ECLI:NL:RBZWB:2023:2254

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
405678 JERK 23-149
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • P. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 23 maart 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, P. Pellikaan, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Gecertificeerde Instelling (GI) had verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen voor een jaar, omdat zij meende dat dit noodzakelijk was voor de voortgang van de hulpverlening. De ouders van de minderjarigen, [de moeder] en [de vader], waren echter van mening dat de ondertoezichtstelling geen meerwaarde had en dat de situatie niet verbeterde door de hulpverlening van de GI.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 2023, waarbij de minderjarigen ook aanwezig waren, werd duidelijk dat zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] geen behoefte hadden aan een verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, maar dat er sprake is van een ongewijzigde situatie ten opzichte van het voorgaande jaar. De communicatie tussen de ouders is problematisch en de minderjarigen worden vaak als boodschapper tussen hen gebruikt, wat hun ontwikkeling ernstig bedreigt.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de GI niet in staat is gebleken om een constructieve verandering teweeg te brengen en dat de hulpverlening als te belastend voor de minderjarigen wordt ervaren. Gezien de hulpverleningsmoeheid van de ouders en de minderjarigen, en het gebrek aan intrinsieke motivatie om samen te werken aan verbetering, heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/405678 / JE RK 23-149
Datum uitspraak: 23 maart 2023

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
locatie Etten-Leur,
betreffende

[minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout,

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek van de GI met bijlagen van 25 januari 2023, ingekomen bij de griffie op 25 januari 2023;
- de op 17 februari 2023 ontvangen reactieformulieren van beide minderjarigen;
- het e-mailbericht van de vader van 13 maart 2023 met bijlagen;
- het verweerschrift van de moeder van 20 maart 2023.
Op 23 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader,
- twee vertegenwoordigers van de GI.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld om met de kinderrechter over het verzoek van de GI te praten tijdens een kindgesprek op 16 maart 2023. Zij hebben hiervan beiden gebruik gemaakt.

De feiten

De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
[minderjarige 1] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder en [minderjarige 2] bij de vader. Er is sprake van
co-ouderschap.
Bij beschikking van 15 april 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 april 2022 tot 19 april 2023.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De GI voert ter onderbouwing van haar verzoek aan dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk wordt geacht om de hulpverlening van [jeugdhulp] doorgang te laten vinden. De bedoeling is dat [jeugdhulp] gaat inzetten op parallel-solo ouderschap en het voeren van gesprekken met de minderjarigen. De ouders en de minderjarigen zijn echter hulpverleningsmoe en hebben weerstand tegen hulpverlening van [jeugdhulp] . Gezien wordt dat bij de ouders een intrinsieke motivatie ontbreekt om de situatie voor de minderjarigen, die nog steeds belast worden met de communicatieproblematiek tussen de ouders, te verbeteren. De vader blijft reageren op details van de zorgovereenkomst met [jeugdhulp] . Hierdoor blijft hulp tot op heden uit. De minderjarigen zijn zich steeds meer op de vlakte gaan houden. Zij lijken zich, hoe spijtig ook, bij de situatie te hebben neergelegd. De vraag is of met de inzet van hulpverlening in een gedwongen kader in de komende periode nog positieve resultaten behaald zullen worden. Het is niet de bedoeling dat een ondertoezichtstelling door de minderjarigen als een last wordt ervaren. Een ondertoezichtstelling zou voor hen, maar ook voor de ouders, juist helpend moeten zijn.
Door en namens de moeder is aangevoerd dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen in het afgelopen jaar niet tot een wezenlijke verandering van de situatie heeft geleid. De ouders worden nog steeds gezamenlijk verantwoordelijk gehouden in plaats van dat zij individueel worden aangesproken op het eigen aandeel. Ook slaagt de vader er nog altijd in om zich aan trajecten te onttrekken dan wel deze naar zijn hand te zetten en zaken voor de minderjarigen te regelen waarbij de moeder buiten spel wordt gezet. Dit maakt dat de ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde heeft. Het is een extra overlegstructuur die niet tot verbetering leidt. Integendeel, de ondertoezichtstelling heeft in het afgelopen jaar alleen maar tot meer irritaties en verwijdering tussen de ouders geleid. Verzocht wordt om het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.
Door de vader is naar voren gebracht dat de GI nog steeds geen gedragen plan van aanpak heeft waarin de doelen S.M.A.R.T zijn gemaakt en toegewerkt kan worden naar een afwikkeling van de ondertoezichtstelling binnen de gestelde tijd. Ook is de vader tot op heden niet in het bezit van een ondertekend exemplaar van de zorgovereenkomst van [jeugdhulp] . Er is dus geen contract waardoor er ook geen gesprekken kunnen plaatsvinden. De minderjarigen hebben meer schade ondervonden van de inmenging van de GI dan dat het hen goed heeft gedaan. Mede door het ontbreken van een visie en een duidelijk toekomstperspectief heeft de vader bovendien geen vertrouwen in de hulp van [jeugdhulp] die de GI wil inzetten. Met de minderjarigen gaat het naar omstandigheden goed. De minderjarigen geven duidelijk aan de bemoeienis van de GI zat te zijn en verder te willen met hun leven. De vader gunt hen dat. Een ondertoezichtstelling voegt niets toe aan het welbevinden van de minderjarigen. De vader kan aldus niet instemmen met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verzoekt dit verzoek dan ook af te wijzen.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij een verlenging van de ondertoezichtstelling niet nodig vindt. De ondertoezichtstelling heeft in het afgelopen jaar niet veel gebracht, anders dan dat voor haar therapie is georganiseerd. [minderjarige 1] staat hier echter niet voor open. Ze heeft al een buddy van [zorgorganisatie] , die zij kan benaderen wanneer zij dat wil. Dat is voor haar voldoende. [minderjarige 1] heeft geen last meer van de onenigheid tussen haar ouders. Zij wordt daar door haar ouders buiten gelaten.
Ook [minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven het niet nodig te vinden dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. Het gaat goed met hem. Er is geen sprake van ruzies tussen zijn ouders, althans hij heeft van eventuele onenigheid tussen zijn ouders geen last meer.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, heeft de kinderrechter nog steeds grote zorgen over de opvoedomgeving van beide minderjarigen en dan met name over de nog steeds voortdurende ouderstrijd en het gebrek aan constructieve oudercommunicatie. Er is sprake van een ongewijzigde situatie ten opzichte van vorig jaar. Hoewel de minderjarigen anders hebben aangegeven tijdens het kindgesprek, kan het niet anders dan dat zij nog steeds (veel) meekrijgen van de forse ouderstrijd en de wijze waarop de ouders met elkaar communiceren en op elkaar reageren. Met name de vader houdt er een zeer strikte communicatie met de moeder op na, waardoor hij voor de moeder zeer lastig te bereiken is voor overleg en/of het maken van afspraken met betrekking tot de minderjarigen. Dit plaatst de moeder niet alleen regelmatig voor het blok, maar maakt ook dat de minderjarigen meermaals als boodschapper fungeren tussen de ouders, hetgeen een groot beroep doet op hun loyaliteitsgevoelens naar beide ouders. De kinderrechter acht dit zeer schrijnend voor de minderjarigen. Naar het oordeel van de kinderrechter worden de minderjarigen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij had gehoopt dat het met behulp van de GI en de door de GI ingezette hulpverlening zou lukken om een verandering in positieve zin in gang te zetten. Helaas is gebleken dat het met name bij de vader ontbreekt aan intrinsieke motivatie om een dergelijk traject aan te gaan. Daar komt bij dat beide ouders hulpverleningsmoe zijn en niet meer open staan voor hulpverlening, waarbij gezien wordt dat de vader in toenemende mate de strijd aangaat met de hulpverlening. Ook de minderjarigen geven inmiddels aan geen behoefte (meer) te hebben aan hulpverlening. Op grond van dit alles heeft de kinderrechter dan ook niet de verwachting dat met een voorzetting van de ondertoezichtstelling in de komende periode positieve resultaten zullen worden behaald, in die zin dat de bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen binnen afzienbare tijd zal afnemen of kan worden weggenomen. De ondertoezichtstelling en de hulpverlening vormen op dit moment bovendien een te grote belasting voor de minderjarigen en het is niet in hun belang om deze belasting nog langer te laten voortduren. Gelet op het hiervoor overwogene zal de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2023 door
mr. Pellikaan, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 29 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.