ECLI:NL:RBZWB:2023:23

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
02-054386-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs

Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging omvatte drie feiten van ontuchtige handelingen, waaronder seksueel binnendringen, gepleegd in verschillende periodes tussen 2010 en 2018.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was. De officier van justitie meende dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, gebaseerd op de aangifte van de moeder en de verklaring van het slachtoffer. De verdediging betwistte echter de bewijsvoering en stelde dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen.

In haar oordeel benadrukte de rechtbank dat zedenzaken vaak slechts door de verklaringen van de betrokkenen kunnen worden bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende steunbewijs had en dat er geen ander bewijs was dat de beschuldigingen kon onderbouwen. Aangezien het bewijs voornamelijk op de verklaring van het slachtoffer was gebaseerd, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdachte werd daarom vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-054386-22
vonnis van de meervoudige kamer van 4 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J.C.W.L. Grootjans, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 31 juli 2010 tot en met 30 juli 2017 met zijn minderjarige dochter, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit, of mede bestonden uit, het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2:in de periode van 31 juli 2017 tot en met 30 juli 2018 met zijn minderjarige dochter, die toen ouder dan twaalf maar jonger dan zestien was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit, of mede bestonden uit, het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 3:in de periode van 31 juli 2010 tot en met 30 juli 2018 met zijn minderjarige dochter, die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van de moeder, de verklaring van [slachtoffer] en het feit dat bepaalde omstandigheden uit haar verklaring, onder meer over de feitelijke gang van zaken en de gedragsverandering die bij haar heeft plaatsgevonden, passen in de verklaringen die haar moeder en verdachte hierover hebben afgelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de feiten kan komen omdat er geen sprake is van wettig bewijs. Subsidiair is er op basis van het dossier ruimte voor twijfel, zodat verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer] , die mede bestonden uit het seksueel binnendringen.
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het slachtoffer en de verdachte. In de wet is bepaald dat het bewijs dat de verdachte een feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van één bewijsmiddel, zoals de verklaring van het slachtoffer. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaring moet in ieder geval ondersteund worden door één bewijsmiddel uit een andere bron. Het ondersteunend bewijsmateriaal mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van het slachtoffer en dit bewijsmateriaal moet bovendien uit een andere bron stammen.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer] beperkt is en weinig details bevat. Dit tast in beginsel de betrouwbaarheid van de verklaring niet aan, maar maakt wel dat behoedzaam met haar verklaring moet worden omgegaan. Alleen als het beschikbare steunbewijs van voldoende gewicht is, kan deze terughoudendheid worden weggenomen.
Verdachte heeft de door [slachtoffer] benoemde en ten laste gelegde seksuele handelingen telkens ontkend. In het dossier bevindt zich een verklaring van de moeder van [slachtoffer] . Deze verklaring is vrijwel geheel gebaseerd op dat wat zij van [slachtoffer] heeft vernomen en vormt daarom geen steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] . Haar verklaring dat de verdachte haar drie jaar geleden een keer heeft verteld dat hij met zijn mond aan de vagina van [slachtoffer] heeft gezeten, wordt door de verdachte ontkend. De overige door de officier van justitie geschetste omstandigheden, acht de rechtbank evenmin voldoende om de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te achten. Niet kan worden vastgesteld dat deze omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de bij [slachtoffer] waargenomen gedragsverandering, in direct verband staan met de aan verdachte verweten ontuchtige handelingen. Verder stelt de rechtbank vast dat nader onderzoek naar bepaalde omstandigheden ontbreekt en dat het dossier geen directe bewijsmiddelen voor de tenlastegelegde feiten bevat.
Nu nagenoeg al het bewijs voor de verweten ontuchtige handelingen is terug te voeren op dezelfde bron, namelijk de verklaring van [slachtoffer] , acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 januari 2023.
Mr. Van der Ploeg-Hogervorst is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.