ECLI:NL:RBZWB:2023:2169

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
C/02/406375 JE RK 23-264
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2023 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening voor zes maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders, maar dat de zorg voor [minderjarige] niet adequaat is geborgd. De moeder heeft in het verleden de zorg voor [minderjarige] niet kunnen dragen, wat heeft geleid tot een voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de moeder de kans gegeven om te bewijzen dat zij in staat is om voor [minderjarige] te zorgen, met ondersteuning van haar partner en diens ouders. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met de opdracht aan de gecertificeerde instelling om te onderzoeken of de moeder in staat is om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. De beschikking is mondeling gegeven en uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/406375 JE RK 23-264
Datum uitspraak: 3 maart 2023

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres in Nederland,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres in Roemenië,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

locatie Tilburg, gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 13 februari 2023 ingekomen verzoekschrift van de Raad, met bijlagen;
  • de door kinderechter op 7 december 2022 mondeling gegeven beschikking, schriftelijk vastgelegd en ondertekend op 8 december 2022;
  • de door de kinderrechter op 19 december 2022 mondeling gegeven beschikking, schriftelijk vastgelegd en ondertekend op 27 december 2022.
Op 3 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door een tolk in de Roemeense taal;
  • een vertegenwoordiger van de Raad;
een vertegenwoordiger van de GI.
Niet verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen, is:
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 7 december 2022 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld
met ingang van 7 december 2022 tot 21 december 2022 en is voor dezelfde periode een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg of in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, onder aanhouding van het restantverzoek.
Bij beschikking van 19 december 2022 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, beiden met ingang van 19 december 2022 tot 7 maart 2023.
[minderjarige] verblijft op grond van de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar. Tevens wordt verzocht een verlening van een machtiging tot zijn uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor een periode van zes maanden.

Het standpunt van de verzoeker

Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad schriftelijk en mondeling aanvullend, samengevat, het navolgende aangevoerd.
De moeder en de vader zijn in [jaartal] met elkaar getrouwd in Roemenië. [minderjarige] is in dat jaar samen met de moeder naar Nederland verhuisd, opdat de moeder in Nederland kon werken. Vader is in Roemenië achtergebleven. Korte tijd nadien is de relatie tussen de ouders verbroken. Inmiddels heeft de vader een nieuwe vriendin en de moeder een nieuwe vriend. De moeder heeft nog twee kinderen bij een andere vader, die allen in Roemenië wonen.
De moeder en [minderjarige] verbleven in Nederland tot november 2022 bij de oma en stiefopa (vaderszijde, hierna: de grootouders). In november 2022 is de moeder daar weggegaan. De grootouders konden vervolgens de zorg voor [minderjarige] niet langer dragen wegens hun psychische en lichamelijke problemen en omdat basisvoorzieningen voor [minderjarige] , zoals een zorgverzekering, niet waren geregeld. De grootouders hebben [minderjarige] vervolgens op 7 december 2022 bij [opvangcentrum] achtergelaten. De moeder stemde niet in met een plaatsing van [minderjarige] bij derden. De vader gaf daarvoor vanuit Roemenië wel toestemming.
[minderjarige] wordt door de pleegouders omschreven als een lieve, ondeugende, slimme en ondernemende jongen. [minderjarige] slaapt en eet goed. Er is veel speelgoed voor hem beschikbaar, maar hij speelt liever met huis-, tuin- en keukenspullen. Het lijkt hierin dat [minderjarige] nog moet leren spelen met zijn speelgoed. Gezien wordt dat wanneer de pleegmoeder naar de keuken loopt, [minderjarige] altijd wil eten. Wanneer [minderjarige] zijn zin niet krijgt, kan hij doordrammen, gooit hij met spullen en begint hij te gillen. Zodra hij zijn zin krijgt, stopt dit gedrag. Straffen lijkt [minderjarige] niet te snappen. De pleegouders geven aan dat er veel geduld nodig is met [minderjarige] , gezien zijn veelvuldig uitdagend en ondeugend gedrag, waarin hij vasthoudend is.
De moeder werkt in [plaats] . Wanneer zij werkt is zij niet bereikbaar. De moeder kan geen aanspraak maken op voorzieningen in Nederland. Voor haar levensonderhoud is zij aangewezen op inkomen uit arbeid. De moeder beschikt niet over een eigen woning. Zij woont bij haar vriend, die aangeeft dat hij een kamer heeft via zijn werk, waar echter geen. Vnderen kunnen verblijven. De moeder laat blijken dat zij zo snel mogelijk een huurflat wil regelen, zodat [minderjarige] bij haar kan wonen. Echter, tevens heeft zij bij de Raad de vraag aan de orde gesteld of zij [minderjarige] mee zou mogen nemen naar Roemenië, nu zij daar over een huis met twee slaapkamers beschikt, alsook over middelen om voor hem te zorgen en zij daar een familienetwerk heeft. De moeder is betrokken bij [minderjarige] ; zij reageert altijd op de foto’s die zij toegestuurd krijgt. Gedurende de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de moeder en haar partner is gezien dat er tussen hen veel liefde is. Er zijn geen zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder.
Door de vader wordt niet op berichten van de Raad gereageerd. De vader beschikt niet over een eigen telefoon, terwijl zijn partner weigert haar telefoon aan hem door te geven. De vader levert geen bijdrage in de (levens)behoeften van [minderjarige] . De vader wacht een detentie voor langere tijd in Roemenië.
In meerdere opzichten zijn er zorgen over het opgroeien en de ontwikkeling van [minderjarige] . Het betreft hier een erg jong kind dat nog geheel afhankelijk is van zijn ouder/verzorger. Uit ontwikkelingsperspectief bezien zijn er zorgen dat [minderjarige] onzeker zal worden door de wisselende aanwezigheid van zijn moeder. Hierdoor kan er mogelijk een gebrek aan zelfvertrouwen ontstaan, waardoor [minderjarige] meer moeite heeft met ‘het ontdekken van de wereld’. [minderjarige] laat aanhankelijk gedrag zien, wat zijn sociaal-emotionele ontwikkeling belemmert, omdat hij bij ontmoetingen met andere mensen alleen de nabijheid
en aandacht van zijn moeder zoekt. Er worden daarin risico’s gezien voor zijn sociale ontwikkeling op de lange termijn, omdat deze hechtingstijl kan resulteren in angst om verlaten te worden.
De moeder beschikt (in Nederland) niet over een eigen woning waar zij en [minderjarige] samen kunnen verblijven. Verder zijn door haar de voor [minderjarige] noodzakelijke basisvoorzieningen niet op orde gebracht. Wel geeft de moeder nadrukkelijk te kennen dat zij de zorg voor [minderjarige] zelf wil dragen en dat zij haar best wil doen om een woning te vinden. In het pleeggezin kan [minderjarige] slechts voor beperkte duur blijven. Indien mocht blijken dat [minderjarige] voor langere duur uit huis geplaatst dient te worden moet er een perspectief biedend pleeggezin voor hem gevonden worden. In het belang van [minderjarige] is het belangrijk dat het duidelijk wordt waar zijn
toekomstperspectief ligt, daarmee samenhangend dat de moeder de daarvoor vereiste zaken regelt, waaronder een woning, een burgerservicenummer en een ziektekostenverzekering. Ook in overig opzicht dient de moeder in de basisbehoeften van [minderjarige] te (kunnen) voorzien. Bij de moeder leeft de sterke wens om weer voor [minderjarige] te zorgen en er wordt een goede interactie tussen hen beiden gezien. Daarnaast heeft de partner van de moeder een ondersteunende rol. In dat opzicht verdient de moeder in de opvatting van de Raad de kans om te laten zien dat zij over concrete mogelijkheden beschikt om ofwel in Nederland ofwel in Roemenië voor [minderjarige] te gaan zorgen en dat zij ten minste aan de daarvoor geldende basisvoorwaarden weet te voldoen. Een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar acht de Raad daarvoor in het belang van [minderjarige] noodzakelijk evenals een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden, waarbij binnen drie maanden dient te worden bepaald wat de plannen zijn met betrekking tot het perspectief van [minderjarige] . Dit hangt samen met de inschatting dat voor [minderjarige] een termijn van maximaal zes maanden aanvaardbaar is om onzekerheid over zijn toekomstperspectief te verdragen, aldus de Raad.

De standpunten van de belanghebbenden

Namens de GI is naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige] in het pleeggezin. Er is in de komende week een gesprek gepland, waaruit naar verwachting duidelijk zal worden hoe lang [minderjarige] in het huidige pleeggezin geplaatst kan blijven. De moeder werkt niet langer in [plaats] maar in dezelfde regio waar het pleeggezin verblijft. Er kunnen daardoor vaker bezoekcontacten plaats vinden tussen de moeder en [minderjarige] . De contactmomenten zullen ook qua duur worden uitgebreid. Het verzoek van de Raad wordt door de GI ondersteund.
De moeder heeft opgemerkt dat zij [minderjarige] erg graag weer bij zich wil hebben. Daarom gaat zij in [woonplaats] wonen. Zij verwacht per vandaag in [woonplaats] over een eigen woning te kunnen beschikken. Zij staat echter nog niet op dat betreffende adres ingeschreven. De ouders van haar partner hebben toegezegd haar te willen helpen en te ondersteunen om ervoor te zorgen dat zij als ouder zelf de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich kan nemen en zij daarnaast haar werk kan blijven verrichten. Om die reden acht zij een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing als verzocht niet noodzakelijk.

De beoordeling

De kinderrechter overweegt als volgt.
Onweersproken is komen vast te staan dat gedurende een eerdere periode, waarin de moeder onder meer wegens (werk)verplichtingen en het gemis van een eigen woning niet in staat was de verzorging en opvoeding op zich te nemen, [minderjarige] door haar volledig aan de grootouders was toevertrouwd. Die grootouders bleken vervolgens wegens eigen problematiek en het ontbreken van essentiële (basis)voorzieningen voor [minderjarige] niet langer in staat de zorg/verantwoordelijkheid voor hem te dragen, waarop door de kinderrechter tot een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing is beslist en [minderjarige] in een pleeggezin is geplaatst. Bij de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder blijft bij haar wens/standpunt dat zijzelf met ondersteuning van haar partner en zijn ouders voor [minderjarige] wil zorgen. Ter toelichting daarop heeft de moeder aangegeven dat zij werkt om in haar levensonderhoud te voorzien. Wel heeft zij nu werk aanvaard in [woonplaats] , zodat zij thans in dezelfde regio verblijft als het pleeggezin van [minderjarige] . Bovendien beschikte zij aanvankelijk niet over een eigen woning, maar per heden, 3 maart 2023, is dit, naar zij stelt, wel het geval. Zij staat echter nog niet [woonplaats] ingeschreven. Ook dienen er met name voor [minderjarige] nog belangrijke zaken te worden geregeld en (basis)voorzieningen te worden getroffen. De moeder heeft aangegeven dat voor dit alles door haar een beroep kan worden gedaan op ondersteuning vanuit haar partner en zijn ouders. De moeder verwacht niet dat de vader hierin, althans binnen afzienbare tijd, een rol van betekenis zal (kunnen) vervullen, nu hij niet bereikbaar is voor contact en hij naar verwachting voor langere tijd in Roemenië gedetineerd zal zijn.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar. De GI dient in deze periode te onderzoeken of de moeder inderdaad huisvesting (in [woonplaats] ) heeft en dat zij, al dan niet met bijstand van haar netwerk, in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. Uit dat onderzoek zal ook moeten blijken waar het perspectief van [minderjarige] ligt.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. Op dit moment zit [minderjarige] goed bij het pleeggezin. Hij zal daarom een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlenen voor de duur van zes maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt de minderjarige [minderjarige] onder toezicht van de GI met ingang van 3 maart 2023 tot 3 maart 2024;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 3 maart 2023 tot 3 september 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2023, in tegenwoordigheid van Baremans als griffier, en op 16 maart schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch