Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging omvatte drie feiten van ontuchtige handelingen, waaronder seksueel binnendringen, gepleegd in verschillende periodes tussen 2010 en 2018.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was. De officier van justitie meende dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, gebaseerd op de aangifte van de moeder en de verklaring van het slachtoffer. De verdediging betwistte echter de bewijsvoering en stelde dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen.
In haar oordeel benadrukte de rechtbank dat zedenzaken vaak slechts door de verklaringen van de betrokkenen kunnen worden bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende steunbewijs had en dat er geen ander bewijs was dat de beschuldigingen kon onderbouwen. Aangezien het bewijs voornamelijk op de verklaring van het slachtoffer was gebaseerd, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdachte werd daarom vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.