ECLI:NL:RBZWB:2023:2282

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
10279748 CV EXPL 23-97
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting WonenBreburg en een gedaagde huurder. De eiseres, WonenBreburg, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van meer dan drie maanden. De gedaagde had erkend dat er een huurachterstand bestond, maar voerde aan dat hij persoonlijke omstandigheden had die hem belemmerden om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Tijdens de procedure bleef de huurachterstand gelijk, en de kantonrechter oordeelde dat de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst zodanig was dat ontbinding en ontruiming gerechtvaardigd waren. De kantonrechter overwoog dat de gedaagde niet in staat leek om op korte termijn aan zijn verplichtingen te voldoen, en dat de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde niet voldoende gewicht in de schaal legden om de vordering van WonenBreburg af te wijzen. De kantonrechter heeft de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toegewezen, met de mogelijkheid voor WonenBreburg om in overleg met de gedaagde te proberen een oplossing te vinden om de ontruiming te voorkomen. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10279748 CV EXPL 23-97
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van
STICHTING WONENBREBURG,
gevestigd te Tilburg,
eiseres,
nader te noemen: WonenBreburg,
gemachtigde: [gemachtigde] te [plaats] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 8 februari 2023 met de daarin genoemde processtukken;
b. de akte van de zijde van WonenBreburg van 3 maart 2023 met één productie;
c. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 10 maart 2023.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1
WonenBreburg vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende de woning met verdere aanhorigheden, staande en gelegen te [woonadres] (nader te noemen: het gehuurde);
[gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 3.612,16 aan huurachterstand tot en met januari 2023 (inclusief buitengerechtelijke incassokosten en verschenen rente), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.376,99 vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 721,75 per maand aan huur, te rekenen na 31 januari 2023 tot de dag dat het gehuurde is ontruimd;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 721,75 voor iedere maand of gedeelte van de maand aan schadevergoeding vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst totdat het gehuurde is ontruimd en verlaten;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
2.2
WonenBreburg legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst. De tekortkoming bestaat uit het onbetaald laten van de (volledige) huur. Zij stelt dat ten tijde van de dagvaarding een huurachterstand bestond van meer dan drie maanden hetgeen ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt, zodat de vorderingen daartoe met de daarmee verband houdende nevenvorderingen dienen te worden toegewezen. Tijdens de procedure is de huurachterstand gelijk gebleven. [gedaagde] heeft in februari 2023 namelijk twee keer de maandelijkse huur voldaan, terwijl de huur over de maand maart 2023 onbetaald is gebleven. Voorts heeft WonenBreburg in het buitengerechtelijke traject [gedaagde] verschillende mogelijkheden geboden om op de huurachterstand in te lopen, maar [gedaagde] heeft dit nagelaten. Voorts voert WonenBreburg aan dat de schuldhulpverlening is beëindigd, omdat [gedaagde] zich niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken. Gelet op het voorgaande kan van WonenBreburg niet worden verlangd om de huurovereenkomst langer in stand te houden, aldus WonenBreburg.
2.3
[gedaagde] heeft tijdens de rolzitting van 25 januari 2023 de huurachterstand over de maanden december 2021 en januari 2022 erkend. Tijdens de mondelinge behandeling van 10 maart 2023 heeft [gedaagde] de huurachterstand ter hoogte van € 3.376,99 tot en met maart 2023, zoals opgenomen in de akte, eveneens erkend. Voorts voert [gedaagde] aan dat hij al meer dan één jaar een budgetcoach heeft. [gedaagde] zou een saneringskrediet krijgen, maar dat is niet van de grond gekomen. Sinds augustus 2016 huurt [gedaagde] bij WonenBreburg en sinds dat moment is er geen sprake van een huurachterstand, aldus [gedaagde] . Daarnaast ontvangt [gedaagde] een bijstandsuitkering. Verder heeft [gedaagde] de omstandigheden geschetst waaronder de huurachterstand is ontstaan. Zo is de huurachterstand ontstaan vanwege privéomstandigheden, waardoor [gedaagde] (onder andere) tijdelijk geen geld had om de huur te voldoen. [gedaagde] heeft ook met zijn budgetcoach afgesproken dat de huur voortaan rechtstreeks vanuit de gemeente Breda zal worden voldaan. Tot slot voert [gedaagde] verweer tegen de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Daarbij voert [gedaagde] aan dat hij in dat geval op straat komt te staan nu hij nergens terecht kan.
Huurachterstand
2.4
Vast staat dat [gedaagde] een huurachterstand heeft laten ontstaan. WonenBreburg heeft deze huurachterstand ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding berekend op een bedrag van € 3.376,99 (huurachterstand tot en met januari 2023), aldus ruim vier maanden. Ten tijde van de mondelinge behandeling is onweersproken komen vast te staan dat de huurachterstand gelijk is gebleven. [gedaagde] heeft in februari 2023 namelijk twee keer een bedrag van € 743,85 voldaan. Daarentegen is de huur over maart 2023 onbetaald gebleven. Nu [gedaagde] de huurachterstand niet heeft weersproken, zal een bedrag van € 3.332,79 (2 x € 637,92 plus 1 x € 751,35 vermeerderd met 7 x € 721,75) aan huurachterstand tot en met maart 2023 worden toegewezen, waarbij al rekening is gehouden met de door [gedaagde] verrichte (huur)betalingen ad € 3.746,65 (voldaan in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 3 februari 2023). Daarbij overweegt de kantonrechter dat in de dagvaarding een maandelijkse huurprijs van € 721,75 vanaf 1 februari 2023 als gebruiksvergoeding wordt gevorderd. Daarentegen vermeldt de akte van 3 maart 2023 een maandelijkse huurprijs van € 743,85 over de maanden februari en maart 2023. Nu WonenBreburg bij dagvaarding expliciet een maandelijks bedrag van € 721,75 aan huur, althans gebruiksvergoeding, per maand vordert, en zij haar eis niet heeft gewijzigd, zal van dat bedrag worden uitgegaan. Immers, de kantonrechter kan niet meer toewijzen dan door een partij wordt gevorderd.
Ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde
2.5
Met betrekking tot de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de verzochte ontruiming van het gehuurde overweegt de kantonrechter als volgt. Uit artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Deze hoofdregel van verbintenissenrecht is ook van toepassing op huurovereenkomsten. Bij de beoordeling van de vraag of een vordering tot een ontbinding van de huurovereenkomst moet worden afgewezen, kunnen, naast de bijzondere aard en/of geringe betekenis van de tekortkoming, alle overige omstandigheden van het geval van belang zijn. Het is aan degene die zich beroept op de afwijzing van de ontbinding van de huurovereenkomst om feiten en omstandigheden te stellen (en zo nodig te bewijzen) die dat beroep ondersteunen (zie het arrest van 28 september 2018 van de Hoge Raad, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2018:1810).
2.6
De kantonrechter stelt vast dat de openstaande huurschuld ten tijde van de dagvaarding ruim vier maanden bedroeg. De huurachterstand is tijdens de procedure gelijk gebleven. De kantonrechter is van oordeel dat hiermee sprake is van een zodanige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, dat hierdoor de ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt gerechtvaardigd. Een huurovereenkomst houdt voor beide partijen namelijk een voortdurende verplichting in. Dit brengt mee dat indien een partij is tekortgeschoten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst, deze weliswaar voor de toekomst nog kan worden nagekomen, maar dat de tekortkoming in het verleden daarmee niet ongedaan kan worden gemaakt. Door de huur niet tijdig te betalen, heeft [gedaagde] een tekortkoming in de nakoming laten ontstaan die niet ongedaan gemaakt kan worden. Bovendien wordt niet verwacht dat [gedaagde] op korte termijn wel in staat is om (tijdig) aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst te voldoen, nu de huur over maart 2023 niet (tijdig) is voldaan, de achterstand gedurende de procedure gelijk is gebleven en de huur nog niet door de gemeente Breda wordt voldaan. Kennelijk is dat laatste nodig voor [gedaagde] om de huur tijdig te kunnen betalen. Verder is tijdens de zitting niet gebleken van een aflossingscapaciteit van de zijde van [gedaagde] om te starten met het doen van aflossingen op de huurachterstand. Eerder heeft [gedaagde] hulp gehad van schuldhulpverlening bij het regelen van zijn financiën. Dit is kennelijk zonder medeweten van [gedaagde] geëindigd, omdat hij de gemaakte afspraken niet na zou komen.
[gedaagde] heeft ter zitting aangegeven dat hij wederom contact gaat opnemen met schuldhulpverlening. Daarmee zet [gedaagde] een stap in de goede richting, maar de enkele toezegging om (weer) contact op te nemen met schuldhulpverlening legt onvoldoende gewicht in de schaal om dan nu een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde niet gerechtvaardigd te achten. Ook de door [gedaagde] aangevoerde persoonlijke omstandigheden brengen hier geen verandering in. Hoe vervelend de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] ook voor hem zijn, deze kunnen niet tot afwijzing van de vordering van WonenBreburg leiden. Derhalve zal de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde worden toegewezen.
Toezegging van WonenBreburg
2.7
WonenBreburg heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat aan haar kant de bereidheid bestaat om, nadat in deze procedure vonnis is gewezen, in onderling overleg met [gedaagde] te proberen de gevorderde ontruiming te voorkomen door naar een oplossing te zoeken. WonenBreburg heeft toegezegd dat zij dit vonnis niet ten uitvoer zal leggen als er een oplossing tot stand komt die naar genoegen van WonenBreburg is en die door [gedaagde] ook volledig zal worden nageleefd. De kantonrechter vertrouwt erop dat WonenBreburg zich aan die toezegging zal houden.
Vervaltermijnen en toekomstige huurtermijnen
2.8
Gelet op hetgeen de kantonrechter in overweging 2.4 heeft overwogen wordt een bedrag van € 721,75 per maand voor nog te vervallen huurpenningen vanaf 1 april 2023 toegewezen, tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst. De huurtermijnen tot en met maart 2023 zijn al meegenomen in de toe te wijzen huurachterstand.
2.9
De kantonrechter wijst – gelet op hetgeen in overweging 2.4 is overwogen – eveneens toe een bedrag van € 721,75 per maand als gebruiksvergoeding voor elke maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst in gebreke blijft het gehuurde te ontruimen.
Rente en kosten
2.1
De gevorderde verschenen en toekomstige wettelijke rente over de hoofdsom zal als niet weersproken worden toegewezen zoals hierna (onder 3. De beslissing) bepaald.
2.11
Voorts vordert WonenBreburg een bedrag van € 231,57 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter overweegt dat WonenBreburg, op grond van de met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten samenhangende wettelijke bepalingen, in deze zaak moet aantonen dat zij een kosteloze aanmaning conform artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek heeft verzonden aan [gedaagde] . Gelet op de stellingen van WonenBreburg en de bij dagvaarding overgelegde brief van 21 juli 2022 heeft zij aan dit wettelijke vereiste voldaan. Het gevorderde bedrag aan vergoeding van de buitengerechtelijke kosten komt vervolgens overeen met de het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief, zodat dit bedrag toewijsbaar is.
2.12
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van WonenBreburg vastgesteld op een bedrag van € 1.079,30, bestaande uit: € 128,30 aan dagvaardingskosten, € 487,00 aan griffierecht en € 464,00 aan gemachtigdensalaris (2 punten á € 232,00 voor de dagvaarding en voor de zitting). Voor de akte van 3 maart 2023 zal geen salaris worden toegekend nu deze geen bijzondere inhoud heeft.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning met aanhorigheden, staande en gelegen te [woonadres] ;
3.2
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met al het zijne en de zijnen te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van WonenBreburg te stellen;
3.3
veroordeelt [gedaagde] om aan WonenBreburg te betalen:
- een bedrag van € 3.567,96 aan huur tot en met maart 2023 (inclusief buitengerechtelijke kosten en verschenen rente), te vermeerderen met de wettelijke rente over de in de dagvaarding genoemde openstaande huurtermijnen van een totaalbedrag van € 3.376,99 vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarbij bij de berekening van de wettelijke rente rekening moet worden gehouden met de door [gedaagde] gedane betalingen;
- een bedrag van € 721,75 per maand als huur vanaf april 2023 tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst;
- een bedrag van € 721,75 als gebruiksvergoeding voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] het gehuurde na de ontbinding van de huurovereenkomst feitelijk in gebruik houdt;
3.4
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van WonenBreburg tot dit vonnis vastgesteld op € 1.079,30, daarin begrepen een bedrag van € 464,00 als salaris voor de gemachtigde van WonenBreburg;
3.5
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.