ECLI:NL:RBZWB:2023:2229

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
9943622 \ CV EXPL 22-1896 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van parkeerkosten en naleving van gemaakte afspraken in arbeidsrelatie

In deze zaak vordert eiser, een beveiliger, betaling van achterstallige parkeerkosten van € 4.210,83 tot juni 2022 en vergoeding van parkeerkosten na juni 2022, alsook naleving van afspraken die zijn gemaakt na een ontslag op staande voet. Eiser was in loondienst bij gedaagde, een payrollbedrijf, en werkte via een inlener. De arbeidsovereenkomst was onderhevig aan de cao particuliere beveiliging, waarin bepalingen over parkeerkosten zijn opgenomen. Gedaagde heeft de arbeidsovereenkomst van eiser op 30 maart 2020 beëindigd, maar na een verzoekschrift tot vernietiging van deze opzegging zijn partijen overeengekomen dat het ontslag zou worden ingetrokken onder bepaalde voorwaarden. De kantonrechter oordeelt dat eiser recht heeft op een netto vergoeding van 100% van zijn parkeerkosten, zoals vastgelegd in de payrollovereenkomst. Gedaagde heeft de vordering van eiser niet voldoende gemotiveerd betwist, waardoor de kantonrechter de vordering toewijst. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld tot naleving van de gemaakte afspraken en in de proceskosten van eiser. Het vonnis is uitgesproken op 29 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 9943622 \ CV EXPL 22-1896
Vonnis van 29 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. P.F. van den Brink,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. W. van Leuveren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 augustus 2022
- de berichten van 28 december 2022, 10 januari 2023 en 11 januari 2023 met producties van [eiser]
- de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 12 januari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de akte van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 14 juli 2015 bij [gedaagde] in loondienst getreden als beveiliger A. Inmiddels is er sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [gedaagde] is een payrollbedrijf. De inlener is in dit geval [bedrijf] V.O.F. (hierna te noemen: [bedrijf] ). [bedrijf] verleent beveiligingsdiensten aan diverse ( [supermarktketen] ) winkels in het hele land. Via [bedrijf] is [eiser] werkzaam als beveiliger bij verschillende winkels van [supermarktketen] .
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de cao particuliere beveiliging van toepassing. In deze cao is onder meer het volgende opgenomen:

Tenzij anders bepaald mag de werkgever voor de werknemer in positieve zin afwijken van de arbeidsvoorwaarden in deze cao.
en

De werknemer kan zijn parkeerkosten declareren in de volgende gevallen:
  • indien er binnen een straal van 1,5 kilometer van de plaats waar de beveiliger zijn werkzaamheden uitvoert, geen onbetaalde parkeerplaatsen zijn én
  • indien in het gebied binnen diezelfde straal van 1,5 kilometer geen openbaar vervoer is.
2.3.
In de payrollovereenkomst van 30 december 2019 en de bevestiging van tewerkstelling van diezelfde datum is onder meer opgenomen respectievelijk:

De arbeidsvoorwaarden zijn opgenomen in de bevestiging van tewerkstelling bij inlener. Deze bevestiging zal aan Werknemer worden verstrekt en maakt integraal deel uit van deze overeenkomst
en

De tewerkstelling maakt onderdeel uit van jouw arbeidsovereenkomst.
Netto vergoeding
(…)
Parkeervergoeding: 100.00 %”.
2.4.
Op 30 maart 2020 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst van [eiser] met onmiddellijke ingang beëindigd. Echter, nadat [eiser] een verzoekschrift tot vernietiging van deze opzegging had ingediend, zijn partijen op 14 mei 2020 overeengekomen dat [gedaagde] het ontslag op staande voet zou intrekken op basis van onder andere de voorwaarden:
  • dat [eiser] gegarandeerd op dezelfde wijze behandeld zal worden als voor het ontslag;
  • dat qua indeling van de werkzaamheden moet worden aangesloten bij hoe het in de twaalf maanden voorafgaand aan mei 2020 was;
  • van structurele tewerkstelling op dezelfde locaties waarop [eiser] in de circa anderhalf jaar voorafgaand aan 13 mei 2020 structureel werkzaam is geweest, te weten bij de vestigingen van [supermarktketen] in [plaats 3] te [straatnaam 1] , [straatnaam 2] , [straatnaam 3] , [straatnaam 4] , [straatnaam 5] , [straatnaam 6] , [straatnaam 7] , [straatnaam 8] , [straatnaam 9] , [straatnaam 10] en [straatnaam 11] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 4.210,83 aan achterstallige vergoeding van parkeerkosten tot juni 2022 en vergoeding van parkeerkosten na juni 2022 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast vordert [eiser] – samengevat – om [gedaagde] te veroordelen tot naleving van voormelde op 14 mei 2020 gemaakte afspraken, op straffe van een dwangsom.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Parkeerkosten
4.1.
Het toetsingskader wordt gevormd door hetgeen blijkens rechtsoverweging 2.3 in de payrollovereenkomst van 30 december 2019 en de bevestiging van tewerkstelling van diezelfde datum is opgenomen. Daarin staat onder het kopje ‘Netto vergoeding’ onder meer ‘parkeervergoeding: 100.00%’. Weliswaar is in de toepasselijke cao een strikter criterium opgenomen, maar aangezien in de cao eveneens is opgenomen dat daarvan in voor de werknemer positieve zin mag worden afgeweken, gaat de kantonrechter uit van het bepaalde in voormelde payrollovereenkomst en bevestiging van tewerkstelling.
4.2.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is hoe het bepaalde in voormelde payrollovereenkomst en bevestiging van tewerkstelling uitgelegd moet worden. Daarvoor zoekt de kantonrechter aansluiting bij het Haviltex-arrest van 13 maart 1981, NJ 1981, 635. In dat arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat het bij de uitleg van contractsbepalingen niet alleen maar aankomt op
'een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract', maar op
'de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten', waaraan de Hoge Raad heeft toegevoegd dat daarbij mede van belang kan zijn
'tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht'.
4.3.
Taalkundig is onderhavige contractsbepaling (‘Netto vergoeding’ en ‘parkeervergoeding: 100.00%’) naar het oordeel van de kantonrechter duidelijk. Op basis van een zuiver taalkundige uitleg heeft [eiser] recht op een netto vergoeding van 100% van zijn parkeerkosten Echter, [gedaagde] voert aan dat partijen de betreffende bepaling in de gegeven omstandigheden zo moeten begrijpen dat ‘100%’ niet ziet op een volledige vergoeding van de parkeerkosten, maar op de in de cao genoemde wijze van vergoeding. Daarbij wijst [gedaagde] er ook op dat de zuiver taalkundige uitleg misbruik in de hand werkt. Er zit dan immers geen rem op de vergoeding, zodat [eiser] zou kunnen kiezen voor de duurste parkeeroptie, ook als er een gratis of goedkoper redelijk alternatief voor handen is. Echter, dat is volgens [eiser] niet aan de orde. Bovendien wijst [eiser] erop dat afspraken moeten worden nagekomen en partijen zijn niet een vergoeding van parkeerkosten conform cao overeengekomen, maar een parkeervergoeding van 100%. De kantonrechter is van oordeel dat de tussen partijen gemaakte afspraak (‘Netto vergoeding’ en ‘parkeervergoeding: 100.00%’) niet anders uitgelegd kan worden dan dat [eiser] recht heeft op een netto vergoeding van 100% van zijn (werkgerelateerde) parkeerkosten. Voor zover er al onduidelijkheid kan bestaan over de uitleg van deze contractsbepaling, geldt bovendien dat deze onduidelijkheid volgens de contra-proferentem-regel voor rekening van [gedaagde] dient te komen. Ook het door [gedaagde] aangehaalde risico op misbruik leidt niet tot een ander oordeel. Van misbruik is niet gebleken en als er sprake zou zijn van misbruik van een contractsbepaling zijn er andere wegen om daartegen op te treden. Dat is echter (thans) niet aan de orde.
4.4.
Het voorgaande brengt mee dat [eiser] in beginsel – behoudens misbruik – recht heeft op een netto vergoeding van 100% van zijn (werkgerelateerde) parkeerkosten. [eiser] stelt dat de achterstallige parkeerkostenvergoeding tot juni 2022 € 4.210,83 bedraagt. In de dagvaarding en de bijbehorende producties heeft [eiser] dit bedrag toegelicht en gespecificeerd. Deze onderbouwde stelling omtrent de omvang van de achterstallige parkeerkostenvergoeding tot juni 2022 heeft [gedaagde] niet (voldoende gemotiveerd) betwist. Daarom zal de betreffende vordering worden toegewezen, evenals de vordering om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de gemaakte parkeerkosten na juni 2022 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen over voormelde € 4.210,83 vanaf 13 juni 2022 tot de dag van de volledige betaling.
4.5.
Wat betreft de vordering tot naleving van de tussen [gedaagde] en [eiser] op 14 mei 2020 gemaakte afspraken overweegt de kantonrechter als volgt. [gedaagde] voert aan dat deze vordering niet toewijsbaar is omdat een werkgever een werkrooster maakt op basis van de vraag van opdrachtgevers (winkels) en de beschikbaarheid van medewerkers. Verder voert [gedaagde] aan dat de vordering onduidelijk is, dat [eiser] niet het rooster kan bepalen en dat [eiser] geen reëel belang heeft om (alleen) bij bepaalde winkels ingedeeld te worden. De kantonrechter overweegt dat een werknemer in beginsel niet kan bepalen waar hij wel en niet zijn werkzaamheden moet uitvoeren. Tussen werknemer en werkgever bestaat immers een gezagsverhouding en werknemer is gehouden om te voldoen aan redelijke instructies van werkgever. Echter, in dit geval hebben partijen expliciete afspraken gemaakt, die inhouden dat [gedaagde] het ontslag op staande voet van 30 maart 2020 zou intrekken op basis van onder andere de voorwaarden:
  • dat [eiser] gegarandeerd op dezelfde wijze behandeld zal worden als voor het ontslag;
  • dat qua indeling van de werkzaamheden moet worden aangesloten bij hoe het in de twaalf maanden voorafgaand aan mei 2020 was;
  • van structurele tewerkstelling op dezelfde locaties waarop [eiser] in de circa anderhalf jaar voorafgaand aan 13 mei 2020 structureel werkzaam is geweest, te weten bij de vestigingen van [supermarktketen] in [plaats 3] te [straatnaam 1] , [straatnaam 2] , [straatnaam 3] , [straatnaam 4] , [straatnaam 5] , [straatnaam 6] , [straatnaam 7] , [straatnaam 8] , [straatnaam 9] , [straatnaam 10] en [straatnaam 11] .
Tussen partijen is niet in geschil dat deze afspraken zijn gemaakt en nog van kracht zijn. Daarom gelden deze afspraken als uitgangspunt van hetgeen tussen partijen geldt en heeft [eiser] in beginsel recht op en belang bij de nakoming van deze afspraken. Ook hierbij geldt dat [eiser] geen misbruik mag maken van deze afspraken, maar daarvan is op dit moment ook niet gebleken. Daarom zal de betreffende vordering van [eiser] toegewezen worden. De kantonrechter ziet met name gelet op de opstelling en standpunten van partijen geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.
4.6.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
528,00
(2,00 punten × € 264,00)
Totaal
897,03
4.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.210,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover, met ingang van 13 juni 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen – voor toekomstige parkeerkosten binnen vier weken na indiening van iedere correct onderbowude parkeerkostendeclaratie – de door [eiser] in het kader van de uitoefening van zijn dienstverband gemaakte parkeerkosten na juni 2022 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot naleving van de op 14 mei 2020 gemaakte afspraken, inhoudende:
  • dat [eiser] gegarandeerd op dezelfde wijze behandeld zal worden als voor het ontslag;
  • dat qua indeling van de werkzaamheden moet worden aangesloten bij hoe het in de twaalf maanden voorafgaand aan mei 2020 was;
  • van structurele tewerkstelling op dezelfde locaties waarop [eiser] in de circa anderhalf jaar voorafgaand aan 13 mei 2020 structureel werkzaam is geweest, te weten bij de vestigingen van [supermarktketen] in [plaats 3] te [straatnaam 1] , [straatnaam 2] , [straatnaam 3] , [straatnaam 4] , [straatnaam 5] , [straatnaam 6] , [straatnaam 7] , [straatnaam 8] , [straatnaam 9] , [straatnaam 10] en [straatnaam 11] .
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 897,03,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.