ECLI:NL:RBZWB:2023:2334

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1235
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot herbeoordeling arbeidsgeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 7 april 2023, wordt het beroep van eiseres behandeld die stelt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 19 oktober 2022 voor een herbeoordeling van de arbeidsgeschiktheid van haar (ex)werknemer. Eiseres heeft de aanvraag op 19 oktober 2022 ingediend, welke door het UWV op 20 oktober 2022 is ontvangen. Volgens de wet is er geen specifieke termijn voor het UWV om op deze aanvraag te beslissen, maar geldt er een beslistermijn van acht weken. Dit betekent dat het UWV uiterlijk op 15 december 2022 had moeten beslissen. Eiseres heeft het UWV op 20 december 2022 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen besluit genomen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het UWV niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank bepaalt dat het UWV alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt het UWV verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft ook verzocht om de dwangsom van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vast te stellen, en de rechtbank bevestigt dat het UWV eerder een dwangsom van € 1.442,- heeft vastgesteld, wat niet onjuist blijkt te zijn.

Daarnaast moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- vergoeden en wordt het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 418,50. De rechtbank kwalificeert de zaak als licht, gezien de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep over geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1235

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 19 oktober 2022 om de arbeidsgeschiktheid van de (ex)werknemer opnieuw te beoordelen ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 19 oktober 2022, door verweerder ontvangen op
20 oktober 2022. In de wet is geen termijn opgenomen waarbinnen verweerder op deze aanvraag moet beslissen. In zo’n geval geldt een beslistermijn van acht weken. Dit staat in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb. Verweerder had dus uiterlijk op 15 december 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 20 december 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Eiseres heeft ook verzocht om de dwangsom van artikel 4:17 van de Awb vast te stellen. Verweerder heeft bij besluit van 24 februari 2023 reeds de dwangsom vastgesteld op het maximale bedrag van € 1.442,-. De rechtbank is niet gebleken dat dit onjuist is.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 7 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.