden, waaronder de wens van de moeder dat [minderjarige] bij haar komt wonen, maken bij elkaar dat het niet mogelijk is daarop binnen een vrijwillig kader zicht te krijgen. Een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende periode als verzocht acht de GI daarom noodzakelijk.
Namens de GI is mondeling - aanvullend - naar voren gebracht dat de moeder wegens vervoersproblemen niet in de gelegenheid is de mondelinge behandeling bij te wonen. Zij heeft aan de GI kenbaar gemaakt nog steeds achter het onderzoeksplan van [Jeugdhulp] te kunnen staan. Zoals reeds schriftelijk aangegeven vinden er contactmomenten plaats tussen [minderjarige] en de moeder, zij het dat er van daadwerkelijke opbouw nog geen sprake is. Naar de betrokken hulpverlening, waaronder [zorgorganisatie] , stelt zij zich overwegend meewerkend op, maar daarin wordt soms ook nog wisselvalligheid gezien. De vader is voor de GI nog steeds onbereikbaar, hij heeft zijn toestemming voor het onderzoek door [Jeugdhulp] niet ingetrokken, maar hij blijft wel van opvatting dat dit onderzoek niet nodig is en dat [minderjarige] bij hem zou kunnen wonen.
De GI handhaaft haar oorspronkelijke standpunt dat een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterend verzochte periode noodzakelijk zijn om te kunnen blijven werken aan duidelijkheid met betrekking tot het toekomstperspectief van [minderjarige] . De GI realiseert zich dat het restantverzoek wat de machtiging tot uithuisplaatsing betreft slechts op een beperkte periode ziet en dat dit betekent dat, indien zij een verlenging daarvan noodzakelijk acht, een daartoe strekkend verzoek tijdig zal moeten worden ingediend.

Het standpunt van de Raad

De Raad heeft schriftelijk en mondeling, aanvullend, naar voren gebracht dat uit het verloop van de hulpverlening tot dusver is gebleken dat daaraan door de moeder serieus wordt meegewerkt. De Raad betreurt dat er tot nu toe geen intensievere omgang tussen de moeder en [minderjarige] plaatsvindt. De Raad handhaaft zijn restverzoeken.

De beoordeling

Bij de vorige mondelinge behandeling zijn de doelen en de stappen die gezet moeten worden om tot een definitief opvoedbesluit te komen als zodanig met alle betrokkenen besproken. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn vervolgens verlengd voor een beperkte periode, onder aanhouding van restdelen, in afwachting van nadere verslaglegging van de GI over de stand van zaken met betrekking tot de doelen en het toekomstperspectief van [minderjarige] en het (nadere) standpunt van de Raad. Uit de inhoud van de actuele stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er nog geen duidelijkheid is over het toekomstperspectief van [minderjarige] . [Jeugdhulp] is bezig een onderzoeksplan op te stellen, wat betekent dat er observaties zullen gaan plaatsvinden en er op basis van de interacties een concreet advies zal worden uitgebracht. De uitkomst van bedoeld onderzoek en het daarin neergelegd advies is bepalend voor het toekomstperspectief van [minderjarige] . Daarbij komt dat de moeder weliswaar laat blijken de hulpverlening overwegend te accepteren en daaraan mee te werken, maar dat zij tevens nog momenten kent, waarop haar motivatie daarvoor afneemt. Voorts is ten aanzien van de vader gebleken dat hij onbereikbaar is voor de hulpverlening en dat hij bovendien niet geheel achter het onderzoek door [Jeugdhulp] kan staan.
Naar het oordeel van de kinderrechter volgt uit het hiervóór overwogene dat nog steeds wordt voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de resterende duur van vier maanden. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De kinderrechter zal derhalve een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlenen voor de resterende duur van één maand.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling, hiervóór genoemd, met ingang van 6 maart 2023 tot 6 juli 2023;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 6 maart 2023 tot 6 april 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2023 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans, als griffier.
De beschikking is schriftelijk vastgesteld en ondertekend op 13 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch