ECLI:NL:RBZWB:2023:2231

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
C/02/401709 FA RK 22-4268
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • B. Benjaddi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en draagkracht in het kader van een echtscheiding met meerdere kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.Ch. Osté, verzocht om een verlaging van de door hem te betalen alimentatie voor zijn twee minderjarige kinderen, geboren uit zijn eerdere huwelijk met de vrouw, die werd bijgestaan door advocaat mr. M.A.P. Kolsteren-van Heijst. De man stelde dat zijn financiële situatie was gewijzigd, waardoor hij niet langer in staat was om het eerder vastgestelde bedrag van € 510,96 per kind per maand te betalen. Hij verzocht de rechtbank om de bijdrage te verlagen naar € 272,= per kind per maand, of een ander bedrag dat de rechtbank in goede justitie zou vaststellen.

De vrouw betwistte de stellingen van de man en verzocht de rechtbank om hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een mondelinge zitting op 20 januari 2023, waar beide partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft de financiële gegevens van de man en de omstandigheden van de kinderen in overweging genomen. De man had drie ondernemingen en zijn inkomen was veranderd, wat hij als reden voor de verlaging aanvoerde. De vrouw betoogde echter dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn gewijzigde financiële situatie en dat de eerdere beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch nog steeds van toepassing was.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, concludeerde de rechtbank dat er geen sprake was van een gewijzigde omstandigheid die de verzochte verlaging van de alimentatie rechtvaardigde. De rechtbank wees het verzoek van de man af en oordeelde dat hij voldoende draagkracht had om in de behoefte van zijn kinderen te voorzien. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/401709 FA RK 22-4268
beschikking betreffende levensonderhoud
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.Ch. Osté,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.A.P. Kolsteren-van Heijst.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 26 september 2022 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 26 oktober 2022 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- de brieven van mr. Osté van 5 oktober 2022, 26 oktober 2022, 23 december 2022, 4 januari 2023 en 9 januari 2023 (allen met bijlagen);
- de brief van mr. Kolsteren-van Heijst van 2 januari 2023, met bijlagen;
- de beschikking van deze rechtbank van 20 december 2022, betreffende provisionele voorziening;
- de beschikking van deze rechtbank van 3 augustus 2021 betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en levensonderhoud;
- de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 april 2022.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 20 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [huwelijksdatum 1] tot [scheidingsdatum] ;
- uit hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2013,
2
.[minderjarige 2]
,geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 2014.
-uit de relatie tussen de vrouw en [partner vrouw] is tevens geboren de nu nog minderjarige [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 3] 2019;
-de man is op [datum geregistreerd partnerschap] een geregistreerd partnerschap aangegaan met [partner man] , dit geregistreerd partnerschap is op [huwelijksdatum 2] omgezet in een huwelijk;
-in het gezin van de man en mevrouw [partner man] verblijven twee nu nog minderjarige kinderen uit eerdere relaties van mevrouw [partner man] , namelijk: [minderjarige 4] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 4] 2010, en [minderjarige 5] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 5] 2013.
2.2.
Ingevolge voormelde beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dient de man in 2022 € 510,96 per kind per maand ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voldoen. Inclusief wettelijke indexering bedraagt dit nu € 528,33 per kind per maand.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt de door hem te betalen bijdrage met ingang van [datum geregistreerd partnerschap] , dan wel per 1 januari 2022, dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift nader vast te stellen op een bedrag ter hoogte van € 272,= per kind per maand, dan wel een dusdanig bedrag per een dusdanige datum in goede justitie vast te stellen.
3.2.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem die verzoeken te ontzeggen als ongegrond dan wel onbewezen, zulks met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

Kinderbijdrage
4.1.
De man voert als grond voor zijn verzoek aan dat sinds voormelde beschikking de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
4.2.
In dit verband stelt hij dat hij nu over de financiële gegevens over 2021 en de eerste halfjaarcijfers van 2022 van zijn ondernemingen beschikt. Verder is zijn inkomen over 2022 gewijzigd ten opzichte van 2021, zodat hij een lagere draagkracht heeft. Het ligt daarnaast in de lijn der verwachting dat de kinderbijdrage naar beneden moet worden aangepast gelet op de ruimere regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) en het feit dat de man zijn draagkracht nu over vier kinderen moet verdelen.
4.3.
De vrouw heeft de stelling van de man betwist. Zij stelt – kort samengevat – dat het voor rekening en risico van de man komt dat zijn financiële gegevens niet beschikbaar waren ten tijde van de procedure bij het gerechtshof. De man heeft zelf hoger beroep ingesteld en voldoende tijd en gelegenheid gehad om te zorgen dat zijn financiële stukken voorhanden waren om in de procedure bij het gerechtshof mee te nemen. Verder is de zorgregeling reeds vastgelegd bij voornoemde beschikking van de rechtbank. Er is dus geen sprake van een wijziging van de zorgregeling en het percentage van de zorgkorting.
Ook heeft het gerechtshof bij haar oordeel rekening gehouden met de eventuele kosten van de kinderen van de partner van de man. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw verder aangegeven dat uit de door de man overgelegde financiële gegevens niet blijkt dat het inkomen van de man in 2022 lager is dan in 2021.
4.4.
De rechtbank zal enkel onderzoeken of sprake is van een gewijzigde omstandigheid gelegen in een lagere draagkracht van de man ten opzichte van zijn draagkracht zoals blijkt uit voormelde beschikking van het gerechtshof. De overige door de man aangevoerde wijzigingen zijn omstandigheden die namelijk al bestonden op het moment dat de beschikking van het gerechtshof werd gegeven op 21 april 2022. De rechtbank zal gelet op het voorgaande eerst ingaan op de draagkracht van de man. Hierbij hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Draagkracht van de man
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat moet worden uitgegaan van het salaris dat de man volgens de door hem overgelegde salarisspecificaties ontvangt als directeur-grootaandeelhouder van [de holding] Dit betreft een salaris ter hoogte van € 5.483,84 bruto per maand, oftewel € 65.806,= bruto per jaar, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag en een eenmalige uitkering van € 383,= per jaar.
4.6.
De man stelt zich daarnaast op het volgende standpunt wat betreft zijn inkomen uit onderneming. Hij heeft drie ondernemingen, namelijk [de holding] (de holding), [de werkmaatschappij] (de werkmaatschappij) en een eenmanszaak [de eenmanszaak] (welke is opgeheven per 30 december 2022). Hij stelt dat voor de berekening van zijn draagkracht naast voornoemd salaris moet worden uitgegaan van het resultaat na belastingen zoals volgt uit de door hem overgelegde geconsolideerde winst- en verliesrekening van [de holding] en [de werkmaatschappij] over de periode van 1 januari 2022 tot en met september 2022. Daaruit volgt dat tot en met september 2022 sprake was van een resultaat na belastingen van € 77.222,=. Volgens de man is de verwachting dat het boekjaar zal sluiten met een resultaat na belastingen tussen de
€ 60.000,= en € 65.000,=, gelet op een zieke werknemer en het aantrekken van een nieuwe werknemer met als gevolg dat de loonkosten zijn gestegen. Van dit resultaat tussen de
€ 60.000,= en € 65.000,=, moet een derde worden meegenomen bij de berekening van de draagkracht van de man. De rest van dit resultaat reserveert de man voor de continuïteit van de onderneming. Ook dienen uiterlijk in 2025 de bussen en kranen van de man, van overheidswege, elektrisch te zijn en de kosten daarvan zijn hoog.
4.7.
De vrouw betwist het door de man gestelde inkomen uit onderneming en stelt zich op het standpunt dat uit moet worden gegaan van de gemiddelde winst uit onderneming van de man over de jaren 2020, 2021 en 2022. Zij geeft aan dat bij [de holding] en [de werkmaatschappij] in totaal sprake was van een verlies van € 45.000,= in 2020 en in 2021 een winst van € 129.000,=. Voor het jaar 2022 gaat de vrouw uit van de door de man overgelegde geconsolideerde winst- en verliesrekening. Zij heeft het resultaat dat volgt uit die winst- en verliesrekening tot en met september 2022 geëxtrapoleerd naar een volledig jaar. Zij komt dan tot een totale winst van € 102.963,= in 2022. Verder betwist de vrouw dat twee derde van de winst moet worden gereserveerd voor de continuïteit van de onderneming. Zij verwijst daarbij naar de door de man overgelegde kolommenbalans van 2021 waaruit volgens haar blijkt dat sprake is van voldoende liquiditeit.
Ten aanzien van de eenmanszaak voert de vrouw aan dat het erop lijkt dat de man de werkzaamheden die hij uitvoerde in die eenmanszaak heeft ondergebracht in zijn B.V. De webshop van de eenmanszaak is namelijk nog actief en de handelsnaam [de eenmanszaak] staat geregistreerd onder [de werkmaatschappij] De vrouw is van mening dat daarom ook de winst uit de eenmanszaak moet worden meegenomen. Zij gaat ook hierbij uit van de gemiddelde winst uit onderneming van 2020, 2021 en 2022. Uit de door de man overgelegde kolommenbalans [de eenmanszaak] en de winstberekening [de eenmanszaak] volgt volgens haar dat sprake was van een winst uit de eenmanszaak in 2020 ter hoogte van € 1.760,= en in 2021 een winst ter hoogte van € 11.227,=. Wat betreft 2022 geeft de vrouw aan dat het resultaat zoals volgt uit de kolommenbalans, namelijk € 77.222,=, het resultaat betreft tot en met september 2022. Zij voert aan dat dit bedrag moet worden geëxtrapoleerd naar een volledig jaar.
4.8.
De rechtbank overweegt dat het voor de berekening van de draagkracht van de man redelijk is om voor de winst uit onderneming uit te gaan van het gemiddelde resultaat uit onderneming van de afgelopen drie jaren. Dit geeft een realistisch beeld van de resultaten van de onderneming op de langere termijn waarin een jaar verlies is gemaakt (2020) en twee jaren winst (2021 en 2022). De man heeft nagelaten om zijn stelling dat enkel moet worden uitgegaan van de winst uit onderneming in 2022 voldoende te onderbouwen. Ook de stelling dat de winst uit onderneming in 2022 € 60.000,= tot € 65.000,= bedraagt als gevolg van de hoge (personeels)kosten in het laatste kwartaal, heeft de man onvoldoende onderbouwd. Hij heeft namelijk enkel de financiële gegevens van [de holding] en [de werkmaatschappij] overgelegd van januari tot en met september 2022. De financiële stukken van het laatste kwartaal ontbreken terwijl het op de weg van de man lag om deze stukken te overleggen.
Partijen zijn het op de mondelinge behandeling erover eens geworden dat in dat kader uit dient te worden gegaan van een verlies in 2020 van € 45.000,= en een winst in 2021 van € 129.000,=. Wat betreft de winst in 2022 zal de rechtbank aansluiten bij het standpunt van de vrouw, namelijk het resultaat uit onderneming tot en met september 2022 geëxtrapoleerd naar een volledig jaar. De door de man gestelde te realiseren winst uit onderneming in 2022 ter hoogte van € 60.000,= tot € 65.000,= is door hem onvoldoende met stukken onderbouwd. Het had, mede gelet op de betwisting door de vrouw, op de weg van de man gelegen om inzage te geven in het resultaat uit onderneming in het laatste kwartaal van 2022 en inzichtelijk te maken wat de zieke werknemer en het aannemen van de nieuwe werknemer voor effect hebben op de winst uit onderneming. De rechtbank zal dus uitgaan van een winst uit onderneming in 2022, zoals door de vrouw berekend, van € 102.963,=. De gemiddelde winst over de jaren 2020, 2021 en 2022 bedraagt dan € 62.321,=.
De rechtbank gaat verder voorbij aan het standpunt van de man dat van het resultaat uit onderneming een derde dient te worden meegenomen bij de berekening van zijn draagkracht. De man heeft enkel gesteld dat dit nodig is voor de liquiditeit en solvabiliteit van de onderneming, maar heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom een reservering van twee derde van de winst in 2022 noodzakelijk is voor de continuïteit van zijn onderneming. Ook volgt niet uit de stukken dat de man deze reservering in 2022 daadwerkelijk heeft gemaakt of in eerdere jaren een dergelijke reservering deed van twee derde van de winst uit onderneming. Op de mondelinge behandeling heeft de man zijn standpunt aangevuld dat de reserveringen onder andere nodig zijn omdat hij in het kader van nieuwe wetgeving uiterlijk in 2025 over dient te gaan naar elektrische kranen en bussen. De man verklaarde negen bussen te hebben waarvan de vervangingskosten € 60.000,= tot € 85.000,= euro per stuk zijn. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw had het op de weg van de man gelegen om de noodzaak van deze reservering verder te onderbouwen en een nadere toelichting te geven over de gestelde kosten die hij zou moeten maken voor de overgang naar elektrische kranen en bussen. Nu de man dit heeft nagelaten, zal de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van de volledige winst uit onderneming zoals hiervoor becijferd.
4.9.
Wat betreft de inkomsten uit de eenmanszaak overweegt de rechtbank als volgt. Het enkel overleggen van een bevestiging van de uitschrijving van de eenmanszaak van de man bij de Kamer van Koophandel zonder nadere toelichting waarom de eenmanszaak is gestaakt, acht de rechtbank onvoldoende om de winst uit de eenmanszaak buiten beschouwing te laten. Temeer nu onbetwist door de vrouw is aangevoerd dat de website en de webshop van de eenmanszaak nog actief zijn en daarop wordt aangegeven dat de webshop tot en met 9 januari 2023 gesloten is, terwijl de man aangeeft dat al sinds oktober 2022 geen werkzaamheden meer worden verricht in de eenmanszaak. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande onvoldoende onderbouwd dat hij daadwerkelijk is gestopt met de werkzaamheden in de eenmanszaak en dat daar geen inkomsten meer uit gegenereerd worden. De rechtbank zal daarom naast het salaris en de hiervoor becijferde winst uit de B.V.’s van de man ook de winst uit de eenmanszaak meenemen bij de berekening van zijn draagkracht. Uitgegaan zal worden van de gemiddelde winst uit de eenmanszaak over de jaren 2020, 2021 en 2022. In 2020 bedroeg de winst € 1.760,= en in 2021 € 11.227,=. De man heeft verder een kolommenbalans overgelegd van de eenmanszaak, daaruit volgt dat in het jaar 2022 tot en met november sprake was van een winst van € 16.702,=. Geëxtrapoleerd naar een jaar bedraagt dit € 18.220.=. Het gemiddelde over die drie jaren bedraagt dan € 10.402,= per jaar.
4.10.
De rechtbank houdt verder rekening met de toepasselijke zelfstandigenaftrek en mkb-winstvrijstelling, de van toepassing zijnde heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Verder is de op aanslag te betalen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet in aanmerking genomen. De rechtbank ziet aanleiding de tarieven van 2023 te hanteren. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 6.976,= per maand.
4.11.
De man voert tot slot aan dat rekening moet worden gehouden met extra lasten ter hoogte van € 100,= per maand ten behoeve van de kleding van de kinderen die hij moet voldoen. Het gerechtshof heeft hierover reeds in voormelde beschikking beslist. Zij heeft beslist dat hier geen rekening mee moet worden gehouden omdat de kosten van de kleding van de kinderen worden geacht in het percentage zorgkorting van 35% te zijn inbegrepen. De rechtbank zal gelet hierop deze extra lasten niet meenemen bij de berekening van de draagkracht van de man.
4.12.
De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 2.596,= per maand.
4.13.
Uit voornoemde beschikking van het gerechtshof volgt dat zij het ervoor heeft gehouden dat de man voldoende draagkracht heeft om in de resterende behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (behoefte € 1.549,= minus aandeel vrouw € 33,33) te voorzien. Het aandeel van de man bedroeg in 2022 € 1.515,67. Inclusief wettelijke indexeringen bedraagt dit aandeel in 2023 € 1.644,89 per maand in totaal voor twee kinderen.
Daarnaast was het gerechtshof van oordeel dat de man ook in de resterende behoefte (voor zover hierin niet wordt voorzien door de partner en de vaders van deze kinderen) van zijn stiefkinderen kon voorzien. Zoals besproken op de mondelinge behandeling bedragen deze behoeftes voor [minderjarige 4] en [minderjarige 5] respectievelijk € 615,= per maand en € 478,= per maand in 2022. De man heeft aangegeven dat de vader van [minderjarige 4] € 25,= per maand betaalt en de vader van [minderjarige 5] , inclusief wettelijke indexeringen € 160,= per maand betaalt, zodat voor de man en zijn partner resteert een behoefte van € 590,= per maand voor [minderjarige 4] en een behoefte van € 318,= per maand van [minderjarige 5] in 2022. Inclusief wettelijke indexeringen bedraagt dit in 2023 € 610,06 en € 328,81 per maand. Gelet op de hiervoor becijferde draagkracht van de man, € 2.596,= per maand, en de behoeftes van alle kinderen waar de man onderhoudsplichtig voor is, in totaal € 2.583,76 per maand, acht de rechtbank de man nog steeds in staat de resterende behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , alsmede de resterende behoefte van zijn stiefkinderen te voldoen. De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat geen sprake is van een gewijzigde omstandigheid gelegen in een lagere draagkracht van de man zodat het verzoek van de man zal worden afgewezen.
Aanhechten van de berekening van de draagkracht van de man
4.14.
De rechtbank heeft een berekening gemaakt van de draagkracht van de man. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Proceskosten
4.15.
De vrouw legt aan haar verzoek de man te veroordelen in de kosten van deze procedure ten grondslag dat partijen in het kader van de procedure bij de rechtbank in de periode 2019-2021 hebben deelgenomen aan een traject ouderschapsbemiddeling bij Pro6. Een onderdeel van de gemaakte afspraken is dat de procedures tussen partijen zullen stoppen. De man blijft deze afspraak naast zich neerleggen. Daar komt bij dat de man er uitdrukkelijk voor heeft gekozen om bij de rechtbank en het hof geen volledige openheid van zaken te geven. Dat er nu in de ogen van de man gronden zijn voor het opnieuw voeren van een procedure dient voor rekening van de man te komen, eens te meer nu de man met stellingen komt die niet stroken met de uitgangspunten in het rapport Alimentatienormen.
4.16.
De man heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd. Hij voert aan dat het gebruikelijk is dat de proceskosten gecompenseerd worden.
4.17.
De rechtbank overweegt dat bij juridische geschillen tussen ex-partners de hoofdregel is dat iedere partij de eigen kosten draagt voor onder andere de juridische bijstand. De rechtbank ziet in de stellingen van de vrouw geen grond om van die hoofdregel af te wijken. Dit zou anders kunnen zijn indien de man misbruik van (proces)recht heeft gemaakt, maar daarvoor heeft de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek van de man af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Benjaddi, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.