ECLI:NL:RBZWB:2023:2230

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
C/02/398770 / HA ZA 22-313 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vorderingen uit hoofde van een kredietovereenkomst met onvoldoende onderbouwd verweer

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen ABN AMRO BANK N.V. en een aantal gedaagde partijen, gezamenlijk aangeduid als ADD c.s. De zaak betreft een kredietovereenkomst die op 15 augustus 2018 is aangegaan door ADD Urban B.V. met ABN AMRO, waarbij een kredietfaciliteit van € 300.000,00 is verstrekt. De kredietovereenkomst bestond uit een combinatiefaciliteit en een borgstellingskrediet, waarbij de Staat der Nederlanden borg stond voor een deel van de lening. ABN AMRO heeft de kredietovereenkomst opgezegd op 19 januari 2021 wegens het niet voldoen aan de kredietvoorwaarden.

ABN AMRO vorderde in deze procedure betaling van een openstaande rekening courantschuld van € 130.595,71 en een bedrag van € 84.375,00 dat door de Staat aan ABN AMRO is uitgekeerd op basis van de borgstelling. De gedaagden voerden verweer en stelden dat er een betalingsregeling was getroffen en dat de opzegging van de kredietovereenkomst onaanvaardbaar was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vorderingen van ABN AMRO niet betwist zijn en dat de verweren van ADD c.s. onvoldoende onderbouwd waren.

De rechtbank heeft de vorderingen van ABN AMRO toegewezen en ADD c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van in totaal € 214.970,71, vermeerderd met rente en proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/398770 / HA ZA 22-313
Vonnis – bij vervroeging – van 29 maart 2023
in de zaak van
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: ABN Amro,
advocaat: mr. R. Dijkema te Hilversum,
tegen

1.ADD URBAN B.V.,

2.
ADD GROUP B.V.,
3.
ADD CONNECT B.V.,
4.
ALL YSEE HOLDING B.V.,
5.
ADD BUSINESS CENTER CONCEPT B.V.,
allen gevestigd te Goes,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: ADD c.s.,
advocaat: mr. M. van Eersel te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 september 2022;
- de brief van 6 maart 2023 van de zijde van ABN Amro met producties 7 tot en met 13;
- de mondelinge behandeling van 16 maart 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 15 augustus 2018 zijn partijen een kredietovereenkomst aangegaan ten behoeve van ADD Urban B.V. tot een maximum bedrag van € 300.000,00. De kredietovereenkomst bestond uit een combinatiefaciliteit van € 150.000,00 waarover een rente van 5,9% per jaar is verschuldigd en een borgstellingskrediet 6-jarige lening (hierna: borgstellingskrediet) van € 150.000,00 waarover een rente van 2,9% per jaar is verschuldigd. Het borgstellingskrediet dient in maandelijkse termijnen van € 2.083,00 te worden terugbetaald. Alleen de eerste termijn bedroeg € 2.107,00 en is vervallen op 1 november 2018.
2.2.
In de kredietovereenkomst is opgenomen dat bij het borgstellingkrediet een borgstelling van de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) hoort.
2.3.
Bij brieven van 19 januari 2021 heeft ABN Amro de kredietfaciliteit opgezegd wegens het niet voldoen aan de kredietvoorwaarden.
2.4.
De Staat heeft uit hoofde van de borgstellingsregeling op 18 oktober 2021 een bedrag van € 84.375,00 aan ABN Amro uitgekeerd. Deze betaling is gedaan op grond van artikel 3 van de tussen ABN Amro en de Staat gesloten (model)overeenkomst. Deze overeenkomst is gebaseerd op het Besluit borgstelling MKB-kredieten. In artikel 11 van deze modelovereenkomst zijn ABN Amro en de Staat overeengekomen dat ABN Amro bevoegd is dit bedrag op eigen naam maar ten behoeve van de Staat in te vorderen.
2.5.
Bij brieven van 15 december 2021 heeft ABN Amro ADD c.s. gesommeerd over te gaan tot betaling van de openstaande rekening courantschuld en het door de Staat uitgekeerde bedrag.
2.6.
De rekening courantschuld bedroeg op 14 januari 2022 € 130.595,71.

3.Het geschil

3.1.
ABN Amro vordert - samengevat - ADD c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 130.595,71, vermeerderd met de overeengekomen variabele rente, en tot betaling van € 85.375,00 vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van ADD c.s. in de proceskosten.
3.2.
ABN Amro legt aan haar vordering ten grondslag dat niet is voldaan aan de kredietvoorwaarden. Op grond van artikel 2.2 van de kredietovereenkomst zijn alle gedaagden hoofdelijk aansprakelijk voor wat ABN Amro op grond van de kredietovereenkomst van ADD Urban B.V. te vorderen heeft. ABN Amro heeft op grond van de kredietovereenkomst € 130.595,71 te vorderen. Daarnaast heeft ABN Amro op eigen naam maar ten behoeve van de Staat nog een vordering op ADD c.s. van € 84.375,00. De Staat heeft dit bedrag aan ABN Amro uitgekeerd in het kader van het Besluit Borgstelling MKB-kredieten.
3.3.
ADD c.s. voert verweer. ADD c.s. concludeert tot afwijzing van de vorderingen van ABN Amro, met veroordeling van ABN Amro in de kosten van deze procedure. ADD c.s. stelt dat partijen een betalingsregeling zijn overeengekomen die ADD c.s. ook nakomt zodat er geen grondslag is voor opeising van het volledige bedrag. Opzegging van de kredietovereenkomst door ABN Amro is, gelet op de belangen van ADD c.s. die hiermee worden geschaad, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. ABN Amro heeft een verplichting om te onderhandelen over een betalingsregeling.
Het stond ABN Amro ook niet vrij het krediet op te zeggen gelet op de zorgplicht die op haar rust. Er is sprake van overkreditering van ADD Urban B.V. ABN Amro had ADD Urban B.V. tegen de gevolgen hiervan dienen te beschermen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De hoogte van de vorderingen van ABN Amro en de grondslagen daarvan worden door ADD c.s. niet betwist. De rechtbank gaat daar daarom bij de beoordeling van uit. Beoordeeld zal worden of een van de door ADD c.s. aangevoerde verweren met betrekking tot de opeisbaarheid van de vorderingen slaagt.
4.2.
De rechtbank verwerpt het verweer van ADD c.s. dat de vorderingen niet opeisbaar zijn, omdat zij met ABN Amro een betalingsregeling overeengekomen is en dat die wordt nagekomen. Dat ADD c.s. met ABN Amro een betalingsregeling is overeengekomen, blijkt, anders dan zij stelt, niet uit de stukken die zij ter onderbouwing van dit verweer heeft overgelegd. Uit die stukken blijkt wel dat dat over een betalingsregeling is gecorrespondeerd tussen de heer [naam] ((middellijk) bestuurder van ADD c.s., hierna: [naam] ) en ABN Amro. Deze betalingsregeling betrekking had echter betrekking op een vordering van ABN Amro op [naam] persoonlijk uit hoofde van een persoonlijke borgstelling. Dat ADD c.s. en ABN Amro ook een betalingsregeling getroffen hebben, blijkt niet uit de overgelegde e-mailcorrespondentie. In de e-mail van 14 oktober 2021 heeft [naam] in het kader van een onderhands akkoord wel namens ADD c.s. een betalingsregeling van € 250,00 per maand is aangeboden, maar uit niets blijkt dat dit aanbod door ABN Amro is geaccepteerd. ABN Amro betwist dit ook en er is bovendien geen onderhands akkoord tot stand gekomen. Dat er daadwerkelijk € 250,00 per maand wordt betaald is ook niet onderbouwd met stukken en wordt eveneens door ABN Amro betwist. Zo er betalingen gedaan zouden worden, betekent dit ook niet dat daarmee een regeling tot stand is gekomen die in de plaats treedt van de kredietovereenkomst. Gelet op het voorgaande heeft ADD c.s. dit verweer, mede gezien de betwisting van ABN Amro, onvoldoende onderbouwd.
4.3.
Ten aanzien van het verweer van ADD c.s. dat het opzeggen van de kredietfaciliteit door ABN Amro naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, overweegt de rechtbank het volgende. Bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW is terughoudendheid geboden. ABN Amro heeft in dit kader onbetwist aangevoerd dat zij in 2020 meermaals heeft gevraagd om stukken van ADD Urban B.V. zodat zij het kredietrisico kon beoordelen. Zij heeft niets van ADD c.s. ontvangen. Ook heeft ABN Amro gevraagd om een nadere toelichting nadat zij uit landelijke dagbladen vernam dat [naam] strafrechtelijk was vervolgd en veroordeeld. Ook hierop is niets ontvangen. Uiteindelijk heeft ABN Amro op 19 januari 2021 de kredietovereenkomst opgezegd.
ADD c.s. heeft in het geheel niet toegelicht waarom dit handelen van ABN Amro naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. ADD c.s. heeft haar verweer op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
4.4.
Ten aanzien van het verweer van ADD c.s. dat het ABN Amro ook niet vrij stond het krediet op te zeggen gelet op de zorgplicht die op ABN Amro rust overweegt de rechtbank het volgende. ADD c.s. stelt dat er sprake was van overkreditering van ADD Urban B.V. ABN Amro had het krediet nooit aan ADD Urban B.V. mogen verstrekken en heeft, door dat wel te doen, haar zorgplicht ten aanzien van ADD Urban c.s. geschonden. Dat er ten tijde van het aangaan van de kredietovereenkomst sprake was van overkreditering wordt door ABN Amro betwist en is door ADD c.s. niet met concrete stellingen en stukken onderbouwd. De rechtbank gaat daarom ook voorbij aan dit verweer.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de door ADD c.s. aangevoerde verweren niet slagen. De vorderingen van ABN Amro zullen worden toegewezen.
4.6.
ADD c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN Amro worden begroot op:
- dagvaarding € 150,43
- griffierecht 5.737,00
- salaris advocaat
5.290,00(2,0 punten × tarief € 2.645,00)
Totaal € 11.177,43.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt ADD c.s. hoofdelijk, om aan ABN Amro te betalen een bedrag van € 214.970,71, vermeerderd met de contractuele rente over het bedrag van € 130.595,71 met ingang van 14 januari 2022 tot de dag van volledige betaling en vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 84.375,00 vanaf 22 december 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt ADD c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op € 11.177,43,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en – bij vervroeging – in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.