ECLI:NL:RBZWB:2023:2256

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
406180 JERK 23-229
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen met advies van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Gecertificeerde Instelling (GI), het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De ouders van de minderjarigen, vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben hun standpunten naar voren gebracht tijdens de mondelinge behandeling. De moeder is van mening dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig is, terwijl de vader het verzoek van de GI ondersteunt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat de ouders zich hebben ingespannen om de situatie te verbeteren, maar dat er nog stappen gezet moeten worden in de communicatie en zorgregeling.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn, zoals de mogelijkheid voor onbegeleid contact tussen de vader en de minderjarigen. Echter, de zorgen over de opvoedomgeving blijven bestaan, en de ouders zijn nog niet in staat om zelfstandig met elkaar te overleggen. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen, maar beperkt tot zes maanden, met de mogelijkheid voor een toetsmoment om de voortgang te evalueren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om voor de pro forma datum verslag uit te brengen over de voortgang van de hulpverlening en de communicatie tussen de ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/406180 / JE RK 23-229
Datum uitspraak: 23 maart 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Eindhoven ,
betreffende
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2017 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D.N. van Wensen te Lage Zwaluwe,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.M. van Breemen te Raamsdonksveer.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek van de GI met bijlagen van 7 februari 2023, ingekomen bij de griffie op 7 februari 2023.
1.2
De zaak is op 23 maart 2023, gelijktijdig met de verzoeken van de ouders in de zaak met zaaknummer C/02/380968 / FA RK 21-25, met gesloten deuren behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen de ouders, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de GI en een medewerkster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de minderjarigen.
2.2
De minderjarigen wonen bij de moeder.
2.3
Laatstelijk is bij beschikking van 30 maart 2022 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd met ingang van 31 maart 2022 tot 31 maart 2023.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De GI voert ter onderbouwing van haar verzoek aan dat door de ouders in de afgelopen periode stappen zijn gezet met behulp van de begeleiding die zij krijgen van [zorginstelling] . De ouders kunnen inmiddels op basaal niveau met elkaar communiceren. Het is voor de ouders echter nog lastig om zelfstandig, dus zonder de hulpverlening, met elkaar te overleggen en afspraken te maken over de minderjarigen. In de komende periode moet nog worden ingezet op een verdere uitbreiding en versteviging van de communicatie tussen de ouders. Het contact tussen de vader en de minderjarigen is stapsgewijs uitgebreid van begeleid naar onbegeleid contact. Inmiddels wordt uitvoering gegeven aan een zorgregeling waarbij de minderjarigen iedere week van dinsdag uit school tot woensdag naar school bij de vader verblijven. De omgang tussen de vader en de minderjarigen verloopt goed, maar in het kader van de ontwikkeling van de minderjarigen zou een ruimere zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen meer in het belang van de minderjarigen zijn. Dit klemt temeer nu de minderjarigen ook zelf aangeven de vader meer te willen zien. De vader geeft echter aan dat deze regeling voor hem op dit moment het maximaal haalbare is. Belangrijk is dat over de invulling van de zorgregeling duidelijkheid gaat komen, zodat gewerkt kan worden aan een verdere stabilisering van de situatie. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is nog nodig. Weliswaar is er sprake van een positieve ontwikkeling, maar deze ontwikkeling is nog erg pril. Betrokkenheid van de GI is nog nodig ter waarborging van de hulpverlening en het voeren van regie. De bedoeling is echter wel dat de hulpverlening op een gegeven moment in het vrijwillig kader kan worden voortgezet. Gehoopt wordt dat dit binnen een termijn van zes maanden kan, maar het is niet zeker dat dit, gezien de stappen die nog moeten worden gezet, ook daadwerkelijk haalbaar is. Om een tussentijds toetsmoment te creëren, kan de GI ermee instemmen indien het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor zes maanden wordt toegewezen onder aanhouding van het resterende deel.
4.2
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij niet kan instemmen met het verzoek van de GI. Een voortzetting van de ondertoezichtstelling is niet nodig. Er is hulpverlening betrokken en beide ouders werken daaraan mee. Tussen de ouders is een basis van communicatie bereikt en dat is tegelijkertijd ook het maximaal haalbare. Belangrijk is dat er duidelijkheid komt over de zorgregeling en dat hierover een eindbeslissing wordt genomen in de zaak met nummer C/02/380968 / FA RK 21-25, zodat voor iedereen duidelijk is hoe de zorg voor de minderjarigen wordt verdeeld. De zorgregeling waaraan op dit moment uitvoering wordt gegeven acht de moeder met de GI te summier. Belangrijk is dat de minderjarigen een frequent en regelmatig contact met de vader hebben. De moeder stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling moet worden afgewezen.
4.3
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat een voortzetting van de ondertoezichtstelling dringend noodzakelijk is in het belang van de minderjarigen. Er is inmiddels een basis van communicatie tussen de ouders, maar dit is nog onvoldoende voor een goede uitvoering en invulling van het gezamenlijk ouderschap. Bovendien vreest de vader dat de communicatie tussen hem en de moeder zal verslechteren op het moment dat de GI niet meer betrokken is. Ook de vader acht het van belang dat in de zaak met nummer C/02/380968 / FA RK 21-25 een eindbeslissing wordt genomen met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarigen. In verband met zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer is het voor de vader op dit moment niet mogelijk om de huidige zorgregeling verder uit te breiden, anders dan een extra verblijf van de minderjarigen bij hem één keer in de maand van zaterdagochtend tot zondagavond. Mogelijk kan in het kader van de ondertoezichtstelling gesproken worden over een verdere uitbreiding van de omgang tussen de vader en de minderjarigen voor zover haalbaar voor de vader. Verzocht wordt om het verzoek van de GI tot verlenging van ondertoezichtstelling toe te wijzen.
4.4
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat beide ouders zich hebben ingezet om met behulp van de hulpverlening tot een verbetering van de situatie te komen. Daardoor is er meer rust gekomen tussen de ouders hetgeen een positief effect op de minderjarigen heeft. Desalniettemin is de communicatie tussen de ouders nog zeer summier. De communicatie tussen de ouders dient nog verder uitgebreid en verstevigd te worden om de zorg over de minderjarigen goed met elkaar te kunnen regelen. Een uitbreiding in het contact tussen de vader en de minderjarigen is ook nodig. Voor een goede (identiteits)ontwikkeling van de minderjarigen is het van belang dat zij met beide ouders een goede band hebben en houden. Op basis van de huidige zorgregeling is er slechts beperkt contact tussen de minderjarigen en de vader. Daarmee worden de belangen van de minderjarigen tekort gedaan. Door de ouders dienen derhalve nog de nodige stappen te worden gezet. Hulpverlening binnen het gedwongen kader is nog nodig om het voor de ouders mogelijk te maken deze stappen te kunnen zetten.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De kinderrechter constateert op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling besproken is dat zich in het afgelopen jaar een positieve ontwikkeling heeft voorgedaan. Zo lukt het de ouders op basaal niveau met elkaar te communiceren en is er inmiddels weer sprake van onbegeleid contact tussen de vader en de minderjarigen. Deze ontwikkeling is echter nog pril. Bovendien zijn de zorgen over de minderjarigen en hun opvoedomgeving nog dusdanig groot, dat er voldoende gronden zijn voor een verlenging van de ondertoezichtstelling.
Nog niet alle doelen die in het kader van de ondertoezichtstelling zijn gesteld, zijn behaald. Zo is de verstandhouding tussen de ouders nog altijd verstoord, hetgeen tijdens de mondelinge behandeling ook zichtbaar was. De ouders zijn nog niet in staat om zelfstandig, zonder tussenkomst van de hulpverlening, met elkaar te overleggen over de minderjarigen. Belangrijk is dat in de komende periode verder ingezet wordt op verbetering van de communicatie tussen de ouders, waarbij de ouders een manier van samenwerken gaan vinden die hen in staat stelt om het ouderschap gezamenlijk en op constructieve wijze uit te oefenen. Ook is het belangrijk dat verder wordt ingezet op het contact tussen de vader en de minderjarigen, temeer nu de minderjarigen volgens de GI aangeven de vader vaker te willen zien. Weliswaar zal in de zaak met nummer C/02/380968 / FA RK 21-25, zoals verzocht door beide partijen, een eindbeslissing worden genomen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarigen, maar er zal goed gemonitord moeten worden in hoeverre de ouders in staat zijn om aan deze zorgregeling uitvoering te geven en wel op die manier dat de minderjarigen met hun beide ouders een onbelast contact kunnen hebben.
Op basis van het voorgaande acht de kinderrechter de betrokkenheid van een jeugdzorgwerker nog altijd noodzakelijk ter waarborging van de belangen van de minderjarigen. Gezien de moeizame relatie tussen de ouders valt bovendien niet te verwachten dat de ouders op dit moment met hulpverlening in het vrijwillig kader de benodigde stappen kunnen zetten. De kinderrechter zal het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling dan ook toewijzen. Zij ziet wel aanleiding om de duur van de ondertoezichtstelling vooralsnog te beperken tot zes maanden en het verzoek van de GI voor het overige aan te houden tot na te noemen pro forma datum. De kinderrechter acht het namelijk van belang dat, zoals ook voorgesteld door de GI tijdens de mondelinge behandeling, er een toetsmoment wordt gecreëerd om goed zicht te houden op de ontwikkelingen in deze zaak, gelet op alles wat er speelt en de stappen die nog gezet moeten worden.
5.3
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk op de hierna in het dictum genoemde pro forma datum schriftelijk verslag zal doen over het verloop van de maatregel van de ondertoezichtstelling en de hulpverlening die in dat kader vanuit 10 voor Toekomst en Groei Jeugdhulp wordt ingezet. Daarbij wenst de kinderrechter in ieder geval ook geïnformeerd te worden over de stand van zaken met betrekking tot de oudercommunicatie, de samenwerking tussen de ouders en de uitvoering van de zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen. Voorts dient de GI alsdan haar standpunt te geven ten aanzien van het resterende deel van het verzoek, met toezending van haar verslag aan de advocaten van partijen. In geval de GI het resterende verzoek handhaaft, zal voor de afloopdatum van de ondertoezichtstelling een mondelinge behandeling worden bepaald, tenzij de GI en de (advocaten van de) ouders aangeven dat het resterende verzoek schriftelijk kan worden afgedaan.
5.4
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 31 maart 2023 tot 30 september 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling aan tot
5 september 2023 PRO FORMAin afwachting van het schriftelijk verslag van de GI en het standpunt over het resterende deel van het verzoek van de GI en de (advocaten van de) ouders, een en ander op de wijze zoals is omschreven in rechtsoverweging 5.3;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2023 door mr. Pellikaan, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 29 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.