ECLI:NL:RBZWB:2023:2330

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
9889803 CV EXPL 22-1522 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dijke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding na gebrekkige waterput en verrekening van vorderingen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser in conventie, die zich bezighoudt met het aanleggen van waterputten, en een gedaagde in conventie, actief in de landbouw. De eiser vorderde betaling van € 17.812,28, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke handelsrente, voor het aanleggen van een waterput. De gedaagde erkende de vordering, maar voerde aan dat de waterput gebrekkig was en dat hij daardoor schade had geleden, die hij wilde verrekenen met de vordering van de eiser.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 6 maart 2023, waarbij de gedaagde aanwezig was met zijn gemachtigde, terwijl de eiser niet verscheen. De kantonrechter concludeerde dat de eiser tekortgeschoten was in de uitvoering van de overeenkomst, omdat hij goedkeuring gaf voor het gebruik van water dat te zout was voor de gewassen. De gedaagde had schade geleden door lagere opbrengsten van zijn aardappelen en extra kosten voor bemesting en onderzoek.

Na beoordeling van de vorderingen en de verweren, oordeelde de kantonrechter dat de eiser € 866,52 moest betalen aan de gedaagde na verrekening van de vorderingen. De kantonrechter wees ook de gevorderde incassokosten toe, maar compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan door mr. Van Dijke en is openbaar uitgesproken op 5 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 9889803 \ CV EXPL 22-1522
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van
[eiser in conventie]
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie / verweerder in voorwaardelijke reconventie] ,
gemachtigden: Smaal Finance Incasso BV en mr. W. Suttorp,
tegen

1.[gedaagde sub 1] VOF,

te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
vennoot van [gedaagde sub 1] VOF,
te [plaats 2] ,
3. [gedaagde sub 3]
B.V.,
vennoot van [gedaagde sub 1] VOF,
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in voorwaardelijke reconventie,
hierna samen te noemen (in mannelijk enkelvoud): [gedaagde in conventie / eiser in voorwaardelijke reconventie] ,
gemachtigde: mr. K. Nelissen, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 augustus 2022 en de daarin vermelde stukken,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • de mondelinge behandeling gehouden op 6 maart 2023.
1.2.
Op de mondelinge behandeling is [gedaagde in conventie] , bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Nelissen, verschenen. [eiser in conventie] is niet op de mondelinge behandeling verschenen. Zijn gemachtigde mr. Suttorp was wel aanwezig.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser in conventie] houdt zich bezig met het aanleggen van waterputten. [gedaagde in conventie] is actief in de landbouw.
2.2.
In juni 2015 hebben partijen een overeenkomst gesloten voor het aanleggen van een waterput op het perceel aan de [adres] (hierna: het perceel), waar [gedaagde in conventie] op dat moment pootaardappelen verbouwde.
2.3.
Op 3 juli 2015 is [eiser in conventie] gestart met het aanleggen van de waterput. Aan het einde van de dag heeft [gedaagde in conventie] een deel van de gewassen op het perceel beregend met het water uit de waterput.
2.4.
Op 4 juli 2015 heeft [gedaagde in conventie] geconstateerd dat het beregende deel van de gewassen verbranding van het blad vertoonde. [gedaagde in conventie] heeft dat gemeld aan [eiser in conventie] . Op 16 juli 2015 heeft [eiser in conventie] op het perceel een tweede waterput aangelegd voor [gedaagde in conventie] .
2.5.
[gedaagde in conventie] heeft de verbranding van het blad ook gemeld bij zijn rechtsbijstandsverzekeraar Stichting Achmea Rechtsbijstand. In haar opdracht heeft Agro Expertiseburo een onderzoek naar de verbranding van het blad uitgevoerd. Agro Expertiseburo heeft van haar bevindingen een rapport opgesteld. In het rapport heeft zij vermeld dat het schadebeeld paste bij het beregenen met te zout water. Agro Expertiseburo heeft de schade voor [gedaagde in conventie] becijferd op het verschil tussen de opbrengst van de aardappelen als het schadevoorval niet zou zijn opgetreden ad € 96.000,00 en de opbrengst van de aardappelen met het schadevoorval ad € 88.265,62, derhalve € 7.734,38.
2.6.
[gedaagde in conventie] heeft het rapport gedeeld met [eiser in conventie] en daarbij een beroep gedaan op verrekening tussen zijn vordering en die van [eiser in conventie] .
2.7.
Op 17 juli 2018 heeft [gedaagde in conventie] van [eiser in conventie] een factuur d.d. 27 juli 2015 voor het aanleggen van een waterput ad € 10.799,25 ontvangen.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser in conventie] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover wettelijk geoorloofd:
I. [gedaagde in conventie] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 17.812,28, inclusief € 882,99 buitengerechtelijke kosten en € 6.130,04 aan wettelijke handelsrente, te vermeerderen met de vervallen wettelijke handelsrente over de hoofdsom van
€ 10.799,25 vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, althans bedragen en data in goede justitie te bepalen,
II. [gedaagde in conventie] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser in conventie] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij in opdracht van [gedaagde in conventie] een waterput heeft aangelegd. Hij vordert daarvoor betaling van € 10.799,25. Daarnaast vordert hij betaling van € 822,99 aan buitengerechtelijke incassokosten en
€ 6.130,04 aan rente, omdat [gedaagde in conventie] heeft verzuimd om tijdig het bedrag van
€ 10.799,25 te betalen.
3.3.
[gedaagde in conventie] voert verweer. [gedaagde in conventie] erkent dat hij € 10.799,25 is verschuldigd aan [eiser in conventie] voor de waterput. Hij meent evenwel dat hij een verrekenbare tegenvordering heeft, omdat de waterput gebrekkig was en daardoor tot schade heeft geleid. [gedaagde in conventie] verrekent de vordering van [eiser in conventie] met zijn schade, bestaande uit de lagere opbrengst voor de aardappelen ad € 7.734,38, de kosten voor de extra bemesting van de gewassen ad € 171,60 en de kosten voor het onderzoek van Agro Expertise ad € 2.026,75.
In voorwaardelijke reconventie
3.4.
Als en voor zover de kantonrechter de vordering van [verweerder in voorwaardelijke reconventie] toewijst, vordert [eiser in voorwaardelijke reconventie] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [verweerder in voorwaardelijke reconventie] te veroordelen tot betaling van een vergoeding van de geleden gevolgschade aan [eiser in voorwaardelijke reconventie] ad € 7.734,48 exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door de kantonrechter nader vast te stellen datum tot aan de dag der algehele voldoening,
II. [verweerder in voorwaardelijke reconventie] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad
€ 863,06,
III. [verweerder in voorwaardelijke reconventie] te veroordelen tot betaling van de deskundigenkosten ad € 2.026,75 inclusief btw,
IV. [verweerder in voorwaardelijke reconventie] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.5.
Voor hetgeen [eiser in voorwaardelijke reconventie] aan zijn vordering ten grondslag legt, wordt verwezen naar rechtsoverweging 3.3.
3.6.
[verweerder in voorwaardelijke reconventie] voert verweer.
3.7.
Onder de beoordeling zal voor zover nodig worden ingegaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd in conventie en reconventie.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
[gedaagde in conventie] erkent de vordering van [eiser in conventie] tot betaling van € 10.799,25 voor de waterput. Daarmee staat de verschuldigdheid van die vordering voor [gedaagde in conventie] vast.
4.2.
Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde in conventie] een nadere toelichting gegeven op zijn vordering. Zo heeft hij verklaard dat [eiser in conventie] op 3 juli 2015 de eerste waterput heeft aangebracht, de put heeft schoon gespoeld en vervolgens een zogenoemde EC meting heeft uitgevoerd naar het zoutgehalte van het water in de put. Hij heeft verklaard dat hij het water heeft gebruikt om de gewassen te beregenen, nadat [eiser in conventie] de laatste werkzaamheden had uitgevoerd en meldde dat volgens de EC meting het zoutgehalte voor het water binnen de normen was. Verder heeft [gedaagde in conventie] verklaard dat [eiser in conventie] later heeft erkend dat het water in de waterput vanwege een te hoog zoutgehalte niet geschikt was voor beregening van de gewassen, maar dat dit op 3 juli 2015 niet was opgemerkt omdat de EC meter defect was. Ten slotte heeft [gedaagde in conventie] verklaard dat [eiser in conventie] om dat te herstellen op het perceel een tweede waterput heeft aangelegd.
4.3.
[eiser in conventie] is niet op de mondelinge behandeling verschenen. Evenmin was er iemand namens [eiser in conventie] aanwezig die uit eigen wetenschap feitelijke inlichtingen kon geven over de aanleg van de waterput. [eiser in conventie] is erop gewezen in het tussenvonnis van 24 augustus 2022, waarin de mondelinge behandeling is bevolen, dat uit zijn niet-verschijnen de gevolgtrekkingen – ook in zijn nadeel – gemaakt kunnen worden die de kantonrechter geraden zal achten (artikel 88 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.4.
De nadere toelichting van [gedaagde in conventie] op de mondelinge behandeling is niet weersproken, zodat van de juistheid van die toelichting wordt uitgegaan. Uit de toelichting volgt dat de eerste waterput ondeugdelijk was. Eveneens volgt daaruit dat [eiser in conventie] goedkeuring gaf om de waterput te gebruiken, terwijl het water daarvoor te zout was. [eiser in conventie] is op die gronden tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst. Hij is daarom gehouden om de schade te vergoeden die [gedaagde in conventie] daardoor heeft geleden. Die schade bedraagt € 7.734,38 voor de lagere opbrengst voor de aardappelen en € 171,60 aan kosten voor de extra bemesting van de gewassen. Daarnaast dient [eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie] de kosten voor het onderzoek van Agro Expertise ad € 2.026,75 te vergoeden op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
4.5.
Na verrekening van de vordering van [eiser in conventie] tot betaling van € 10.799,25 met de vordering van [gedaagde in conventie] tot vergoeding van zijn schade ad € 9.932,73 (€ 7.734,38 aan lagere opbrengst, € 171,60 aan kosten voor de extra bemesting en € 2.026,75 aan kosten voor het onderzoek) resteert een voor [gedaagde in conventie] te betalen bedrag van € 866,52.
4.6.
[eiser in conventie] voert nog het verweer dat de vordering van [gedaagde in conventie] is verjaard. Dat verweer faalt. Zelfs als de vordering van [gedaagde in conventie] is verjaard, waarover partijen van mening verschillen, geldt ingevolge artikel 6:131 lid 1 BW dat de bevoegdheid tot verrekenen niet eindigt door de verjaring van een rechtsvordering.
4.7.
Gelet op het bovenstaande is van de vordering van [eiser in conventie] in hoofdsom een bedrag van € 866,52 toewijsbaar.
4.8.
Uit de bij dagvaarding overgelegde brieven blijkt dat door en/of namens [eiser in conventie] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht (productie 4 en 5 van [eiser in conventie] ). De gevorderde incassokosten zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de incassokosten conform de staffel in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden berekend over een hoofdsom van € 866,52. Dat levert een bedrag van
€ 129,98 aan incassokosten op.
4.9.
In dit geval gaat het om een handelsovereenkomst. Gesteld noch gebleken is dat partijen een uiterste dag voor de betaling van de hoofdsom zijn overeengekomen. Op grond van artikel 6:119a lid 2 sub a BW is [gedaagde in conventie] daarom de wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf dertig dagen na de aanvang van de dag, volgend op die waarop hij de factuur heeft ontvangen. [gedaagde in conventie] heeft onweersproken gesteld dat de factuur is gedateerd op 27 juli 2015 maar dat hij die pas op 17 juli 2018 heeft ontvangen. Dat betekent in de regel dat met inachtneming van de termijn van dertig dagen de rente aanvangt op 17 augustus 2018. Evenwel bepaalt artikel 6:2 lid 2 BW dat een tussen partijen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. In dit geval doet zich een dergelijke situatie voor. Aan de hand van de bij dagvaarding overgelegde brieven (productie 4 en 5 van [eiser in conventie] ) gaat de kantonrechter ervan uit dat de incasso van [eiser in conventie] ’ vordering van 17 juli 2018 tot de sommatie van zijn gemachtigde Smaal Finance Incasso BV op 26 mei 2021 (productie 5 van [eiser in conventie] ) heeft stil gelegen. Voor een dergelijke lange periode dat de incasso stil lag, behoort de rente in die periode niet voor rekening van [gedaagde in conventie] te komen. Dat is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen vanaf 26 mei 2021.
4.10.
Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
4.11.
[gedaagde in conventie] wordt niet gevolgd in zijn verweer dat [eiser in conventie] hem rauwelijks heeft gedagvaard. Na verrekening van de vorderingen resteerde een door [gedaagde in conventie] te betalen bedrag. Omdat [gedaagde in conventie] dat bedrag niet betaalde, had [eiser in conventie] belang om tot dagvaarding over te gaan.
In voorwaardelijke reconventie
4.12.
[eiser in voorwaardelijke reconventie] heeft zijn reconventionele vordering voorwaardelijk ingesteld, namelijk onder de voorwaarde dat de vordering van [verweerder in voorwaardelijke reconventie] in conventie wordt toegewezen. Aangezien uit het voorgaande blijkt dat de vordering van [verweerder in voorwaardelijke reconventie] niet integraal wordt toegewezen, is de voorwaarde niet ingetreden. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de behandeling van de reconventionele vordering.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] hoofdelijk tot betaling van € 866,52 aan hoofdsom en
€ 129,98 aan incassokosten, vermeerderd met wettelijke handelsrente over € 866,52 vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dijke en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.