ECLI:NL:RBZWB:2023:2240

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2611
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek inzake omgevingsrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle beoordeeld. Eiser had op 22 juli 2021 een verzoek tot handhaving ingediend wegens vermeende overtredingen op een perceel tegenover zijn woning. Het college had dit verzoek op 9 november 2021 afgewezen, met de motivering dat eiser geen belanghebbende was. Eiser maakte bezwaar, waarop de commissie voor bezwaarschriften adviseerde het bezwaar gegrond te verklaren. Het college herzag zijn besluit gedeeltelijk, maar bleef bij de afwijzing van het handhavingsverzoek.

De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat er zonder omgevingsvergunningen werkzaamheden zijn uitgevoerd, zoals het bouwrijp maken van het terrein en het aanleggen van een ontsluitingsweg. De rechtbank concludeert dat de werkzaamheden vergunningvrij zijn, omdat ze vallen onder de uitzonderingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Eiser betoogt ook dat het college niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek om handhaving, maar de rechtbank oordeelt dat het college binnen de wettelijke termijnen heeft gehandeld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het college terecht het handhavingsverzoek van eiser heeft afgewezen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2611 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle, het college.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam derde-partij] uit [plaatsnaam] ( [naam derde-partij] ).

Inleiding

1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 25 april 2022 (bestreden besluit) inzake de afwijzing van het verzoek om handhaving.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Namens het college zijn [naam vertegenwoordiger] en drs. M. van der Meer verschenen. Namens [naam derde-partij] zijn directeur-eigenaar [naam directeur] , financieel directeur [naam financieel directeur] , bedrijfsjurist [naam bedrijfsjurist] en projectontwikkelaar [naam projectontwikkelaar] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3 De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
De rechtbank gaat uit van de volgende in geding van belang zijnde feiten en omstandigheden:
Eiser is woonachtig op het adres [adres] 74a, tegenover het voormalige [naam terrein] .
Eiser heeft op 22 juli 2021 een verzoek tot handhaving ingediend wegens het bouwrijp maken van het terrein en het opslaan van verschillende bouwmaterialen zonder omgevingsvergunning.
Het college heeft met het besluit van 9 november 2021 het handhavingsverzoek afgewezen, omdat eiser geen gevolgen van enige betekenis ondervindt door de vermeende overtreding en dus geen belanghebbende is.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 15 november 2021.
De commissie voor bezwaarschriften heeft op 25 januari 2022 geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren en het bestreden besluit te herroepen.
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar gegrond verklaard en het bestreden besluit gedeeltelijk herroepen door inhoudelijk in te gaan op hetgeen waartegen verzocht is handhavend op te treden en nader te motivering waarom het college tot een oordeel komt om wel of niet te handhaven.
Het college heeft op 9 november 2021 het bestreden besluit herroepen. Het college heeft het verzoek tot handhaving afgewezen en is ten aanzien van een aantal punten tot een niet-ontvankelijkheid gekomen.
Bouwrijp maken
4.1
Eiser heeft betoogd dat op het perceel diverse bouwputten zijn uitgegraven, nutsvoorzieningen zijn aangelegd en voorbereidingen zijn getroffen voor de aanleg van wegen, met behulp van gebroken puin voor fundatie van de weg, zonder omgevingsvergunning. Door deze werkzaamheden is het perceel grotendeels bouwrijp gemaakt.
4.2
Op grond van artikel 2, achttiende lid, bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet vereist, indien de activiteit betrekking hebben op een bouwwerk ten behoeve van infrastructurele of openbare voorziening, voor zover het betreft:
a. een bouwwerk ten behoeve van een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
1. niet hoger dan 3 m, en
2. de oppervlakte niet meer dan 15 m2.
4.3
Op het bouwterrein wordt door [naam derde-partij] een woonwijk gerealiseerd. Uit het controlerapport van 24 maart 2022 blijkt dat op het bouwterrein meerdere (riool)putten zijn aangetroffen en het perceel grotendeels bouwrijp is gemaakt. De putten zijn ter plaatse ten behoeve van de waterhuishouding van de toekomstige woonwijk. Deze putten zijn niet hoger dan drie meter en hebben geen oppervlakte van meer dan 15 vierkante meter. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht niet handhavend heeft opgetreden tegen het bouwrijp maken van het bouwterrein, omdat sprake is van vergunningvrije bouwwerken in de zin van artikel 2, achttiende lid, bij bijlage II van het Bor.
Ontsluitingsweg
5.1
Eiser heeft betoogd dat een ontsluitingsweg is aangelegd, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Er is geen aanvraag ingediend voor de ontsluitingsweg en hiervoor is ook geen omgevingsvergunning verleend. Op grond van de APV moet er een omgevingsvergunning voor worden verleend.
5.2
Op grond van artikel 2.1, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
5.3
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder d, van de Wabo is voor zover ingevolge een bepaling een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing vereist om een weg aan te leggen of verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg, voor zover daarvoor tevens een verbod geldt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b.
5.4
Op het bouwterrein is het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ van toepassing en rust de bestemming ‘woongebied’. In artikel 6.1, aanhef en onder f, van de planregels zijn de voor ‘woongebied’ aangewezen gronden onder andere bestemd voor verkeersvoorzieningen zoals, wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie en ontsluitingswegen. Binnen het bestemmingsplan is geen aanlegvergunning vereist voor ontsluitingswegen, waardoor het realiseren van de ontsluitingsweg ter plaatse is toegestaan. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht niet handhavend heeft opgetreden tegen het realiseren van een ontsluitingsweg.
Zandberg
6.1
Eiser heeft betoogd dat op het perceel een grote zandberg aanwezig is. De enorme berg zand is na het gereedkomen van het ondergronds buis- en leidingstelsel niet van de grond verwijderd. De grond wordt gebruikt als opslagplaats voor zand, wat in strijd is met het bestemmingsplan.
6.2
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
6.3
Op grond van artikel 10.1, onder a, van de planregels wordt tot gebruik, strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, gerekend een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van en zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.
6.4
De zandberg is ter plaatse ten behoeve van het realiseren van de woonwijk. De zandberg bevindt zich op het perceel waarop de bestemming ‘Bedrijf’ rust. De rechtbank is van oordeel dat de zandberg ter plaatse is ten behoeve van het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud en daarmee niet in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
Bouwmaterialen
7.1
Eiser heeft betoogd dat op het bouwterrein diverse bouwmaterialen zijn geconstateerd, waaronder opslagcontainers en platen. Voor dit deel van het terrein zijn geen omgevingsvergunningen afgegeven, het is geen tijdelijke werkzaamheid in de grond-, weg- of waterbouw of een tijdelijke werkzaamheid op land waar het besluit algemene regels milieu mijnbouw op van toepassing is.
7.2
Op grond van artikel 2, twintigste lid, van bijlage II bij het Bor voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een bouwkeet, bouwbord, steiger, heistelling, hijskraan, damwand, of andere hulpconstructies die functioneel is voor een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit, een tijdelijke werkzaamheid in de grond-, weg- of waterbouw of een tijdelijke werkzaamheid op land waarop het Besluit algemene regels milieu mijnbouw van toepassing is, mits geplaatst op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die activiteit of werkzaamheid wordt uitgevoerd.
7.3
Uit het controlerapport van 24 maart 2022 blijkt dat ter plaatse opslagcontainers, een stroomverdeelkast, een transferhuisje en platen zijn aangetroffen. Deze bouwhulpmiddelen zijn functioneel voor een bouwactiviteit, namelijk de bouw van de toekomstige woonwijk. Deze bouwhulpmiddelen zijn tijdelijk ter plaatse en dienen verwijdert te worden wanneer de bouwwerkzaamheden zijn afgerond.
7.4
Gelet op de overwegingen in 4.3, 5.4, 6.4 en 7.3 is de rechtbank van oordeel dat het college op juiste gronden het handhavingsverzoek van eiser heeft afgewezen, omdat geen overtredingen zijn geconstateerd en het college daarmee niet bevoegd was handhavend op te treden jegens [naam derde-partij] .
Tijdigheid
8.1
Eisers heeft betoogd dat het bestreden besluit niet tijdig is genomen. Eiser heeft drie maal om handhaving verzocht en het verzoek tot handhaving is onterecht afgewezen. Het college heeft drie maal de beslistermijn verdaagd. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
8.2
Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, of, bij het ontbreken van een zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4.14, derde lid, van de Awb heeft gedaan. [1]
8.3
De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager krachtens artikel 4:5, van de Awb uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. [2]
8.4
Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijk termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvraag mede en noemt daarbij een redelijke termijn binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. [3]
8.5
Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indien van het bezwaarschrift is verstreken. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen. [4]
8.6
Eiser heeft op 22 juli 2021 een verzoek om handhaving ingediend. Het college heeft op 18 augustus 2021 eiser verzocht om het verzoek nader aan te vullen, waardoor de beslistermijn is opgeschort. Op 28 augustus 2021 heeft eiser het verzoek nader aangevuld. Per 14 september 2021 is de termijn verdaagd voor een periode van acht weken. Op 9 november 2021 heeft het college het verzoek tot handhaving afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De termijn voor het nemen van het bestreden besluit liep tot 17 maart 2022. De beslistermijn is met zes weken verdaagd tot 29 april 2022. Het bestreden besluit is op 25 april 2022 genomen. De rechtbank is van oordeel dat het college tijdig op het verzoek om handhaving en op het bezwaar heeft beslist.

Conclusie en gevolgen

9 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht het handhavingsverzoek van eiser heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 31 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, b en c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.2, eerste lid, onder d, van de Wabo
Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een weg aan te leggen of verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg, voor zover daarvoor tevens een verbod geldt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2, achttiende lid, onder a, van bijlage II bij de Bor
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een bouwwerk ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, voor zover het betreft een bouwwerk ten behoeve van een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
1. niet hoger dag 3m, en
2. de oppervlakte niet meer dan 15 m2.
Artikel 2, twintigste lid, van bijlage II bij de Bor
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een bouwkeet, bouwbord, steiger, heistelling, hijskraan, damwand of andere hulpconstructie die functioneel is voor een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit, een tijdelijke werkzaamheid in de grond-, weg- of waterbouw of een tijdelijke werkzaamheid op land waarop het Besluit algemene regels milieu mijnbouw van toepassing is, mits geplaatst op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die activiteit of werkzaamheid wordt uitgevoerd;
Bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’
Artikel 6.1.1 van de planregels
De voor ‘Verkeers- en verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, pleinen, en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie en ontsluitingswegen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie.
Artikel 7.5.1 van de planregels
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
a. het afgraven of ophogen van gronden;
b. het egaliseren van gronden;
c. het verharden van gronden;
d. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie, of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties.
Artikel 10.1, onder a, van de planregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.

Voetnoten

1.Artikel 4:13, van de Awb.
2.Artikel 4:15, eerste lid, onder a, van de Awb.
3.Artikel 4:14, van de Awb.
4.Artikel 7:10, van de Awb.