ECLI:NL:RBZWB:2023:2205

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
C/02/390689 / HA ZA 21-597 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap en kosten van executele in erfrechtelijke procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, betreft het de verdeling van de nalatenschap van een erflaatster. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.W.J. van Dijke, heeft een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, waaronder gedaagde sub 1, die ook een advocaat heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft op 8 maart 2023 uitspraak gedaan na een uitgebreide procedure waarin verschillende aspecten van de nalatenschap zijn beoordeeld, waaronder de waarde van sieraden en de kosten die zijn voorgeschoten door de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat er vier sieraden in de nalatenschap zijn, waarvan de waarde is getaxeerd op € 8.156,40. Daarnaast zijn er diverse kosten van executele en andere uitgaven besproken, waaronder advocaatkosten en kosten van de woning in Zwitserland. De rechtbank heeft geoordeeld dat bepaalde kosten ten laste van de nalatenschap komen, terwijl andere kosten door de eiser zelf moeten worden gedragen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij de woning in Zwitserland en de sieraden zijn toebedeeld aan de respectieve partijen. De eiser en gedaagde sub 2 zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een betaling aan gedaagde sub 1, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/390689 / HA ZA 21-597
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1]
eiser,
advocaat mr. G.W.J. van Dijke te Middelburg,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. H. Mink te Oost-Souburg,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.W.J. van Dijke te Middelburg.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 augustus 2022
  • de akte rectificatie van [gedaagde sub 1] , genomen op 21 september 2022
  • de akte uitlaten tevens houdende akte overleggen producties van [eiser] van 21 september 2022
  • de antwoordakte naar aanleiding van de akte zijdens gedaagde sub 1 d.d. 21 september 2022 van [eiser] van 5 oktober 2022
  • de antwoordakte van [gedaagde sub 1] van 2 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In haar akte rectificatie heeft [gedaagde sub 1] de conclusie van haar conclusie van antwoord aangepast. Zij concludeert nu tot
  • afwijzing van de vordering tot verdeling van de nalatenschap van erflaatster op de in de dagvaarding genoemde uitgangspunten en
  • eerst tot verdeling te veroordelen nadat de onder 23 (rechtbank: alinea 23 van de conclusie van antwoord) genoemde nadere werkzaamheden zijn verricht en de informatie is verstrekt
en aanvullend
  • veroordeling van [eiser] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, althans compensatie van de proceskosten en
  • veroordeling van [eiser] de ten laste van de nalatenschap opgevoerde kosten geheel of ten dele zelf te voldoen.
2.2.
[eiser] heeft op 5 oktober 2022 op deze akte gereageerd. In de verdere beoordeling komen – telkens voor zover relevant – ook de standpunten van partijen in deze aktewisseling aan de orde.
2.3.
In het tussenvonnis van 24 augustus 2022 is [eiser] in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten en stukken over te leggen met betrekking tot de sieraden, de lopende uitgaven op de Nederlandse bankrekeningen, de mutaties op de Zwitserse bankrekeningen, het bewijs van de lening, de kosten van executele en de voorgeschoten lopende kosten.
Ter uitvoering daarvan heeft [eiser] nadere inlichtingen verstrekt en stukken overgelegd. [gedaagde sub 1] heeft hierop gereageerd. Mr. Van Dijke treedt als advocaat op voor [eiser] en [gedaagde sub 2] . Hij heeft voor [eiser] en [gedaagde sub 2] na het tussenvonnis telkens tegelijk, in dezelfde akte standpunten ingenomen voor beiden, waarbij hij in de kop beiden heeft aangeduid als ‘eisers’. [gedaagde sub 2] is in de procedure echter gedaagde sub 2 en niet eiseres. De rechtbank zal er vanuit gaan dat het gaat om de standpunten van [eiser] als eiser en [gedaagde sub 2] als gedaagde sub 2, hetgeen erop neerkomt dat [gedaagde sub 2] geen verweer voert tegen de stellingen en vorderingen van [eiser] .
sieraden
2.4.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat zich in de nalatenschap vier sieraden bevinden. [gedaagde sub 1] meent wel dat erflaatster meer sieraden bezat, maar heeft dit niet nader onderbouwd.
2.5.
[eiser] heeft van twee sieraden een taxatie overgelegd, waaruit blijkt dat deze gezamenlijk € 7.900,00 waard zijn. [gedaagde sub 1] heeft die taxatie op zichzelf niet weersproken, zodat de rechtbank daar ten aanzien van die twee sieraden van uitgaat. De discussie ging over de andere twee sieraden, die wel aan de taxateur zijn getoond, maar waarvan, zoals nu ook blijkt uit de overgelegde informatie van de taxateur, geen andere dan de zogenaamde ‘sloop- of smeltwaarde’ is vastgesteld. [eiser] gaat er kennelijk van uit dat deze laatstbedoelde sieraden voor de verdeling geen waarde vertegenwoordigen, omdat die niet tegen de verzekeringswaarde worden getaxeerd. Niets staat er echter aan in de weg voor twee van de vier sieraden uit te gaan van de taxatiewaarde gelijk aan de verzekeringswaarde, dus € 7.900,00 en voor de andere twee sieraden van de door taxateur bepaalde sloopwaarde. [gedaagde sub 1] meent dat mogelijk tot een andere uitkomst zou worden gekomen als de taxateur was opgedragen de vier sieraden te taxeren tegen verkoopwaarde. Zij verbindt daaraan echter geen gevolgen. De rechtbank zal voor de verdeling de sieraden daarom in redelijkheid waarderen. Zij stelt de waarde vast op
€ 8.156,40. Zij sluit daarbij aan bij de getaxeerde verzekeringswaarde voor de witgouden hanger met collier gourmette en de witgouden ring met saffier en briljanten van totaal
€ 7.900,00 en bij de getaxeerde sloopwaarde voor de zilveren collier jasseron en de witgouden ring met princess geslepen diamant van totaal € 256,40. Partijen zijn het erover eens dat de vier sieraden tegen inbreng van de waarde kunnen worden toegedeeld aan [gedaagde sub 1] , zodat de rechtbank aldus zal beslissen.
betalingen van en ontvangsten op Nederlandse en Zwitserse bankrekeningen
2.6.
[eiser] heeft een spreadsheet overgelegd met een opsomming van posten waarvoor betalingen zijn of moeten worden gedaan en van inkomsten die zijn ontvangen, alle op de Nederlandse en de Zwitserse bankrekeningen, waarbij hij per post verwijst naar een (bijlage bij een) productie, die hij in de procedure heeft overgelegd (hierna: de spreadsheet). In de akte van 21 september 2022 heeft hij onder het kopje [Letter] . De specificatie van lopende uitgaven (verloop banksaldi), kosten van executele en voorschotten’ een nadere toelichting gegeven op het verloop van de liquiditeiten. Verder heeft hij een toelichting gegeven op de kosten van executele, op diverse kosten en op de voorschotten. In de akte van 5 oktober 2022 is hij ook nog ingegaan op de door hem gestelde kosten van de nalatenschap.
Hij stelt dat hij in 2020 in totaal € 47.574,22 van de Nederlandse en Zwitserse bankrekeningen heeft voldaan, in 2021 € 38.862,93 en in 2022 € 13.380,45 en dat openstaat te voldoen € 42.659,16. Aan inkomsten heeft hij genoteerd: in 2020 € 12.497,40, in 2021
€ 12.544,52 en in 2022 € 2.139,50. Hij stelt dat de liquide middelen van de nalatenschap onvoldoende waren en dat hij en [gedaagde sub 2] daarom een aantal keren bedragen op de ervenrekening hebben gestort bij wege van voorschot. [gedaagde sub 1] heeft gereageerd. De rechtbank overweegt als volgt.
ten aanzien van de gestelde uitgaven
2.7.
Uit de spreadsheet blijkt dat in 2021 en 2022 in totaal een bedrag van € 18.163,03 is betaald aan Adriaanse van der Weel Advocaten, het kantoor van mr. Van Dijke, de advocaat van [eiser] . Een bedrag van € 1.380,13 staat nog open. Met [gedaagde sub 1] oordeelt de rechtbank, dat anders dan [eiser] meent, deze advocaatkosten niet als kosten van executele zijn aan te merken. [eiser] heeft toegelicht dat hij een advocaat moest inschakelen, omdat [gedaagde sub 1] om toezending van een groot aantal stukken vroeg en uit wantrouwen theorieën ventileerde waar hij op moest (laten) reageren. De rechtbank volgt hem daarin niet. [gedaagde sub 1] heeft als erfgenaam recht op informatie en onderliggende stukken. [eiser] kon de gevraagde inlichtingen en stukken verstrekken. Daarvoor was geen juridische bijstand noodzakelijk. Dat naar aanleiding van de verstrekte stukken een geschil ontstond over de waardering van (een aantal van) de vermogensbestanddelen is geen kwestie van beheer van de nalatenschap, maar van verdeling. [eiser] had in zijn hoedanigheid van executeur slechts de taak de nalatenschap te beheren (verklaring van executele; prod. 1 bij dagvaarding), niet de taak de nalatenschap te verdelen. De verdeling geschiedt door de erfgenamen gezamenlijk. Een geschil daarover is dan ook een geschil tussen de erfgenamen. Als een erfgenaam daarbij juridische bijstand inroept, dienen de kosten daarvan door die erfgenaam zelf te worden gedragen. Dit betekent dat het bedrag van € 18.163,03 ten onrechte van de ervenrekening is voldaan en daarop door [eiser] dient te worden teruggestort. Het openstaande bedrag van € 1.380,13 komt voor eigen rekening van [eiser] .
2.8.
[gedaagde sub 1] erkent de notaris-, taxatie- en accountantskosten als kosten van de executele. Het gaat daarbij in totaal om een bedrag van € 4.446,85, dat ten laste van de ervenrekening komt.
2.9.
[gedaagde sub 1] betwist de post ‘ [Projectnaam] onderhoud en ontruiming’ ten bedrage van € 5.241,30 in 2020 en € 1.508,00 in 2021, in totaal € 6.749,30. Blijkens de facturen waar [eiser] naar verwijst, heeft [Projectnaam] op 17 juli 2020 € 4.766,30 inclusief 21% btw bij de erven in rekening gebracht voor het reinigen en ontruimen van de woning te [plaats 2] , voor het repareren van een lekkage in de keuken van die woning en voor schilderwerk inclusief materialen. [gedaagde sub 1] stelt in haar conclusie van antwoord dat [Projectnaam] een op 1 juli 2020 opgerichte onderneming van een vriendin van [eiser] is en dat de gefactureerde diensten niet passen bij de doelomschrijving van deze onderneming volgens de KvK. Verder stelt zij dat een verkeerd btw-tarief is gerekend en dat de taxateur die de woning in november 2020 heeft gezien, toen constateerde dat de woning niet opgeruimd of geschilderd was. [eiser] heeft deze stellingen niet voldoende weersproken, zodat hij zijn stelling dat het bedrag van deze factuur ten laste van de ervenrekening mag worden gebracht onvoldoende heeft onderbouwd. De daarna nog door [Projectnaam] in rekening gebrachte werkzaamheden behelzen onderhoud van de tuin en de woning en toezicht op de woning. [gedaagde sub 1] heeft deze kosten niet betwist. De rechtbank houdt het ervoor dat het gaat om kosten van beheer van de woning en daarmee om kosten van executele en neemt het resterende bedrag van in totaal € 1.983,00 inclusief btw bij de verdeling in aanmerking. Het bedrag van € 4.766,30 komt voor rekening van [eiser] .
2.10.
De van de ervenrekening betaalde kosten van de uitvaart ad € 13.288,53 worden door [gedaagde sub 1] niet betwist. De rechtbank gaat hiervan uit (zie ook r.o. 4.45 van het tussenvonnis).
2.11.
Van de ervenrekening is € 31.104,00 aan erfbelasting betaald. Deze post is door [gedaagde sub 1] evenmin weersproken. In r.o. 4.33 van het tussenvonnis heeft de rechtbank al overwogen dat de erfbelasting een schuld is van de nalatenschap, zodat dit bedrag terecht ten laste van de ervenrekening is voldaan. Uit de opmerking ‘Erfbelasting [eiser] reeds betaald vanaf rekening [eiser] ’ leidt de rechtbank af dat het bij de betaling ten laste van de ervenrekening gaat om de betaling van de erfbelasting van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] (ieder € 15.552,-; prod. 32 van [eiser] ). De betaling van
€ 15.552,- door [eiser] privé kan worden aangemerkt als een aan de nalatenschap voorgeschoten betaling.
2.12.
De volgende posten zijn niet door [gedaagde sub 1] betwist en worden als lasten van de nalatenschap in aanmerking genomen:
  • IB ad € 242,00,
  • BNP/RVP ad € 643,08,
  • Comfort Partners ad € 162,68,
  • Croonwolter & Dros ad € 488,87,
  • CZ Groep ad € 167,71,
  • Evides ad € 464,34,
  • Gemeente Schouwen-Duiveland ad € 2.701,53,
  • Huisartsenpraktijk Renesse ad € 78,19,
  • kosten rekeningafschriften, basispakket bank en oranjepakket bank in totaal € 77,32,
  • KPN ad € 117,50,
  • kosten kluis Saanenbank ad € 521,55,
  • rente rood staan € 0,01,
  • Sabewa ad € 1.045,07
  • SVB Breda AOW ad € 403,40,
  • Veldsink Driekleur verzekering inboedel ad € 562,56 en
  • ZLM ad € 985,27.
Ter zake deze posten komt in totaal € 8.661,08 ten laste van de nalatenschap.
2.13.
[gedaagde sub 1] betwist de posten Delta Fiber en Delta van respectievelijk
€ 1.235,73 en € 11.143,00. De post Delta Fiber heeft betrekking op een internetaansluiting voor de woning in [plaats 2] . De post Delta betreft geleverde energie.
[eiser] stelt dat het internetabonnement is voortgezet na het overlijden van erflaatster, omdat hij af en toe in de woning verblijft en dan internet nodig heeft. Met [gedaagde sub 1] is de rechtbank van oordeel dat [eiser] niet heeft onderbouwd op grond waarvan deze kosten ten laste van de ervenrekening mogen worden gebracht. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] deze maandelijkse kosten als executeur heeft moeten maken. Deze post wordt niet in aanmerking genomen.
[gedaagde sub 1] heeft berekend dat voor energie gemiddeld € 352,- per maand is betaald, terwijl de woning in [plaats 2] leeg staat, althans zou staan. Zij stelt dat het tarief voor een leegstaande woning niet meer dan € 36,- per maand hoeft te zijn en suggereert dat de woning wellicht bewoond wordt/verhuurd is. [eiser] stelt daar tegenover dat de woning slecht is geïsoleerd en vochtig is, dat de cv in slechte staat verkeert en moet blijven draaien en dat het leegstandstarief niet mogelijk was in verband met de verzekeringsdekking. Wat daarvan zij, uitgangspunt is dat [eiser] als executeur de plicht had datgene te doen dat voor het beheer van de nalatenschap en dus het behoud van de woning in redelijke staat noodzakelijk is. De keuze het energiecontract voort te zetten kan daarvan deel uitmaken. In geval van bezwaren tegen de wijze waarop [eiser] uitvoering gaf aan zijn executeurstaak, had [gedaagde sub 1] bij de kantonrechter zijn ontslag moeten verzoeken. Zij kan niet nu, in deze procedure, stellen dat de kosten van verbruikte energie door hem in persoon moeten worden gedragen, omdat deze hoger zijn dan strikt noodzakelijk was voor een goed beheer van de woning. Het bedrag ad € 11.143,00 wordt meegenomen.
2.14.
In de spreadsheet staat verder een betaling in 2020 opgenomen van € 5.400,00 met als kenmerk ‘afbetaling lening [gedaagde sub 2] ’. [gedaagde sub 1] betwist dat sprake is van een geldlening van [gedaagde sub 2] aan erflaatster die zou zijn of moeten worden terugbetaald. [eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar zijn producties 29 tot en met 32 en bijlage A5 bij zijn productie 21. De rechtbank overweegt dat [eiser] met deze producties het bestaan van de lening niet voldoende heeft onderbouwd en overweegt daartoe als volgt.
Producties 29 en 30 zijn aangiften IB 2019 respectievelijk 2020. Deze aangiften zijn op 16 april 2021 opgesteld, bijna een jaar na het overlijden van erflaatster. Gelet op de betwisting van [gedaagde sub 1] dat erflaatster deze lening met [gedaagde sub 2] is aangegaan, kunnen deze niet door of tijdens leven namens haar opgemaakte aangiften niet dienen ter staving van de stelling van [eiser] .
Productie 31 bevat een overschrijvingskaart, die zou zijn ondertekend door erflaatster. Op deze overschrijvingskaart staat het bedrag € 5.400,00 met [gedaagde sub 2] als ontvanger en als omschrijving/betalingskenmerk ‘bekend’. De overschrijvingskaart is niet gedateerd. Zij maakt echter ook deel uit van bijlage A5 bij productie 21. In die bijlage wordt de overschrijvingskaart vooraf gegaan door een brief van ING aan erflaatster van 23 april 2020. Onder bijvoeging van de overschrijvingskaart, door ING ‘betalingsopdracht’ genoemd, schrijft ING in die brief dat de betalingsopdracht niet is uitgevoerd, omdat de handtekening hierop afwijkt van de handtekening van erflaatster die bij haar bekend is. Deze productie kan daarom niet zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, bijdragen aan het bewijs dat erflaatster € 5.400,00 van [gedaagde sub 2] heeft geleend. Niet staat vast dat de overschrijvingskaart door erflaatster is ondertekend en bovendien blijkt uit de omschrijving ‘bekend’ niet dat het om de terugbetaling van een geleend bedrag zou gaan.
Productie 32 bevat een e-mailwisseling tussen de notaris en de belastingdienst. De belastingdienst merkt in haar e-mail van 9 april 2021 op dat in de aangifte erfbelasting een privéschuld ten bedrage van € 91.000 is aangegeven, maar dat zij die in de haar beschikbare informatie van de bank niet ziet terugkomen. Zij verzoekt om nadere informatie. [eiser] heeft daarop een e-mail van de accountant van 20 april 2021 doorgestuurd, waarin de accountant verwijst naar een verbeterde aangifte Inkomstenbelasting 2019, waarin onder meer een schuld aan [gedaagde sub 2] staat gemeld. Dit is de hiervoor aangehaalde aangifte IB die op 16 april 2021 is opgesteld en als productie 29 is overgelegd. De notaris schrijft dan in zijn e-mail aan [eiser] van 27 mei 2021:
Bijgaand de aanslag erfbelasting in n de nalatenschap van uw moeder, mevrouw [naam 1] . Behoudens de correcties waarmede is ingestemd, is de belastingdienst niet van de aangifte afgeweken en de aanslag is correct opgelegd.Met [gedaagde sub 1] is de rechtbank van oordeel dat ook op basis hiervan niet is komen vast te staan dat erflaatster € 5.400,00 van [gedaagde sub 2] heeft geleend. Voor zover de belastingdienst de opgave van de lening al heeft geaccepteerd, dit blijkt niet uit deze e-mail van de notaris en ook niet uit de overgelegde aanslagen in die productie, volgt daaruit niet dat de lening ook daadwerkelijk is aangegaan. De belastingdienst zou dan zijn uitgegaan van de op 16 april 2021 opgestelde aangifte IB 2019 waarvan de rechtbank hiervoor heeft overwogen dat die geen bewijs van de lening behelst, omdat die is opgesteld na het overlijden van erflaatster.
De rechtbank overweegt ten slotte nog dat in de als productie 16 door [eiser] overgelegde aangifte erfbelasting alleen als schuld staat vermeld ‘lening [eiser]
€ 86.500’. Er staat geen schuld aan [gedaagde sub 2] opgegeven. Verder blijkt niet van een schriftelijke overeenkomst van geldlening. De slotsom is dan ook dat voor de betaling van de ervenrekening aan [gedaagde sub 2] van € 5.400,00 niet is gebleken van een betalingsverplichting, zodat [eiser] die betaling in zijn hoedanigheid van executeur zonder rechtsgrond heeft gedaan. Dit bedrag moet worden terugbetaald op de ervenrekening.
2.15.
In de spreadsheet heeft [eiser] in 2020 een betaling van € 2.076,00 aan hemzelf opgenomen en als openstaand bedrag € 865,00 ter zake van ‘rente lening [eiser] ’. Hij stelt dat hij in totaal € 86.500,00 aan erflaatster heeft geleend en dat daarover een rente is overeengekomen van 1,2% per jaar. Hij heeft daarbij verwezen naar zijn producties 13 tot en met 15 en 29 tot en met 32.
[gedaagde sub 1] heeft de post ‘rente lening [eiser] ’ betwist. Zij betwist dat [eiser] geld heeft geleend aan erflaatster en stelt ten aanzien van de rente dat pas na het overlijden van erflaatster blijkt van rentebetalingen.
Nog los van de vraag of tussen [eiser] en erflaatster een overeenkomst van geldlening gold (zie hierna onder het kopje
lening [eiser] aan erflaatster), overweegt de rechtbank ten aanzien van de rente dat van een verplichting tot betaling van rente onvoldoende is gebleken. Alleen in het als productie 13 overgelegde stuk met als opschrift ‘overeenkomst van geldlening’ staat onder artikel 3.1 dat de lener (rechtbank: erflaatster) rente moet betalen. Onder 3.2 staat dat die rente gedurende de periode tot en met 31 oktober 2019 op jaarbasis 1,2% bedraagt en dat daarna de hoogte van de rentevergoeding jaarlijks opnieuw zal worden bepaald door de uitlener (rechtbank [eiser] ). Dit stuk is echter niet ondertekend, zodat op basis daarvan niet kan worden vastgesteld of een lening met renteverplichting als daarin opgenomen, daadwerkelijk is overeengekomen. Geen van de andere producties waar [eiser] naar verwijst, vermeldt iets over een renteverplichting. Daarbij komt dat vaststaat dat erflaatster tot haar overlijden geen rente heeft betaald. [eiser] stelt daarover dat hij daarvan afzag en wijst daarbij ook op artikel 3.4 in voornoemd stuk, waarin staat dat de rente in beginsel wordt kwijtgescholden. Hij licht toe dat het niet de bedoeling was dat de rente ten goede zou komen aan de gezamenlijke erfgenamen, reden waarom hij zich na het overlijden van erflaatster wel rente heeft uitbetaald van de ervenrekening. Wat daarvan zij, deze niet nader onderbouwde stelling kan niet leiden tot de vaststelling dat hij terecht ten laste van de ervenrekening rente aan zichzelf heeft uitbetaald. Nu van een renteverplichting niet is gebleken, is deze uitgave van
€ 2.076,00 ongegrond. Dit bedrag moet worden terugbetaald op de ervenrekening en het openstaande bedrag van € 865,00 kan niet ten laste van de ervenrekening worden gebracht.
2.16.
[eiser] heeft verder nog de volgende posten opgenomen die – kennelijk – verband houden met de woning in Zwitserland, die voor de onverdeelde helft in de nalatenschap valt en die door [eiser] wordt bewoond:
- CF Immobilier VvE [naam 2] : betaald € 5.934,46 en openstaand € 4.689,00,
- Groupe E (energierekening Zwitserland): betaald € 1.293,76 en openstaand € 713,12,
- Commune de [plaats 1] (WOZ CH): betaald € 1.898,77 en openstaand € 698,24,
- Saanen bank negatief saldo ad € 889,77 openstaand,
- hypotheek Zwitserland: betaald € 15.893,76,
- bankkosten en verzekering CH: betaald € 340,26 en
- belasting CH Departement de Finances: betaald € 5.580,92.
[eiser] heeft daarbij onweersproken de Zwitserse francs naar euro’s omgerekend met een gemiddelde wisselkoers van € 0,92 in 2020 en 2021 en € 1,04 in 2022. De rechtbank gaat ook uit van deze koers.
Als prod. 28 heeft [eiser] de rekeningafschriften van de rekening bij de Saanenbank ten name van [bedrijf] en (thans de erven van) erflaatster over de periode 16 oktober 2018 tot 29 juni 2022 overgelegd.
2.17.
[gedaagde sub 1] stelt dat de kosten die verband houden met de Zwitserse woning door de huuropbrengsten moeten worden gedekt en niet ten laste van de nalatenschap mogen worden gebracht. De huur die [eiser] betaalt voor het bewonen van de Zwitserse woning is veel te laag. Hij dient alsnog een marktconforme huur te betalen. Bovendien dient hij als bewoner van de woning zelf de energiekosten te voldoen. Verder stelt zij dat de woning voor de helft eigendom is van [bedrijf] en van [bedrijf] een gelijke financiële inbreng mag worden verwacht. Daarvan blijkt echter niet uit de bankafschriften.
2.18.
De rechtbank overweegt met [gedaagde sub 1] dat, nu de woning slechts voor de onverdeelde helft deel uitmaakt van de nalatenschap, de daaraan verbonden eigenaarslasten ook slechts voor de helft voor rekening van de nalatenschap kunnen worden gebracht. Gesteld noch gebleken is dat de twee eigenaren van de woning in hun onderlinge verhouding andere afspraken hebben gemaakt. Uit de als prod. 28 overgelegde afschriften blijkt niet dat na het overlijden van erflaatster op de gezamenlijke rekening van haar en erflaatster bij de Saanenbank nog betalingen van [bedrijf] zijn bijgeschreven. Wel blijkt daaruit dat van deze rekening de lasten verbonden aan de gezamenlijk door erflaatster en [bedrijf] aangegane hypotheek worden afgeschreven. De helft daarvan kan voor de verdeling van de nalatenschap worden meegenomen. Dit geldt ook voor de bijdrage aan de VvE, de WOZ, de belasting, de bankkosten en de negatieve stand op de gezamenlijke bankrekening en de verzekering van de woning. Ook die kunnen voor de helft worden meegenomen.
Ten aanzien van de energielasten van de Zwitserse woning overweegt de rechtbank met [gedaagde sub 1] dat die ten laste van [eiser] moeten komen, nu hij de woning bewoont.
2.19.
De uitgaven ten behoeve van de woning in Zwitserland met uitzondering van die voor de energie bedragen in totaal € 29.648,17 (€ 5.934,46 + € 1.898,77 + € 15.893,76 +
€ 340,26 + € 5.580,92). Daar tegenover staat een totaalbedrag aan inkomsten op de rekening bij de Saanenbank van € 21.512,59. Ten aanzien van de inkomsten geldt net als bij de uitgaven dat die voor de helft kunnen worden meegenomen. De andere helft komt toe aan mede-eigenaar [bedrijf] . Het saldo van de uitgaven (de energiekosten uitgezonderd) en de inkomsten bedraagt € 8.135,58 negatief. Dit leidt ertoe dat per saldo van de posten op de spreadsheet die verband houden met de woning in Zwitserland een bedrag van in totaal
€ 4.067,79 ten laste van de nalatenschap wordt meegenomen (de helft van € 8.135,58), te vermeerderen met de helft van de openstaande posten, dus € 3.138,51 (€ 6.277,01 : 2).
2.20.
Een deel van de inkomsten op de rekening bij de Saanenbank is huur die wordt voldaan door [eiser] . [gedaagde sub 1] stelt dat de inkomsten aanzienlijk hoger zouden moeten zijn, omdat zij meent dat [eiser] een aanzienlijk hogere huur zou moeten betalen. Zoals in r.o. 4.6 van het tussenvonnis al is overwogen, verbindt zij daaraan geen vordering, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
saldi op de bankrekeningen op 18 mei 2020 en inkomsten
2.21.
[gedaagde sub 1] heeft niet weersproken dat de saldi op de bankrekeningen ten tijde van het overlijden van erflaatster de volgende waren:
  • ING betaalrekening € 39.623,10
  • ING spaarrekening € 9.357,09
  • Saanenbank
totaal € 49.960,07
2.22.
Verder heeft zij de door [eiser] op de spreadsheet vermelde inkomsten niet weersproken. Het gaat in totaal, na aftrek van de hiervoor al in aanmerking genomen inkomsten die verband houden met de woning in Zwitserland (€ 21.512,59), om € 5.668,83 (€ 27.181,42 - € 21.512,59).
de slotsom ten aanzien van de uitgaven, saldi en inkomsten op de bankrekeningen
2.23.
Uit bovenstaande overwegingen 2.7 tot en met 2.22 volgt dat in totaal aan uitgaven (betaald en nog te betalen) ten laste van de nalatenschap komt € 93.384,76. De saldi op de bankrekeningen waren per datum overlijden in totaal € 49.960,07 en aan inkomsten wordt meegenomen het bedrag van € 5.668,83. Dit leidt ertoe dat het liquiditeitstekort € 37.755,86 bedraagt (€ 93.384,76 minus € 49.960,07 en minus € 5.668,83).
Van dit bedrag staat € 3.138,51 als nog te betalen open, zodat een bedrag van € 34.617,35 als bij de verdeling in aanmerking te nemen voorschot van [eiser] en [gedaagde sub 2] moet worden beschouwd. Daarin begrepen is het bedrag aan erfbelasting dat [eiser] van zijn privérekening aan de belastingdienst heeft betaald en dus voor de erven heeft voorgeschoten (€ 15.552,00).
lening [eiser] aan erflaatster
2.24.
[eiser] mocht zich erover uitlaten hoe hij zijn stelling dat hij € 86.500,00 aan erflaatster heeft geleend, wil bewijzen. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 24 augustus 2022 onder r.o. 4.30 overwogen dat, gegeven de betwisting door [gedaagde sub 1] , uit de tot dan toe overgelegde stukken – de eerder aangehaalde, niet ondertekende overeenkomst van geldlening en de overschrijvingen door [eiser] op de bankrekening van erflaatster – de gestelde lening niet is komen vast te staan. In zijn akte van 21 september 2022 verwijst [eiser] nogmaals naar voormelde stukken. Verder stelt hij dat uit de bankafschriften van de rekening van erflaatster blijkt dat zij de door hem overgemaakte bedragen doorstortte naar de notaris in Zwitserland en dat duidelijk is dat hij geen aandeel kreeg in de Zwitserse woning. Verder verwijst [eiser] naar de aangifte IB 2019 (prod. 29), de aangifte IB 2020 (prod. 30), de aangifte erfbelasting (prod. 16) en het overleg met en akkoord van de fiscus (prod. 32). [eiser] stelt ten slotte dat voor zover de rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een geldlening, er sprake is van onverschuldigde betaling, omdat er geen bevoordelingsbedoeling was en dan aan de betalingen een rechtsgrond ontbreekt.
2.25.
[gedaagde sub 1] herhaalt haar betwisting dat sprake is van een geldlening. Zij stelt dat de omschrijving bij de betalingen ‘bijdrage appartement’ niet duidt op een geldlening, dat de belastingaangiften zijn opgemaakt na overlijden van erflaatster en dat de omschrijving bij de betalingen ook niet duidt op onverschuldigde betaling.
2.26.
De rechtbank blijft bij hetgeen zij heeft overwogen onder 4.30 van het tussenvonnis van 24 augustus 2022. De niet ondertekende overeenkomst van geldlening draagt niet bij aan het bewijs dat een dergelijke overeenkomst tussen erflaatster en [eiser] tot stand is gekomen. Ook de omschrijvingen op de bankafschriften duiden niet op een geldlening. Zoals de rechtbank hiervoor onder r.o. 2.14 met betrekking tot de gestelde lening van [gedaagde sub 2] aan erflaatster heeft overwogen, kunnen ook de aangiften IB 2019 en 2020 en de mailwisseling met de fiscus niet als bewijs worden aangemerkt, nu deze aangiften zijn opgemaakt nadat erflaatster was overleden en de aanslag, wat daar verder van zij, daarop is gebaseerd. In de aangifte erfbelasting die als prod. 16 is overgelegd, is als schuld een geldlening bij [eiser] opgenomen, maar ook daarvoor geldt dat die informatie slechts van [eiser] zelf afkomstig is. Niet is vast komen te staan dat erflaatster € 86.500,00 van [eiser] heeft geleend.
2.27.
Daar staat tegenover dat als niet weersproken vaststaat dat [eiser]
€ 86.500,00 op de bankrekening van erflaatster heeft gestort. In de periode 12 augustus 2018 tot 20 oktober 2018 is van zijn bankrekening tien keer geld overgemaakt naar de bankrekening van erflaatster met telkens de omschrijving ‘bijdrage appartement’.
In dezelfde periode is van de bankrekening van erflaatster in totaal € 115.000,00 overgemaakt naar een notaris in Zwitserland. Van die overboekingen mag worden aangenomen dat die ten behoeve van de aanschaf van de woning in Zwitserland waren, nu de koopakte op 29 augustus 2018 is gedateerd. Zonder de bijdragen van [eiser] zou het saldo op de bankrekening van erflaatster niet voldoende zijn geweest. De rechtbank concludeert daaruit dat [eiser] een bedrag van € 86.500,00 heeft betaald in verband met de aanschaf van de woning in Zwitserland. De reden waarom dit is gebeurd zonder dat hij een eigenaarsdeel in die woning verwierf, is ongewis. Het is echter niet redelijk bij de verdeling van de nalatenschap het aandeel van erflaatster in de Zwitserse woning tegen een waarde van per saldo € 72.359,00 (zie van het tussenvonnis r.o. 4.6 voor de waarde van het onverdeelde aandeel ad € 223.439,00 en r.o. 4.7 voor de omvang van de hypotheek ad
€ 151.080,00) toe te delen, zonder rekening te houden met het door [eiser] betaalde bedrag. Aangezien uit de bankafschriften slechts blijkt dat de betalingen bijdragen behelzen voor het appartement, maar [eiser] niet nader heeft toegelicht en onderbouwd of die bijdragen geheel voor de aanschaf daarvan zijn aangewend, zal de rechtbank deze voor de verdeling in redelijkheid verrekenen met de waarde waarvoor het onverdeelde aandeel wordt toegedeeld aan [eiser] , waarbij het verschil voor rekening van [eiser] moet blijven. Per saldo wordt het onverdeelde aandeel in de Zwitserse woning dus aan [eiser] toegedeeld zonder nadere verrekening en onder de verplichting het tot de nalatenschap behorende aandeel in de daarop rustende hypothecaire geldlening als eigen schuld te voldoen.
woning in [plaats 2]
2.28.
De rechtbank merkt ambtshalve op dat in r.o. 4.12 van het tussenvonnis per vergissing € 537.000,00 als de waarde waarvoor deze woning in de verdeling wordt betrokken, is vermeld. Dit moet zijn € 537.500,00, de waarde waarover partijen overeenstemming hadden bereikt voor aanvang van de procedure. Partijen zijn het erover eens dat deze woning wordt toegedeeld aan [eiser] en [gedaagde sub 2] gezamenlijk.
samenvattend
2.29.
Uit hetgeen hiervoor en in het tussenvonnis is overwogen, volgt dat de tot de nalatenschap behorende inboedel feitelijk is verdeeld en de verdeling van de nalatenschap overigens wordt vastgesteld als volgt:
aan [eiser] wordt zonder nadere verrekening toegedeeld:
het onverdeelde aandeel in de woning gelegen aan de [adres 1] , [plaats 1] , te Zwitserland, met bepaling dat hij als eigen schuld alle verplichtingen van het tot de nalatenschap behorende aandeel in de daarbij behorende hypothecaire schuld bij de Saanen bank op zich neemt en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ontslaat, althans het ertoe leidt dat zij worden ontslagen, uit hun hoofdelijke aansprakelijkheid daarvoor,
aan [eiser] en [gedaagde sub 2] wordt gezamenlijk en voor gelijke delen toegedeeld:
- de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] ter waarde van
€ 537.500,00,
aan [gedaagde sub 1] worden toegedeeld:
- de vier hiervoor onder r.o. 2.5 genoemde sieraden ter waarde van € 8.156,40.
Per saldo ontvangen [eiser] en [gedaagde sub 2] dus € 529.343,60 meer dan [gedaagde sub 1] (€ 537.500,00 min € 8.156,40). Daarop strekt in mindering € 34.617,35. Dit is het in aanmerking te nemen bedrag dat zij ten behoeve van de nalatenschap hebben voorgeschoten (hiervoor r.o. 2.23). Verder strekken in mindering het bedrag van € 3.138,51 dat nog moet worden voldaan en het bedrag van € 5.000,00 aan loon executeur. Van het verschil dienen zij wegens overbedeling een derde deel te voldoen aan [gedaagde sub 1] , dus € 162.195,91 (€ 529.343,60 min € 34.617,35 min € 3.138,51 min € 5.000,00 is
€ 486.587,74; dit bedrag gedeeld door 3). Op basis van de door [eiser] verstrekte informatie kan de rechtbank niet vaststellen welk deel van dit bedrag door hem en welk deel door [gedaagde sub 2] moet worden gedragen. Zij zullen gezamenlijk tot betaling van het gehele bedrag aan [gedaagde sub 1] worden veroordeeld. Het is aan [eiser] en [gedaagde sub 2] zelf te bepalen voor wiens rekening welk deel van dit bedrag in hun onderlinge verhouding moet komen.
2.30.
Als onweersproken zal de vordering van [eiser] alle partijen te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de totstandkoming en feitelijke uitvoering van deze verdeling worden toegewezen.
2.31.
[eiser] vordert verder te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking/wilsverklaring van [gedaagde sub 1] ter zake het laten opmaken en passeren van de akten van levering. Uit de formulering van de vordering blijkt dat hij zich baseert op het tweede lid van artikel 3:300 BW, ook al verwijst hij naar lid 1 van dat artikel. De rechtbank zal de vordering met toepassing van artikel 3:300 lid 2 BW toewijzen. Zij gaat voorbij aan het niet nader onderbouwde verweer van [gedaagde sub 1] dat zij de vordering te ver vindt gaan. Dit verweer is onvoldoende, zeker nu zij steeds heeft ingestemd met de toedeling van de Nederlandse woning aan [eiser] en [gedaagde sub 2] en het onverdeelde aandeel in de Zwitserse woning aan [eiser] . Zij heeft niet toegelicht welk belang zij heeft bij het langer ophouden van de uitvoering van de levering van de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] aan [eiser] en [gedaagde sub 2] gezamenlijk en van het onverdeelde aandeel in de woning gelegen aan de [adres 1] , [plaats 1] , te Zwitserland aan [eiser] . Voor die leveringen moet zij samen met [eiser] en [gedaagde sub 2] akten opmaken. De rechtbank zal bepalen dat dit vonnis in de plaats van die akten treedt als zij op de dagen van passeren van de notariële akten niet bij de notaris(sen) verschijnt of zich daar niet rechtsgeldig laat vertegenwoordigen.
2.32.
De vordering van [eiser] om [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van een dwangsom als haar feitelijke medewerking aan de levering van het aandeel in de woning in Zwitserland toch nodig is ondanks de bepaling dat dit vonnis in de plaats treedt van haar medewerking/wilsverklaring zal worden afgewezen. Zonder nadere toelichting oordeelt de rechtbank een dergelijke voorwaardelijke veroordeling onvoldoende concreet.
proceskosten
2.33.
Het geschil behelst de verdeling van de nalatenschap van de moeder van partijen en is daarmee familierechtelijk van aard. De rechtbank ziet in de gestelde feiten en omstandigheden geen aanleiding een der partijen in de kosten te veroordelen. Zij zal de proceskosten compenseren, aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt de verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast als volgt:
- deelt zonder nadere verrekening toe aan [eiser] het onverdeelde aandeel in de woning gelegen aan de [adres 1] , [plaats 1] , te Zwitserland, met bepaling dat hij als eigen schuld alle verplichtingen van het tot de nalatenschap behorende aandeel in de daarbij behorende hypothecaire schuld bij de Saanen bank op zich neemt en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ontslaat, althans het ertoe leidt dat zij worden ontslagen, uit hun hoofdelijke aansprakelijkheid daarvoor,
- deelt toe aan [eiser] en [gedaagde sub 2] gezamenlijk, ieder voor een gelijk deel, de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] ter waarde van
€ 537.500,00,
- deelt toe aan [gedaagde sub 1] de vier hiervoor onder r.o. 2.5 genoemde sieraden ter waarde van € 8.156,40,
3.2.
veroordeelt [eiser] en [gedaagde sub 2] tot betaling aan [gedaagde sub 1] van € 162.195,91,
3.3.
veroordeelt [eiser] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot het verlenen van medewerking aan de totstandkoming en feitelijke uitvoering van deze verdeling,
3.4.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de akten van levering van de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] aan [eiser] en [gedaagde sub 2] gezamenlijk en van het onverdeelde aandeel in de woning gelegen aan de [adres 1] , [plaats 1] , te Zwitserland aan [eiser] , als [gedaagde sub 1] haar medewerking/wilsverklaring aan het laten opmaken en passeren van die akten onthoudt door op de dagen van passeren daarvan niet bij de notaris(sen) te verschijnen of zich daar niet rechtsgeldig te laten vertegenwoordigen,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt,
3.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.