ECLI:NL:RBZWB:2023:2298

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
02-152153-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van gevaarlijk rijden, bezit van softdrugs en vernielingen met strafoplegging

Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gevaarlijk rijden, bezit van softdrugs en het plegen van vernielingen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 maart 2023, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, heeft de feiten ten laste gelegd, waaronder het bezit van hennep en hasj, gevaarlijk rijgedrag en drie vernielingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte had op 10 juni 2021 in Bergen op Zoom opzettelijk een hoeveelheid softdrugs bij zich en had zich als bestuurder van een voertuig gevaarlijk gedragen door verkeersregels in ernstige mate te schenden. Daarnaast heeft hij opzettelijk een schuur en een hekwerk beschadigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte levensgevaarlijke situaties had gecreëerd door op de vlucht te slaan voor de politie.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de positieve ontwikkelingen in zijn leven sinds de aanhouding. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank benadrukte dat het gedrag van de verdachte onaanvaardbare risico's voor andere weggebruikers met zich meebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-152153-21
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. I. Azarkan, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 maart 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: hennep en hasj aanwezig heeft gehad;
feit 2: gevaarlijk heeft gereden;
feiten 3 en 4: drie vernielingen heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op het procesdossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 3 en feit 4 wegens gebrek aan bewijs. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze vernielingen heeft gepleegd. Voor feit 3 geldt verder dat verdachte geen opzet had om de schuur te vernielen; verdachte heeft hierover tegenover de politie verklaard dat hij de deur rustig heeft geopend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op basis van de bewijsmiddelen – waaronder de bekennende verklaring van verdachte – komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
Feit 2
Verdachte heeft de feitelijke gedragingen, zoals die onder feit 2 aan hem ten laste zijn gelegd, bekend. De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met dit rijgedrag (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) De verkeersregels
De rechtbank overweegt dat in artikel 5a lid 1, onderdeel l, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) uitdrukkelijk enkele verkeersgedragingen worden benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Hieronder vallen het overschrijden van de maximumsnelheid, door rood licht rijden, tegen de verkeersrichting in rijden en gevaarlijk inhalen, zoals verdachte wordt verweten. De onder lid 1 gegeven lijst van verkeersgedragingen betreft echter geen limitatieve opsomming. Verdachte wordt daarnaast verweten dat hij een in werking zijnde spoorwegovergang heeft gepasseerd en zijn voertuig niet onder controle heeft gehouden. De rechtbank stelt vast dat verdachte door deze gedragingen meerdere verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, lid 1, WVW heeft geschonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel of het schenden van meerdere verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
In deze zaak gaat het om gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels in de nabijheid van andere voertuigen. Deze gedragingen vonden voor een groot deel plaats rond het middaguur binnen de bebouwde kom van Bergen op Zoom en Heerle, waar veel weggebruikers aanwezig waren. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels én op het in ernstige mate schenden van die regels. Verdachte heeft verklaard dat hij in paniek raakte toen hij de politie zag, dat hij daarom op de vlucht is geslagen en toen als een gek heeft gereden. Daarmee is het vereiste opzet op het schenden van de verkeersregels en het in ernstige mate schenden van die regels gegeven.
d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat met kans op overlijden of zwaar lichamelijk letsel van andere weggebruikers wanneer een bestuurder van een personenauto tracht te ontkomen aan de politie en daartoe meerdere verkeersmanoeuvres uitvoert zoals verdachte dat heeft gedaan. Verschillende verkeersdeelnemers hebben een aanrijding met verdachte kunnen voorkomen door voor hem uit te wijken of af te remmen. Verdachte is zeer kort na het passeren van een trein een dubbele spoorwegovergang overgestoken. De slagbomen waren omlaag en het rode licht brandde nog. Verdachte kon onmogelijk zien of er nog een trein uit tegengestelde richting aankwam. Als dit zo was geweest, had de machinist niet meer op tijd kunnen afremmen om een aanrijding te voorkomen. Verdachte had met zijn rijgedrag op het zandpad, waarbij hij de macht over het stuur is verloren, eventuele andere verkeersdeelnemers kunnen raken. De rechtbank acht dan ook bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de overtreding van artikel 5a WVW wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 10 juni 2021 door verbalisanten is aangetroffen in een schuur die volgens aangever op slot zat. De schuurdeur was beschadigd en verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij de schuurdeur met enige kracht heeft geopend. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat verdachte de beschadiging heeft toegebracht en dat hij opzet daarop had. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van feit 3.
Feit 4
De rechtbank acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte was op 10 juni 2021 de bestuurder van de auto met het [kenteken] . Aangever heeft verklaard dat met die auto zijn hekwerk is vernield. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan deze verklaring, nu deze strookt met de bevindingen van de verbalisanten die ter plaatse waren. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een beregeningsinstallatie heeft vernield. Het dossier bevat daarover te weinig informatie. Verdachte zal dan ook van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 10 juni 2021 te Bergen op Zoom opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
op 10 juni 2021 te Bergen op Zoom als bestuurder van een voertuig (personenauto, Seat Ibiza [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Bergse Baan, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- op de parallelweg (met hoge snelheid) aldaar op die weg rijdende voertuigen (links) in te halen waardoor de bestuurder van een hem, verdachte, tegemoetkomend voertuig (krachtig) moest afremmen om een aanrijding te voorkomen en
- op de Wattweg met een hoge snelheid (van ongeveer 150 kilometer per uur) te rijden, waardoor aldaar rijdende fietsers van hun fiets sprongen om een aanrijding te voorkomen en
- op de kruising Wattweg/Marconilaan-Noord, rijdend over de rijstrook van het voor hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer, een in zijn richting roodlicht uitstralend verkeerslicht te negeren en
- op de Bergsebaan een inwerking zijnde spoorwegovergang (roodlicht knipperend) na een net passerende trein deze over te steken en
- te Heerle, gemeente Roosendaal, op een zandpad gelegen langs de Rijksweg A58 het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet onder controle te houden en (vervolgens) tot stilstand te komen tegen een (aarde)wal,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
feit 3
op 10 juni 2021 te Wouwse Plantage, gemeente Roosendaal opzettelijk en wederrechtelijk een schuur die aan [benadeelde 1] toebehoorde heeft beschadigd;
feit 4
op 10 juni 2021 te Wouw, gemeente Roosendaal opzettelijk en wederrechtelijk een hekwerk dat aan [benadeelde 2] toebehoorde heeft vernield;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 160 uur, te vervangen door 80 dagen hechtenis, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld een meldplicht als bijzondere voorwaarde.
De officier van justitie vordert daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop en de positieve ontwikkelingen die verdachte sinds zijn aanhouding heeft doorgemaakt. Verdachte is niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie, heeft een baan en heeft zijn leven gebeterd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft meerdere verkeersregels in ernstige mate geschonden, heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van softdrugs en hij heeft een schuur beschadigd en een hekwerk vernield. Verdachte heeft als bestuurder van een auto levensgevaarlijke situaties gecreëerd door op de vlucht te slaan voor de politie. Hij heeft daarbij onaanvaardbare risico’s genomen en andere verkeersdeelnemers ernstig in gevaar gebracht. Het is een gelukkig toeval dat niemand als gevolg van het gedrag van verdachte (ernstig) letsel heeft opgelopen. Het enkele feit dat verdachte in paniek raakte na het zien van zwaailichten omdat hij softdrugs bij zich had, kan dit gevaarlijke rijgedrag op geen enkele wijze rechtvaardigen.
Dit geldt ook voor de vernieling van het hekwerk en de beschadiging van de schuur die verdachte, in zijn poging aan de politie te ontvluchten, heeft veroorzaakt. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank acht geslagen op de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht en op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een eigen bedrijf in het aanleggen en installeren van glasvezel. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder ter zake van overtredingen van de Opiumwet is veroordeeld, maar sinds de aanhouding voor onderhavige feiten niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Met name gelet op de ernst van de gevaarzetting acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel een passende straf. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Zij zal aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 120 uren. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 1 maand met een proeftijd van twee jaar, teneinde de ernst van het feit van de ernstige gevaarzetting te benadrukken. De rechtbank is voorts van oordeel dat een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen moet volgen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de feiten 1, 2, 3 en 4 bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 4:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.W. Claassen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 april 2023.