ECLI:NL:RBZWB:2023:2233

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
10123819 \ CV EXPL 22-3591 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Karsten-Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van commissie op basis van commissieovereenkomst met verrekeningsverweer

In deze civiele procedure vordert eiser, een partij die klanten voorziet van keuken- en badkamerinstallaties, betaling van een bedrag van € 3.998,80 van gedaagde, die de commissieovereenkomst met eiser niet nakomt. De partijen zijn overeengekomen dat eiser recht heeft op een commissie van 10% van de aanneemsom die gedaagde aan klanten heeft geoffreerd. Eiser stelt dat gedaagde vijf facturen, die samen € 3.740,60 bedragen, onbetaald heeft gelaten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij een tegenvordering heeft wegens schade, die hij op basis van verrekening wil inbrengen. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van eiser toewijsbaar is, ondanks het verweer van gedaagde. De rechter wijst de vordering toe, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, en compenseert de proceskosten tussen partijen. De rechter benadrukt dat eiser bij de dagvaarding niet volledig en naar waarheid heeft gehandeld, wat verwarring heeft veroorzaakt, maar dat dit niet afdoet aan de toewijsbaarheid van de vordering.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10123819 \ CV EXPL 22-3591
Vonnis van 22 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 oktober 2022
- de akte van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 20 februari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat [eiser] [gedaagde] voorziet van klanten bij wie keukens en badkamers gemonteerd moeten worden. Als tegenprestatie zijn partijen overeengekomen dat [eiser] recht heeft op een commissie van 10% van de aanneemsom die [gedaagde] aan de betreffende klanten heeft geoffreerd. Deze overeenkomst zal hierna de commissieovereenkomst worden genoemd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.998,80, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de dagvaarding stelt [eiser] dat zij van [gedaagde] een geldsom te vorderen heeft wegens verkochte en geleverde zaken. Zij verwijst in dat kader naar facturen, waarin staat dat zij de levering van keuken- en badkameronderdelen betreffen. In zijn antwoord voert [gedaagde] aan dat hij nooit keuken- of badkameronderdelen bij [eiser] heeft gekocht, maar dat de facturen zien op overeengekomen commissie in verband met het aanleveren van klanten. Daarna heeft [eiser] bij akte de gronden van haar eis dienovereenkomstig aangepast.
4.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] vijf facturen van [eiser] die zijn gebaseerd op de commissieovereenkomst onbetaald heeft gelaten. Deze facturen bedragen in totaal € 3.740,60. [eiser] stelt dat [gedaagde] op grond van nakoming van de commissieovereenkomst verplicht is voormeld bedrag van € 3.740,60 te betalen.
4.3.
Op zichzelf wordt voormelde vordering van [eiser] ten bedrage van € 3.740,60 door [gedaagde] erkend, althans niet (gemotiveerd) betwist. Echter, [gedaagde] stelt dat hij ook een vordering op [eiser] heeft en doet ter zake daarvan een beroep op verrekening. [gedaagde] stelt dat hij schade heeft geleden (misgelopen winst van naar schatting € 20.000,00) en dat [eiser] deze schade moet vergoeden. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] contact met zijn klanten opgenomen en geadviseerd om (toch) niet met [gedaagde] in zee te gaan. [eiser] betwist dat zij dat heeft gedaan. Ondanks dit verrekeningsverweer zal de kantonrechter de vordering van [eiser] op grond van artikel 6:136 BW toch toewijzen. Immers, door de betwisting van [eiser] kan de gegrondheid van het verrekeningsverweer van [gedaagde] niet op eenvoudige wijze vastgesteld worden.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de door [eiser] gevorderde hoofdsom toewijsbaar. De gevorderde wettelijke handelsrente is op grond van artikel 6:119a BW eveneens toewijsbaar. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is ook voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald en zal daarom worden toegewezen.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- vervallen rente
3.740,60
135,01
- buitengerechtelijke incassokosten
464,89
+
totaal
4.340,50
- betalingen
341,70
-/-
Totaal
3.998,80
4.6.
Met verwijzing naar rechtsoverweging 4.1 zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Weliswaar was [eiser] op grond van artikel 130 Rv bevoegd om de gronden van haar eis te wijzigen, maar [eiser] is gehouden om bij de dagvaarding ook het bepaalde in artikel 21 Rv in acht te nemen. In artikel 21 Rv is opgenomen dat een partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid moet aanvoeren. Bovendien is in artikel 21 Rv bepaald dat bij niet naleving van deze verplichting, de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht. In dit geval staat vast dat [eiser] de voor de beslissing van belang zijnde feiten bij dagvaarding niet volledig en naar waarheid heeft aangevoerd. In de dagvaarding is een van de kernonderdelen, namelijk de grondslag van de vordering, verkeerd opgenomen. Meer concreet staat in de dagvaarding als grondslag een koopovereenkomst, terwijl inmiddels vaststaat dat partijen nooit een koopovereenkomst met elkaar hebben gesloten. Een verzachtende omstandigheid is dat [gedaagde] wist dat de vordering een andere grondslag had, maar dat neemt niet weg dat het verwarring heeft veroorzaakt en dat de rechter verkeerd is voorgelicht. De kantonrechter is van oordeel dat hierbij een sanctie past en dat compensatie van kosten in dit geval een passende sanctie is.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.998,80, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 3.415,16, met ingang van 23 september 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Karsten-Badal en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.