ECLI:NL:RBZWB:2023:2411

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1546 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Participatiewet

Op 11 april 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 februari 2023, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet was afgewezen. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij zich in een acute financiële noodsituatie bevond. Tijdens de zitting op 6 april 2023 werd het verzoek behandeld, waarbij de gemachtigde van de verzoeker en een vertegenwoordiger van Baanbrekers aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de spoedeisendheid van het verzoek niet was aangetoond. Hoewel de verzoeker stelde in een acute financiële noodsituatie te verkeren, bleek uit de ingediende stukken en de toelichting ter zitting niet dat hij in een onomkeerbare situatie verkeerde. De voorzieningenrechter merkte op dat de verzoeker nog bij iemand woont en dat er geen bewijs was dat zijn financiële situatie zo ernstig was dat een voorlopige voorziening noodzakelijk was. Bovendien was er een hoorzitting gepland op 14 april 2023, waarna binnen twee weken een beslissing op het bezwaar zou volgen.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat niet was gebleken dat de besluitvorming in bezwaar niet kon worden afgewacht. Er was ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1546

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C. de Vries),
en
Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers), verweerder.

Inleiding

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 februari 2023 (het bestreden besluit) van Baanbrekers over de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van verzoeker en namens Baanbrekers [naam vertegenwoordiger] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van (in dit geval) de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Van voldoende spoedeisendheid is sprake, wanneer een besluit onomkeerbare gevolgen heeft en een beslissing op het bezwaar van verzoeker niet kan worden afgewacht. Een financieel belang vormt op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dat kan wel het geval zijn indien actueel een financiële noodsituatie bestaat of op korte termijn dreigt te ontstaan. Het gaat er dus om of vanuit financieel oogpunt sprake is van een spoedeisend belang. [1]
3. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift gesteld dat hij momenteel in een acute financiële noodsituatie verkeert. Doordat Baanbrekers geen uitkering aan hem verstrekt, kan hij niet beschikken over voldoende middelen om zichzelf te verzorgen. Desgevraagd heeft verzoeker ter nadere onderbouwing van de gestelde financiële nood bankafschriften over de periode van 1 november 2022 tot en met 28 februari 2022 overgelegd.
4. Uit de door verzoeker ingediende stukken en de ter zitting gegeven toelichting is voor de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat verzoeker op dit moment in een situatie verkeert of dreigt te geraken van acute financiële nood of anderszins in een onomkeerbare situatie komt te verkeren. De enkele omstandigheid dat verzoeker op dit moment geen (eigen) inkomsten of uitkering ontvangt, is in dit geval onvoldoende voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker woont immers nog altijd bij [naam] en Baanbrekers heeft eerder vastgesteld dat zij een gezamenlijke huishouding voeren. Nu nergens uit blijkt dat deze situatie gewijzigd is, acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat verzoeker verkeert in een situatie van “broodnood”. Ter zitting is gesteld dat verzoeker een schuld van € 165,- bij het CAK en van € 127,- bij de tandarts heeft, maar ook dit maakt, buiten het feit dat deze stelling niet met stukken onderbouwd is, niet aannemelijk dat sprake is van financiële nood. De voorzieningenrechter acht verder van belang dat Baanbrekers ter zitting heeft aangegeven dat er op 14 april 2023 een hoorzitting zal plaatsvinden en dat de beslissing op bezwaar binnen twee weken na die datum zal worden genomen.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat de besluitvorming in bezwaar niet kan worden afgewacht. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 11 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2758.