ECLI:NL:RBZWB:2023:2284

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
10159619 CV EXPL 22-3249
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Karsten-Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand met toewijzing van schadevergoeding en proceskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen de Stichting Margriet van de Laer en een gedaagde, die in persoon procedeerde. De stichting vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van acht maanden, die tijdens de procedure opliep tot tien maanden. De gedaagde erkende de huurachterstand en gaf aan dat deze was ontstaan door persoonlijke omstandigheden, waaronder een gokverslaving en PTSS. De kantonrechter overwoog dat de gedaagde tekortgeschoten was in haar verplichtingen en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De rechter bepaalde een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis en wees de vordering tot ontbinding en ontruiming toe. Tevens werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, toekomstige huurtermijnen en schadevergoeding. De stichting heeft toegezegd te willen overleggen met de gedaagde om een oplossing te vinden om de ontruiming te voorkomen, mits deze oplossing aan haar voorwaarden voldoet.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
Zaaknummer: 10159619 CV EXPL 22-3249
Vonnis van 22 maart 2023
in de zaak van
STICHTING MARGRIET VAN DE LAER,
gevestigd en kantoorhoudende te Zundert,
eiseres,
nader te noemen: de stichting,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 9 november 2022 met de daarin genoemde processtukken;
b. de brief van de gemeente Etten-Leur van 9 februari 2023;
c. de akte van de zijde van de stichting van 15 februari 2023 met producties;
d. de mondelinge behandeling van 22 februari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1
De stichting vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning met aan- en toebehoren, staande en gelegen te [woonadres] (nader te noemen: het gehuurde);
- [gedaagde] te veroordelen om het gehuurde met al het hare en de haren te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de stichting te stellen;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 3.724,11 aan huurachterstand (inclusief buitengerechtelijke incassokosten en verschenen rente), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.273,91 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 415,07, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegestaan, per maand vanaf oktober 2022 tot aan de dag van ontbinding van de huurovereenkomst;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 415,07, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegestaan, voor elke maand of gedeelte van de maand als schadevergoeding vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst totdat het gehuurde is ontruimd;
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
2.2
De stichting heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis tot betaling van de (volledige) huur. Zij stelt dat ten tijde van de dagvaarding een huurachterstand bestond van acht maanden hetgeen ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde met de daarmee verband houdende nevenvorderingen dienen dan ook te worden toegewezen. Tijdens de procedure is de huurachterstand toegenomen nu de huur over de maanden januari 2023 en februari 2023 niet is betaald. Voorts heeft de stichting in het buitengerechtelijke traject [gedaagde] verschillende mogelijkheden geboden om op de huurachterstand in te lopen, maar [gedaagde] heeft dit nagelaten. Gelet op het voorgaande kan van de stichting niet worden verlangd om de huurovereenkomst langer in stand te houden, aldus de stichting.
2.3
[gedaagde] heeft tijdens de rolzitting van 26 oktober 2022 de huurachterstand ter hoogte van € 3.273,91, zoals opgenomen in de dagvaarding, erkend. Daarbij heeft zij de omstandigheden geschetst waaronder de huurachterstand is ontstaan. Zo is de huurachterstand ontstaan omdat [gedaagde] een gokverslaving heeft. [gedaagde] lijdt ook aan PTSS ten gevolge van persoonlijke gebeurtenissen uit het verleden. Zij is vanwege ernstige paniekklachten en angstaanvallen bij het crisisteam van GGZ terechtgekomen. Bovendien maakt [gedaagde] zich zorgen over haar ouders nu haar moeder aan Parkinson lijdt en de gezondheid van haar vader broos is. Voorts krijgt [gedaagde] momenteel hulp van een budgetcoach vanuit [woonzorg] en heeft zij de intentie om een verzoek tot onderbewindstelling in te dienen. Verder is [gedaagde] sinds kort weer aan het werk na een ziekteperiode. Daarnaast heeft [gedaagde] hulp gezocht voor haar gokverslaving. Tot slot geeft [gedaagde] aan dat zij graag in het gehuurde wil blijven wonen.
Huurachterstand
2.4
Vast staat dat [gedaagde] een huurachterstand heeft laten ontstaan. De stichting heeft deze huurachterstand ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding berekend op een bedrag van € 3.273,91 (huurachterstand tot en met september 2022), aldus acht maanden. Ten tijde van de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat de huurachterstand is opgelopen tot een bedrag van € 4.104,05 (huurachterstand tot en met februari 2023), zijnde tien maanden. Nu [gedaagde] de bestaande huurachterstand niet heeft weersproken, zal een bedrag van € 4.104,05 aan huurachterstand tot en met februari 2023 worden toegewezen, waarbij rekening is gehouden met de door [gedaagde] verrichte huurbetalingen.
Ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde
2.5
Met betrekking tot de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de verzochte ontruiming van het gehuurde overweegt de kantonrechter als volgt. Uit artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding van de overeenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Deze hoofdregel van verbintenissenrecht is ook van toepassing op huurovereenkomsten. Bij de beoordeling van de vraag of een vordering tot een ontbinding van de huurovereenkomst moet worden afgewezen, kunnen, naast de bijzondere aard en/of geringe betekenis van de tekortkoming, alle overige omstandigheden van het geval van belang zijn. Het is aan degene die zich beroept op de afwijzing van de ontbinding van de huurovereenkomst om feiten en omstandigheden te stellen (en zo nodig te bewijzen) die dat beroep ondersteunen (zie het arrest van 28 september 2018 van de Hoge Raad, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2018:1810).
2.6
De kantonrechter stelt vast dat de openstaande huurschuld ten tijde van de dagvaarding acht maanden bedroeg. De huurachterstand is tijdens de procedure toegenomen omdat [gedaagde] de huur over de maanden januari 2023 en februari 2023 niet heeft betaald. Ook heeft [gedaagde] in december 2022 haar werkgever verzocht om haar inkomen naar haar eigen rekening over te maken in plaats van naar de Kredietbank , waardoor de aanvraag voor schuldhulpverlening geen doorgang kon vinden. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een zodanige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, dat hierdoor de ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt gerechtvaardigd. Een huurovereenkomst houdt voor beide partijen namelijk voortdurende verplichtingen in. Dit brengt mee dat als een partij is tekortgeschoten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst, deze weliswaar voor de toekomst nog kan worden nagekomen, maar dat de tekortkoming in het verleden daarmee niet ongedaan kan worden gemaakt. Wat deze tekortkoming betreft, is nakoming dan ook niet meer mogelijk. Door de huur niet tijdig en volledig te betalen, heeft [gedaagde] een tekortkoming in de nakoming laten ontstaan die niet ongedaan gemaakt kan worden. Het daar tegenoverstaande (woon)belang van [gedaagde] is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. Hoe vervelend de situatie van [gedaagde] ook voor haar is; deze kan niet tot afwijzing van de vordering leiden.
2.7
De kantonrechter heeft [gedaagde] meegegeven dat het belangrijk is om de lopende huurtermijn te voldoen en dat zo snel mogelijk bewind wordt aangevraagd. Voor het aanvragen van bewindvoering zal [gedaagde] een afzonderlijk verzoek moeten indienen bij de rechtbank. Daarnaast heeft de kantonrechter aangegeven dat het salaris van [gedaagde] wederom naar de Kredietbank moet, zodat zij voortaan de huurtermijnen voor [gedaagde] kunnen betalen. Ook is het van belang dat [gedaagde] een (vervolg)afspraak maakt met het crisisteam van de GGZ voor de start van het behandelplan.
2.8
De vordering tot ontbinding en ontruiming zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter de ontruimingstermijn bepaalt op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Toezegging van de stichting
2.9
De stichting heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat aan haar kant de bereidheid bestaat om, nadat in deze procedure vonnis is gewezen, in onderling overleg met [gedaagde] te proberen de gevorderde ontruiming te voorkomen door naar een oplossing te zoeken. De stichting heeft toegezegd dat zij dit vonnis niet ten uitvoer zal leggen als er een oplossing tot stand komt die naar genoegen van de stichting is en die door [gedaagde] ook volledig zal worden nageleefd. De kantonrechter vertrouwt erop dat de stichting zich aan die toezegging zal houden.
Vervaltermijnen en toekomstige huurtermijnen
2.1
De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag van € 415,07 per maand voor nog te vervallen huurpenningen vanaf 1 maart 2023 toe, tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst. De huurtermijnen tot en met februari 2023 zijn al meegenomen in de toe te wijzen huurachterstand.
2.11
De kantonrechter wijst eveneens toe een bedrag van € 415,07 per maand als schadevergoeding voor elke maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst in gebreke blijven het gehuurde te ontruimen. De wettelijke huurverhoging over de schadevergoeding zal worden afgewezen. Immers, de huurovereenkomst is op dat moment al ontbonden en de wettelijke huurverhoging is enkel toewijsbaar over de bedragen die op grond van de overeenkomst verschuldigd zijn. De schadevergoeding is dan op grond van de wet verschuldigd.
Rente en kosten
2.12
De gevorderde verschenen en toekomstige wettelijke rente over de hoofdsom zal als niet weersproken worden toegewezen zoals hierna (onder 3. De beslissing) bepaald.
2.13
Voorts vordert eiseres een bedrag van € 443,55 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter overweegt dat eiseres, op grond van de met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten samenhangende wettelijke bepalingen, in deze zaak moet aantonen dat zij een kosteloze aanmaning in overeenstemming met artikel 6:96 lid 6 BW heeft verzonden aan gedaagde. Gelet op de stellingen van eiseres en de bij dagvaarding overgelegde brief van 24 juli 2022 heeft zij aan dit wettelijke vereiste voldaan. Het gevorderde bedrag aan vergoeding van de buitengerechtelijke kosten komt vervolgens overeen met de het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief, zodat dit bedrag toewijsbaar is.
2.14
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de stichting vastgesteld op een bedrag van € 1.078,43, bestaande uit € 127,43 aan dagvaardingskosten, € 487,00 aan griffierecht en € 464,00 aan gemachtigdensalaris (2 punten á € 232,00 voor de dagvaarding en voor de mondelinge behandeling). Voor de akte van 15 februari 2023 zal geen salaris worden toegekend nu deze geen bijzondere inhoud heeft.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning met aan- en toebehoren, staande en gelegen te [woonadres] ;
3.2
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met al het hare en de haren te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de stichting te stellen;
3.3
veroordeelt [gedaagde] om aan de stichting te betalen:
- een bedrag van € 4.554,25 aan huur tot en met februari 2023 (inclusief buitengerechtelijke kosten en verschenen rente), te vermeerderen met de wettelijke rente over de in de dagvaarding genoemde openstaande huurtermijnen van een totaalbedrag van € 3.273,91 vanaf 30 september 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarbij bij de berekening van de wettelijke rente rekening moet worden gehouden met de door [gedaagde] gedane betalingen;
- een bedrag van € 415,07 per maand (onder voorbehoud van de wettelijk toegestane huurverhoging) als huur vanaf maart 2022 tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst;
- een bedrag van € 415,07 als schadevergoeding voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] het gehuurde na de ontbinding van de huurovereenkomst feitelijk in gebruik houdt;
3.4
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van de stichting tot op heden vastgesteld op € 1.078,43, daarin begrepen een bedrag van € 464,00 als salaris voor de gemachtigde van de stichting;
3.5
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Karsten-Badal en in het openbaar uitgesproken op
22 maart 2023.