ECLI:NL:RBZWB:2023:2200

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
9758269 CV EXPL 22-925
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding van een overeenkomst wegens blijvende onmogelijkheid tot nakoming

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. De zaak betreft de ontbinding van een overeenkomst voor de levering van een fiets, de PART Multi Strada XL, die door [eiser] was besteld bij [gedaagde]. De eiser vorderde een verklaring voor recht dat de overeenkomst buitengerechtelijk was ontbonden, omdat de nakoming blijvend onmogelijk was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de fiets, die in juli 2021 was besteld, in februari 2022 nog niet was geleverd en dat [gedaagde] niet kon aangeven wanneer de fiets geleverd zou worden. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde]. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de overeenkomst door [eiser] gerechtvaardigd was, en dat [gedaagde] een bedrag van € 5.442,35 aan [eiser] moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 9758269 \ CV EXPL 22-925
Vonnis van 22 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: P.IJ.M. van Meurs,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 mei 2022;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling gehouden op
30 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten – voor zover relevant – vast:
[eiser] heeft op 11 mei 2021 fietskleding aan [gedaagde] geleverd;
op 16 mei 2021 heeft [eiser] om 20:21:49 uur het volgende e-mailbericht aan [gedaagde] gestuurd:
“Hierbij een overzicht van de geleverde hoeveelheden per item/maat met de bijbehorende kosten. In de bijlage tref je de prijsberekening aan zoals we die afgelopen dinsdag besproken hebben. (…) Je gaf aan om het bedrag te verrekenen met de fiets. Normaal zou ik dat prima vinden. Ik zie echter dat mijn cashflow krap wordt de komende periode, dit i.v.m. de aanstaande kosten voor de winter prototypes. Is het wat jullie betreft akkoord dat ik een factuur stuur voor deze eerste bestelling?(…)”
[eiser] heeft op 5 juli 2021 een factuur aan [gedaagde] gestuurd voor de fietskleding voor een bedrag van € 7.428,16, met [factuurnummer] ;
op 24 juli 2021 om 14:54 uur heeft [gedaagde] aan [eiser] het volgende e-mailbericht gestuurd:
(…) We zitten met een vervelende situatie. Ik had een verwachting dat we toch wat anders hadden afgesproken dan nu het geval lijkt. Communicatie storingen komen helaas voor maar en ik communiceer zeker de laatste tijd door de drukte ook onvoldoende goed. 1 punt weet ik wel zeker en dat heb ik bij het nalezen van de mails ook nog kunnen nakijken en dat is dat we de [merk] kleding en een PART S1 gravel fiets met elkaar zouden berekenen. Althans dat was met [eiser] afgesproken. [eiser] heeft dat willen veranderen door om een betere cashflow te realiseren en hoewel ik dat kan begrijpen is dat voor ons op dit vrijwel onmogelijk en dat ook onze cashflow onder druk staat door de absurde levertijden in de industrie en de voorfinancieringen die we moeten doen op onze core business. In sommige situaties hadden wij hier wellicht anders naar kunnen kijken maar nu is dat geen optie temeer omdat wij al diverse zaken voor [eiser] fiets speciaal besteld hebben en inmiddels al een tijdje binnen zijn. Het frame voor [eiser] is ook al langs in bestelling en productie. dat betekent dat we beiden een lastige situatie en andere verwachting hadden en hebben.
Volgens mij zijn er nu maar een paar opties:
1: we cancelen beiden onze bestellingen bij elkaar en slikken beiden ons verlies. Wij sturen dan de kleding die wij nog op voorraad hebben terug minus de de kleding die al verkocht is en die rekenen wij af.
2 We verrekenen beiden bestellingen met elkaar en wat er nog openstaat wordt dat betaald en we kunnen kijken hoe we nog mooie dingen voor elkaar kunnen betekenen. (…)”
op 26 juli 2021 om 20:37 heeft [eiser] aan [gedaagde] het volgende e-mailbericht gestuurd:
”(…) Om verdere onduidelijkheden, vertragingen en frustratie/irritatie te voorkomen zou ik het zeer op prijs stellen wanneer je nog deze week op volgende openstaande punten zou willen terugkomen: (…)

Prijsopgave voor de fiets inclusief de maat, specificaties en de verwachte leverdatum. (…) De kleding is reeds conform afspraak geleverd en per mail zijn ook de kosten hiervan bevestigd. Op deze manier is voor mij ook het restantbedrag duidelijk dat na akkoord van de prijsopgave van de fiets nog betaald zal gaan worden.

Reageren op mijn mail van 31 mei met betrekking tot het ontwerp. (…)

Retour van de kledingset die over was na het passen en wat kan/mag ik voor de gratis ter beschikking gestelde kleding aan content van de dames verwachten en wanneer? (…)”
op 9 augustus 2021 om 16:41 uur heeft [gedaagde] aan [eiser] het volgende e-mailbericht gestuurd:
(…) Eerst jouw fiets. Het zou gaan om een PART Multi Strada XL in staal met Campagnolo EKAR 1x13 groepset. De totaalprijs van deze fiets is 5695,- inclusief de BTW. (4623,97 excl. btw) Na aftrek van een ambassadeur korting is dat zeg 3995,- excl BTW afgerond. Wielen groepset en alle small parts staan al weken lang klaar (zie foto). Het wachten is nu nog op het frame en dat verwacht over een 4 tal weken binnen. (…)
Als jij nog op of aanmerkingen hebt hoor ik ze graag anders zal ik zorgdragen voor de betaling van het verschil in prijs. (…)”
[eiser] heeft op 13 augustus 2021 per e-mailbericht om 07:50 uur als volgt gereageerd naar [gedaagde] :
“(…) Ik heb geen verdere op- of aanmerkingen m.b.t. hetgeen je over de fiets vermeld hebt. (…) Je mag het restant bedrag naar mij overmaken o.b.v. de door mij gestuurde factuur en de prijs van de fiets van EUR 3.995,- excl. BTW (EUR 4.833,95 incl. BTW) zoals genoemd in jouw mail. (…)”
[gedaagde] heeft op 27 augustus 2021 een bedrag van € 2.594,21 aan [eiser] betaald;
[eiser] heeft op 9 september 2021 om 09:51 uur het volgende e-mailbericht aan [gedaagde] gestuurd:
(…) Bedankt dat je alles afgewerkt hebt m.b.t. de factuur, het terugsturen van de kleding en de content! Daarnaast heb ik nog een vraag m.b.t. de levering van de fiets. De laatste week van september begint onze vakantie en we vertrekken 1 oktober voor een weekje Spanje in de buurt van Gerona. Is er een reële mogelijkheid dat mijn fiets voor die datum afgeleverd kan worden? (…)”
Hierop heeft [gedaagde] als volgt gereageerd per e-mailbericht van 9 september om 14:46 uur:
(…) Ik hoop dat je frame op tijd klaar is, zowel het frame als het spuitwerk moeten natuurlijk af. En op alles zit een vertraging. Alle onderdelen liggen in ieder geval klaar voor je dus als het frame er is dan gaat de rest ook snel. (…)”
[eiser] heeft op 30 december 2021 om 14:32 uur per e-mailbericht het volgende aan [gedaagde] gestuurd:
“(…) Het enige wat nog open staat van de afspraken is de fiets. We horen dan ook graag van je begin 2022 nadat jullie het intern besproken hebben. Na ruim 7 maanden willen ook wij dit graag afgerond zien. (…)”
op 21 januari 2022 om 16:55 uur heeft [eiser] per e-mailbericht aan [gedaagde] het gestuurd:
“(…) Zoals afgesproken kom ik bij deze terug op ons telefoongesprek van dinsdag 18 januari jongstleden. Dit als vervolg op de mailwisseling eind 2021. (…) Tijdens ons telefoongesprek betwijfel je de gemaakte afspraak; bij deze wil ik nogmaals aangeven dat de afspraak door [naam 1] schriftelijk is bevestigd in zijn e-mail van 24 juli 2021. Jullie wens is nu om de totale [merk] kostprijs van de kleding te betalen en de gravelbike te laten vervallen. Dit laatste omdat, door issues met de staalleveranciers, jullie deze niet kunnen leveren en nog niet weten of dat deze in de toekomst überhaupt nog geleverd kan worden omdat jullie geen andere leverancier hebben. Wij hebben dit intern besproken en naar onze mening is dit absoluut geen oplossing in lijn met de gemaakte afspraak (…)”
op 27 januari 2022 reageert [gedaagde] als volgt per e-mailbericht om 20:37 uur:
“(…) Ik heb nog 1 mogelijkheid: Wij leveren de fiets van [eiser] in Carbon levertijd 4 tot 6 weken na akkoord.(…)”
[gedaagde] heeft op 8 februari 2022 om 16:10 uur aan de gemachtigde van [eiser] gestuurd:
(…)Wij hebben met uw cliënt meerdere malen in alle redelijkheid en billijkheid van onze zijde een oplossing te bieden over ons verschillende inzicht in deze casus. Helaas staat uw client niet open voor een oplossing en hij heeft daarin dan ook slecht eenpaar keuzes wat ons betreft. De keuzes die zijn voorgelegd zijn de volgende: (…) Wij leveren uw client een gravel fiets zoals besteld maar gezien de enorme leverings problemen in onze industrie kan dat zomaar duren tot en met december van dit jaar, wellicht langer. (…)
Of uw client accepteert ons voorstel om een carbon frame ipv een stalen frame (op alle vlakken gelijkwaardig product en volwaardig alternatief) en hij rijdt over 4 tot 6 op zijn nieuwe fiets. (…)”
[eiser] hierop gereageerd en een tegenvoorstel gedaan. Na meermalen over en weer te corresponderen zijn partijen niet tot een oplossing gekomen;
de gemachtigde van [eiser] heeft op 25 februari 2022 een brief aan [gedaagde] gestuurd:
(…) Omdat de levering door u aan cliënt van de fiets PART Multi Strada XL met stalen frame met Campagnolo EKAR 1x13 groepset ter waarde van € 4.833,95 incl. btw blijvend onmogelijk is, roept mijn cliënt de buitengerechtelijke ontbinding van deze overeenkomst in. U krijgt derhalve totmaandag 28 februari 2022 te 12.00 uurde tijd om alsnog het totaalverschuldigde ad€ 5.659,55 te voldoen.(…)”
[gedaagde] heeft kenbaar gemaakt de buitengerechtelijke ontbinding niet te accepteren en is niet overgegaan tot betaling;
partijen hebben vervolgens over en weer gecorrespondeerd hierover maar zij zijn niet tot een vergelijk gekomen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert te verklaren voor recht dat de overeenkomst aangaande de fiets (PART Multi Strada XL in duurzaam staal met Campagnolo EKAR 1x13 groepset) op
25 februari 2022 buitengerechtelijk is ontbonden, althans deze overeenkomst te ontbinden en voorts [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] tegen kwijting te betalen de som van € 5.674,38, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente van 8,00% per jaar over € 4.833,95 vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, en de proceskosten.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiend uit de tussen partijen bestaande overeenkomst ten aanzien van de fiets. Omdat nakoming blijvend onmogelijk is naar de mening van [eiser] , nu de fiets is besteld in juli 2021, (nog) niet is geleverd in februari 2022 en [gedaagde] niet kan aangeven wanneer de fiets geleverd zal worden, heeft [eiser] de overeenkomst aangaande de fiets bij brief van 25 februari 2022 buitengerechtelijk ontbonden. Hierdoor is [eiser] niets (meer) verschuldigd aan [gedaagde] met als gevolg dat [gedaagde] geen recht van verrekening heeft met de factuur die [eiser] eerder aan [gedaagde] heeft verstuurd aangaande de fietskleding. Daarom dient [gedaagde] het restant verschuldigde bedrag uit hoofde van de factuur van [eiser] ( [factuurnummer] ) van 5 juli 2021 met een bedrag van € 4.833,95 nog te betalen. Weliswaar is door [gedaagde] een alternatief carbon frame aangeboden in plaats van het bestelde stalen frame en zou de fiets vervolgens snel(ler) leverbaar zijn, maar dit is voor [eiser] geen optie vanuit het oogpunt van duurzaamheid. Ondanks aanmaningen en sommaties is [gedaagde] in gebreke gebleven met betaling van voornoemd bedrag welke voortvloeit uit de tussen partijen gesloten overeenkomst, zodat betaling hiervan wordt gevorderd, vermeerderd met rente en kosten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij heeft aangevoerd dat tussen partijen onvoldoende duidelijke afspraken zijn gemaakt en dat de afspraken die zijn gemaakt, niet zijn vastgelegd en ondertekend. [gedaagde] voert aan geen expliciete leveringsdatum te hebben afgesproken voor de fiets en stelt de bestelde fiets nog steeds te kunnen leveren. De langere levertijd is haar inziens geen reden om tot een buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst over te gaan. Een langere levertijd maakt niet dat nakoming blijvend onmogelijk is. Bovendien is een alternatief voor het stalen frame, namelijk een carbon frame, wel op kortere termijn leverbaar. Daar wil [eiser] alleen niet mee akkoord gaan. Bovendien voert [gedaagde] aan dat het [eiser] ten tijde van het plaatsen van de bestelling bekend was dat er leveringsproblemen zijn in de fietsindustrie, o.a. door Covid-19. [gedaagde] concludeert daarom tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren een veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wat hebben partijen afgesproken?
4.1.
Zowel uit de door partijen overgelegde stukken als tijdens hetgeen door partijen naar voren is gebracht tijdens de mondelinge behandeling volgt dat partijen van mening verschillen over de inhoud van de tussen hen gemaakte afspraken.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat de eerste overeenkomst tussen partijen is ontstaan in januari 2021. Deze overeenkomst hield in, zoals ook door partijen erkend, dat [eiser] fietskleding leverde aan [gedaagde] en [gedaagde] deze fietskleding zou verkopen in haar winkel. Partijen zouden vervolgens de winst voortvloeiend uit de verkoop van deze fietskleding volgens een overeengekomen verdeelsleutel verdelen. Vervolgens stelt de kantonrechter vast dat partijen rond mei 2021 afspraken hebben gemaakt over een door [eiser] aan te schaffen fiets van [gedaagde] . De koopovereenkomst van de fiets, PART Multi Strada XL in duurzaam staal met Campagnolo EKAR 1x13 groepset, is per e-mailbericht op
13 augustus 2021 tot stand gekomen, nu [eiser] hierin de koop daadwerkelijk heeft bevestigd. Deze koopovereenkomst wordt door de kantonrechter aangemerkt als de tweede tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst.
4.3.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast komen te staan dat tussen partijen twee verschillende overeenkomsten zijn gesloten. Weliswaar verschillen partijen van mening over de achterliggende insteek van de fietskleding en de bijbehorende verdeelsleutel bij verkoop van de kleding, echter is de precieze invulling daarvan naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant voor de beoordeling van het geschil dat voorligt, nu het geschil slechts ziet op de bestelling (en daarmee de betaling) van de fiets door [eiser] bij [gedaagde] en de levering daarvan.
4.4.
Volgens de kantonrechter staat ook vast, gelet op de inhoud van het
e-mailbericht van 24 juli 2021 en zoals ook door partijen ter zitting is erkend, dat tussen partijen een verrekeningsafspraak is gemaakt. Deze afspraak houdt in dat [gedaagde] een betalingsverplichting heeft aan [eiser] voor de geleverde fietskleding (€ 7.428,16 ) en dat er daarnaast een afspraak was van [eiser] om een fiets te kopen bij [gedaagde] (€ 4.833,95) en door [gedaagde] te leveren. Ook staat vast dat [gedaagde] de fiets in bestelling heeft geplaatst en het restant van de factuur voor de fietskleding aan [eiser] heeft betaald (€ 2.594,21) op 27 augustus 2021.
Wettelijk toetsingskader
4.5.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] tekort is geschoten in de uitvoering van de op haar rustende contractuele verplichting jegens [eiser] bestaande uit het leveren van een fiets, een PART Multi Strada XL in duurzaam staal met Campagnolo EKAR 1x13 groepset, voortvloeiend uit de tussen hen bestaande overeenkomst en als dit al komt vast te staan of de gestelde tekortkoming een (buitengerechtelijke) ontbinding rechtvaardigt.
4.6.
De maatstaf voor het ontbinden van een overeenkomst is vastgelegd in artikel 6:265 Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge dat artikel mag een partij in beginsel de overeenkomst ontbinden indien de wederpartij tekort is geschoten in de nakoming in een van haar verbintenissen. Indien de nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar in verzuim is als bedoeld in artikel 6:81 BW. Alvorens de schuldenaar in verzuim verkeert, dient hij in beginsel eerst in gebreke te worden gesteld, waarbij een redelijke termijn voor nakoming wordt gegeven middels een schriftelijke aanmaning (zie artikel 6:82 BW). Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling in wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze de verbintenis niet zal nakomen (zie artikel 6:83 aanhef en onder c BW).
Tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst
4.7.
Vast staat dat [gedaagde] de door [eiser] bestelde fiets niet aan [eiser] heeft geleverd. Daarmee is [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
4.8.
[gedaagde] voert echter aan dat sprake is van zo’n geringe tekortkoming dat het een (buitengerechtelijke) ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigt, nu door haar een volwaardig alternatief voor het bestelde stalen frame, namelijk een carbon frame is aangeboden, en zij daarmee alsnog op korte termijn aan de overeenkomst kan voldoen. [eiser] heeft gesteld dat zij bewust voor een stalen frame heeft gekozen in het kader van haar bedrijfsfilosofie die gericht is op duurzaamheid en dat [gedaagde] hiervan op de hoogte was omdat hier door partijen over is gesproken. Weliswaar heeft [gedaagde] ter zitting weersproken dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst uitgebreid is gesproken over het soort materiaal in het kader van de bedrijfsfilosofie van [eiser] , maar zij heeft niet weersproken dat deze bedrijfsfilosofie bij haar bekend was. Met [eiser] is de kantonrechter in dat kader dan ook van oordeel dat [gedaagde] op de hoogte was van de bedrijfsfilosofie van [eiser] en zij daarmee wist dan wel had behoren te weten dat een carbon frame in dit kader geen volwaardig alternatief was voor [eiser] . Bovendien heeft [eiser] onweersproken gesteld dat een carbon frame niet dezelfde duurzaamheid heeft qua productieproces en levensduur als een stalen frame. Naar het oordeel van de kantonrechter slaagt het verweer van [gedaagde] dat sprake is van een geringe tekortkoming daarom niet. Dat een alternatief door haar is geboden, staat de gedane ontbinding van de overeenkomst door [eiser] in dit geval niet in de weg.
4.9.
Met het voorgaande staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst, die niet gering van betekenis is. de overeenkomst in beginsel kan worden ontbonden conform artikel 6:265 BW. Gelet op hetgeen partijen naar voren hebben gebracht in de stukken en hebben verklaard ter zitting concludeert de kantonrechter vervolgens dat nakoming blijvend onmogelijk is. Daartoe is het volgende redengevend.
4.10.
Uit het e-mailbericht van 9 augustus 2021 volgt dat de onderdelen van de fiets al binnen waren en dat het stalen frame werd verwacht binnen vier weken. Ter zitting is door [gedaagde] erkend dat er in beginsel een levertijd stond van vier tot acht weken voor de complete fiets. [eiser] heeft vervolgens in september 2021 gevraagd naar de stand van zaken wat de fiets betreft en of het mogelijk is dat hij de fiets mee kan nemen op zijn vakantie eind september. Daarop heeft [gedaagde] gereageerd te hopen dat het op tijd klaar zal zijn zonder een datum te noemen. [eiser] heeft voorts onweersproken gesteld dat zij in de periode september 2021 tot en met januari 2022 regelmatig contact heeft gezocht met [gedaagde] , maar dat zij geen reactie heeft ontvangen. Weliswaar heeft [gedaagde] ter zitting aangevoerd dat de levering van de fiets vertraging heeft opgelopen door onvoorziene omstandigheden bestaande uit Covid-19 en problemen met de leverancier en daarom geen reactie te hebben gegeven, maar het had naar het oordeel van de kantonrechter op de weg gelegen van [gedaagde] om [eiser] hierover te informeren. Te meer nu vast is komen te staan dat [eiser] regelmatig contact heeft gezocht met [gedaagde] over de stand van zaken. [eiser] heeft ter zitting gesteld dat zijn vrouw in de periode november/december 2021 telefonisch heeft gesproken met de heer [naam 2] (werkzaam bij [gedaagde] ). Hij zou gezegd hebben dat de fiets niet meer geleverd kon worden. Hoewel [gedaagde] heeft aangevoerd dat [naam 2] hier te weinig kennis van had en er daarom geen waarde aan zijn opmerking kan worden toegekend, is dat naar het oordeel van de kantonrechter een onvoldoende gemotiveerde betwisting, gelet op de inhoud van het e-mailbericht van 27 januari 2022. In dat e-mailbericht wordt immers een alternatief aangeboden, waardoor de verwachting gerechtvaardigd was dat de fiets inderdaad niet meer geleverd zou gaan worden. Vervolgens is op 8 februari 2022 nog een e-mailbericht verzonden waaruit blijkt dat het tot december 2022 of nog langer zou gaan duren voordat de fiets werd geleverd. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat zij uit deze e-mailberichten redelijkerwijs op mocht maken dat de bestelde fiets (met een stalen frame) niet meer leverbaar was dan wel dat de fiets niet binnen een aanzienlijke termijn leverbaar ging zijn. Concluderend stelt de kantonrechter dan ook vast dat de overeenkomst aangaande de fiets in augustus 2021 tot stand is gekomen en dat de fiets in februari 2022 nog niet geleverd was. Bovendien bestond er ook ten tijde van de zitting in november 2022 geen duidelijkheid over wanneer de fiets geleverd zou kunnen worden. Nog daargelaten dat [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter ongeacht de problematiek in de fietsenbranche niet had hoeven verwachten en daarmee ook niet hoeft te accepteren dat de levering van de in augustus 2021 bestelde fiets mogelijk tot december 2022 duurt of langer.
4.11.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter komen vast te staan dat nakoming blijvend onmogelijk was, zodat sprake is van een verzuimsituatie. Daarmee was [eiser] gerechtigd om op 25 februari 2022 de koopovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
Gevolgen ontbinding
4.12.
Door de ontbinding van de koopovereenkomst ontstaat op grond van artikel 6:271 BW voor partijen de verplichting tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties. Prestaties die nog niet geleverd zijn hoeven niet meer te worden verricht. Dit betekent dat de bestelde fiets niet meer hoeft te worden geleverd en dat er op [eiser] geen betalingsverplichting meer rust ter hoogte van de koopsom van de fiets. [gedaagde] is dan ook nog een bedrag verschuldigd aan [eiser] van € 4.833,95. Dit bedrag is in eerste instantie verrekend met de factuur voor de fietskleding. Een dergelijk recht op verrekening bestaat niet meer, omdat [gedaagde] geen vordering op [eiser] meer heeft. [gedaagde] is dan ook gehouden dit bedrag alsnog ter voldoening van de factuur voor fietskleding aan [eiser] te voldoen en zal daartoe worden veroordeeld.
4.13.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat ter zitting door [gedaagde] is aangevoerd dat ontbinding van de koopovereenkomst van de fiets ook gevolgen moet hebben voor de overeenkomst aangaande de fietskleding, inhoudende dat ook deze overeenkomst dient te worden ontbonden dan wel dient te eindigen. De kantonrechter oordeelt als volgt. Voor ontbinding van die afzonderlijke overeenkomst aangaande de fietskleding is een tekortkoming in de nakoming vereist van [eiser] . Nu vaststaat dat [eiser] de fietskleding conform de overeenkomst tussen partijen heeft geleverd, is van een tekortkoming geen sprake. Daarmee kan die overeenkomst dan ook niet op die grond worden ontbonden of eindigen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
Door [eiser] wordt ook bedrag aan buitengerechtelijke kosten gevorderd op grond van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter is van oordeel dat het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 608,40 kan worden toegewezen, nu vaststaat dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dit bedrag is berekend op grond van de bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten horende staffel.
Wettelijke rente
4.15.
De gevorderde wettelijke handelsrente van 8,00% per jaar over € 4.833,95 zal vanaf
25 februari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening worden toegewezen. [gedaagde] is immers pas vanaf de datum van de buitengerechtelijke ontbinding in verzuim.
Proceskosten
4.16.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
108,41
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
660,00
(2,00 punten × € 330,00)
Totaal
1.012,41

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst aangaande de fiets (PART Multi Strada XL in duurzaam staal met Campagnolo EKAR 1 x13 groepset op 25 februari 2022 buitengerechtelijk is ontbonden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.442,35 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente van 8,00% over € 4.833,95 vanaf 25 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.012,41,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.