ECLI:NL:RBZWB:2023:2300

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
10258175 \ CV EXPL 22-4016 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • K. Karsten-Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van brandstofkosten na tanken zonder afrekenen

In deze civiele procedure vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. G.E. Hamer, betaling van € 161,05 van gedaagde, die op 18 juni 2022 brandstof ter waarde van € 29,79 heeft getankt zonder te betalen. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de brandstof niet te betalen en vordert daarnaast schadevergoeding voor bijkomende kosten. Gedaagde erkent dat hij de brandstof nog moet betalen, maar betwist de overige kosten en stelt dat hij heeft geprobeerd te betalen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld en wijst de vordering tot betaling van de brandstofkosten toe, evenals de wettelijke rente. De kantonrechter wijst ook de schadevergoeding toe voor de kosten die eiser heeft gemaakt in verband met de brandstofdiefstal, maar wijst de buitengerechtelijke incassokosten af omdat niet is voldaan aan de vereisten van de wet. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 5 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10258175 \ CV EXPL 22-4016
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van
[eiser]
,
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. G.E. Hamer,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 december 2022 met producties;
  • het extract audiëntieblad van de rolzitting van 4 januari 2023 met de weergave van de mondelinge conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 18 juni 2022 heeft [gedaagde] , als bestuurder van het motorvoertuig met [kenteken] , voor € 29,79 aan brandstof getankt bij het tankstation van [eiser] zonder die brandstof af te rekenen. [gedaagde] heeft wel een bedrag van € 1,00 afgerekend voor het oppompen van banden.
2.2.
[gedaagde] is na ontvangst van (een) betalingsherinnering(en) van de deurwaarder bij [eiser] geweest om te spreken over de kwestie.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 161,05, vermeerderd met de wettelijke rente over € 29,79 vanaf 22 november 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
subsidiair
[gedaagde] voorwaardelijk te veroordelen tot betaling van € 161,05, vermeerderd met de wettelijke rente over € 29,79 vanaf 22 november 2022 tot aan de dag van algehele voldoening, indien de gerechtsdeurwaarder na dit vonnis constateert dat de in deze procedure opgegeven NAW-gegevens niet juist blijken te zijn;
meer subsidiair
[gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan de gerechtsdeurwaarder de juiste NAW-gegevens te verstrekken van degene die heeft getankt en tevens bewijsmiddelen aan te dragen waaruit de juistheid van deze gegevens blijkt, indien de gerechtsdeurwaarder na dit vonnis constateert dat de in deze procedure opgegeven NAW-gegevens niet juist blijken te zijn, op verbeurdverklaring van en dwangsom van € 100,00, voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 500,00, alsmede [gedaagde] te veroordelen in de kosten voor de bemoeienis van de gerechtsdeurwaarder ten bedrage van € 40,00 (exclusief btw) en de kosten ter zake de recherche bij de RDW van € 6,00;
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] als (veronderstelde) eigenaar en kentekenhouder van het motorvoertuig met [kenteken] verantwoordelijk is voor de situatie dat op 18 juni 2022 bij [eiser] is getankt zonder daarvoor te betalen. [gedaagde] heeft door het niet betalen van de brandstof onrechtmatig gehandeld, dan wel een wanprestatie gepleegd, dan wel is hij ongerechtvaardigd verrijkt. [eiser] heeft door dit onrechtmatig handelen schade geleden, bestaande uit de niet betaalde brandstofkosten alsmede de kosten voor het vaststellen van de brandstofdiefstal, het doen van aangifte, het veiligstellen van de videoregistratie, de administratie voor de brandstofderving en de RDW controle van het kenteken door de gerechtsdeurwaarder. Deze schadebedragen (€ 29,79 en € 131,00) dienen voor rekening van [gedaagde] te komen, vermeerderd met rente en kosten. Verder voert [eiser] aan dat de verantwoordelijkheid voor een correcte betaling van de afgenomen brandstof bij [gedaagde] ligt.
3.3.
[gedaagde] erkent dat hij nog voor de getankte benzine moet betalen, maar voert verweer tegen de overige in rekening gebrachte kosten. [gedaagde] voert aan dat hij de benzine wilde afrekenen, alsmede één euro voor het oppompen van de banden, maar dat door een fout van een medewerker van het tankstation de getankte benzine niet is betaald. Verder voert hij aan dat hij onmiddellijk - na ontvangst van de eerste brief van de deurwaarder en na telefonisch overleg met de deurwaarder - naar het tankstation is gegaan om alsnog te betalen voor de benzine, maar dat dit werd geweigerd. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de overige vorderingen met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. De kosten voor de RDW controle van het kenteken door de gerechtsdeurwaarder moeten voor rekening van de kassamedewerker van [eiser] komen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de erkenning door [gedaagde] staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat [gedaagde] op 18 juni 2022 voor € 29,79 aan brandstof heeft getankt en dat hij hiervoor niet heeft betaald. Het verweer van [gedaagde] dat de desbetreffende medewerker van het tankstation hem er niet op heeft gewezen dat hij diende betalen voor het tanken van de brandstof, slaagt niet. Op een medewerker rust niet zo’n juridische verplichting. [gedaagde] is degene die de brandstof van [eiser] heeft afgenomen en daarmee een betalingsverplichting op zich heeft genomen. De verplichting om die te voldoen kan niet worden afgeschoven op een andere partij.
4.2.
De kantonrechter komt dan ook tot het oordeel dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door op 18 juni 2022 brandstof af te nemen zonder daarvoor te betalen. Dat [gedaagde] bij [eiser] later nog eens langs is geweest en daarbij heeft aangegeven de brandstofkosten te willen betalen, maakt het voorgaande niet anders. Aangezien de hoogte van de brandstofkosten niet is betwist, zal de kantonrechter het gevorderde bedrag aan brandstofkosten van € 29,79 toewijzen.
4.3.
Als erkend staat vast dat [gedaagde] via de gemachtigde van [eiser] een brief heeft ontvangen waarin hij in gebreke is gesteld tot voldoening van de hoofdsom. Hoewel [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij contact heeft gezocht met de gemachtigde en [eiser] om alsnog voor de getankte brandstof te betalen, is enige betaling ook nadien niet gedaan, zodat [gedaagde] in betalingsverzuim is komen te verkeren. De gevorderde wettelijke rente - tot 22 november 2022 berekend op een bedrag van € 0,26 - over de hoofdsom van € 29,79 acht de kantonrechter daarom ook toewijsbaar.
4.4.
Gelet op het onrechtmatig handelen van [gedaagde] is hij ook verplicht om de door [eiser] als gevolg daarvan geleden schade te vergoeden. Het betreft dan de kosten voor het vaststellen van de brandstofdiefstal, het online aangifte doen, het veiligstellen van videoregistratie, de administratie van de brandstofderving, RDW controle van het kenteken door de gerechtsdeurwaarder (respectievelijk: € 17,50 + € 35,00 + € 17,50 + € 17,50 + € 6,00), in totaal € 93,50. Voor wat betreft de hoogte van die schadevergoeding is de kantonrechter van oordeel dat de kosten voor de bemoeienis van de deurwaarder van € 40,00 zijn te kwalificeren als buitengerechtelijke incassokosten zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW. Voor wat betreft de vergoeding van deze incassokosten is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing. De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, nu niet is gebleken dat in de aanmaning aan [gedaagde] een betalingstermijn van veertien dagen is gegeven ingaande op de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
29,79
- verschenen rente tot 22 november 2022
0,26
- schade
93,50
+
Totaal
123,55
4.6.
Wat verder door partijen is aangevoerd en hiervoor onbesproken is gelaten, leidt niet tot een andere beslissing.
4.7.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
107,22
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
78,00
(2,00 punten × € 39,00)
Totaal
313,22

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 123,55, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 29,79 vanaf 22 november 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 313,22,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Karsten-Badal, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.