ECLI:NL:RBZWB:2023:2425

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
C/02/405487 FA RK 23-287
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsverzoek in het kader van hulpverleningstraject en informatieregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2023 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een omgangsverzoek van de man met zijn minderjarige kind, geboren in 2016. De man had eerder een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling ingediend, maar dit was afgewezen in een beschikking van 1 maart 2022. De man heeft sindsdien hulpverlening aanvaard en is onder behandeling bij een psycholoog om zijn emotie- en agressieregulatie te verbeteren. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2023 heeft de man zijn gewijzigde omstandigheden toegelicht, waaronder een fulltime baan en een stabiele woonsituatie. Hij verzoekt nu om een omgangsregeling en om informatie over de ontwikkeling van zijn kind van de vrouw, die belast is met het eenhoofdig ouderlijk gezag.

De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat het verzoek van de man moet worden afgewezen, omdat zij ernstige psychische klachten heeft ontwikkeld door het gedrag van de man tijdens hun relatie. De rechtbank heeft de zaak aanhouden tot 5 december 2023, in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject van de man. De rechtbank oordeelt dat er eerst duidelijkheid moet komen over de voortgang van de hulpverlening voordat er stappen kunnen worden gezet naar omgang met het kind. Tevens is een informatieregeling vastgesteld, waarbij de vrouw de man eenmaal per twee maanden per e-mail moet informeren over de ontwikkeling van het kind.

De rechtbank benadrukt dat het van belang is dat de man zijn hulpverlening succesvol afrondt en dat er inzicht komt in zijn emotionele en gedragsmatige ontwikkeling voordat er een omgangsregeling kan worden overwogen. De beslissing om de behandeling van het omgangsverzoek aan te houden, biedt de man de kans om zijn situatie te verbeteren en de vrouw de mogelijkheid om te zien of de man daadwerkelijk in staat is om een positieve rol in het leven van hun kind te spelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/405487 FA RK 23-287
beschikking betreffende omgangsregeling en informatieverplichting
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. G. Demir,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.N.A.J. Verbunt.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 18 januari 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 6 maart 2023 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- de brieven van mr. Demir van 27 januari 2023 en 7 maart 2023, beide met bijlage;
- de beschikking van deze rechtbank van 1 maart 2022.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 9 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een relatie met elkaar gehad;
- uit hun relatie is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016 (hierna te noemen: [minderjarige] );
- de man heeft [minderjarige] erkend;
- de vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij voormelde beschikking van 1 maart 2022 is het verzoek van de man tot
vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] afgewezen.

3.Het verzoek

De man verzoekt:
- vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] van
- eenmaal per twee weken van zaterdagochtend 9.00 uur tot zondagavond 19.30
uur,
- wekelijks een doordeweeks omgangsmoment tussen nog nader te bepalen tijden,
- de helft van de vakanties en feestdagen,
waarbij hij [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en de vrouw [minderjarige] bij hem ophaalt;
- de vrouw te bevelen c.q. te veroordelen om hem eenmaal per twee maanden te informeren over de gezondheid, het welzijn, de studieresultaten en andere gewichtige aangelegenheden van [minderjarige] .

4.De beoordeling

Omgangsregeling
4.1.
De man legt het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. In de vorige bodemprocedure zijn partijen verwezen naar [zorgaanbieder 1] voor een traject Intensieve Omgangsbegeleiding. De man vond in dat traject de frequentie van de begeleide omgang met [minderjarige] te laag en had destijds moeite om zich te conformeren aan de ingezette lijn van [zorgaanbieder 1] en niet alles met [minderjarige] te bespreken tijdens de omgangsmomenten. Uit het destijds uitgevoerde raadsonderzoek bleek dat er zorgen waren over zijn emotieregulatie, waarbij hij zelf geen probleeminzicht zou tonen en niet voornemens zou zijn om hulpverlening te ontvangen. De rechtbank heeft uiteindelijk bij de beschikking van 1 maart 2022 zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige] afgewezen.
De man stelt dat zijn situatie sindsdien in positieve zin sterk is veranderd. Hij heeft nu een fulltime baan op basis van een vast arbeidscontract waarbij hij onder andere leiding geeft aan een groep vrachtwagenchauffeurs. Verder woont hij samen met zijn vriendin en haar zoontje van drie jaar die de helft van de tijd bij hem en zijn vriendin woont en met wie hij een goede band heeft. Daarnaast is hij rond oktober 2022 gestart met persoonlijke hulpverlening bij [zorgaanbieder 2] . Zijn behandeling richt zich op het bevorderen van zijn emotie- en agressieregulatie. Hij heeft wekelijks gesprekken met zijn behandelaar waaraan hij actief deelneemt. Hij krijgt inzicht in de dingen die hij fout heeft gedaan en hij beseft zich nu dat hij zich anders moet gedragen. Hij wil zich richten op een betere en stabiele toekomst voor hem en [minderjarige] .
Volgens de man is nu het juiste moment om te worden verwezen naar een traject van omgangsbegeleiding, waarbij hij ook open staat voor oudergesprekken. Zijn behandeling zal naar verwachting in totaal een jaar in beslag nemen, maar vanwege de wachtlijsten zal het nog een aantal maanden duren voordat er daadwerkelijk met het traject kan worden gestart. Zodra zijn behandelaar aangeeft dat zijn behandeling met goed resultaat is afgerond, kan er dan meteen worden gestart met het traject en wordt er niet nog meer tijd verspild. Indien de rechtbank partijen nu nog niet verwijst naar een traject van omgangsbegeleiding, verzoekt de man de procedure aan te houden in afwachting van bericht van zijn behandelaar dat zijn behandeling goed is afgerond. Wanneer zijn omgangsverzoek nu wordt afgewezen en hij pas een nieuw verzoek mag indienen na voltooiing van zijn hulpverleningstraject, gaat het weer enige tijd duren voordat er een nieuwe mondelinge behandeling wordt bepaald.
4.2.
De vrouw voert verweer en meent dat het verzoek van de man moet worden
afgewezen. Zij voert daartoe het volgende aan. De vrouw heeft door het gedrag van de man
tijdens de relatie van partijen ernstige psychische klachten ontwikkeld waarvoor zij
traumabehandelingen heeft moeten ondergaan. [minderjarige] is in zijn vroege jaren ook meermalen
getuige geweest van agressie en huiselijk geweld van de man jegens de vrouw. In de
beschikking van 1 maart 2022 is overwogen dat niet van de vrouw en [minderjarige] kan
worden verwacht dat zij nog langer wachten totdat, na afronding van een
hulpverleningstraject door de man, stappen kunnen worden gezet richting omgang tussen de
man en [minderjarige] . Die beslissing is gebaseerd op een rapport van de raad. Daarin is opgenomen
dat de man herhaaldelijk niet heeft voldaan aan gestelde voorwaarden, terwijl hij meerdere
keren de kans heeft gehad de juiste stappen te zetten. Het voldoen aan die gestelde
voorwaarden en het zetten van de juiste stappen waren noodzakelijk om tot enige vorm
van omgang met [minderjarige] te komen.
Eén van de in het raadsrapport genoemde voorwaarden was deelname aan een
persoonlijkheidsonderzoek. Niet blijkt dat dit onderzoek inmiddels heeft plaatsgevonden. Er
valt dus niet uit te sluiten dat bij de man sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Hierdoor
moet er rekening mee worden gehouden dat een omgangsregeling met de man momenteel
schadelijk kan zijn voor [minderjarige] . Een andere voorwaarde was dat de man openheid van zaken
moet geven over zijn hulpverlening. Uit de overgelegde stukken blijkt slechts dat er enkele
gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de man en een GZ-psycholoog van [zorgaanbieder 2] . Er
wordt echter geen inzicht verschaft in de progressie van de emotie- en agressieregulatie.
Verder is relevant dat [minderjarige] sinds een aantal maanden thuis en op school heel zorgelijk
gedrag vertoont. Hij is angstig en gefrustreerd. Volgens de gedragswetenschapper kan het
huidige gedrag van [minderjarige] mogelijk worden verklaard vanuit moeilijkheden in hechting en/of
trauma. De gedragswetenschapper heeft [minderjarige] voor zijn gedragsproblematiek verwezen naar
[zorgaanbieder 3] . De verwachting is dat die hulp rond augustus 2023 kan worden opgestart.
De vrouw ziet in dat uiteindelijk sprake moet kunnen zijn van omgang tussen de man en
[minderjarige] , maar volgens haar is het nu absoluut niet het juiste moment om een omgangstraject
op te starten. De man moet eerst zijn hulpverleningstraject bij [zorgaanbieder 2] , dat minimaal een jaar
duurt, succesvol afronden en aantonen dat zijn persoonlijkheidsproblematiek zodanig is
verbeterd dat een omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is. Daarnaast is het voor
de ontwikkeling van [minderjarige] van cruciaal belang dat er zicht is op en vooruitgang zit in zijn
hechtings- en/of traumaproblematiek, voordat succesvol gestart kan worden met een
intensief hechtingsproces zoals de door de man verzochte omgangsregeling.
4.3.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht.
Het is een compliment waard dat de man na al die jaren eindelijk hulpverlening heeft
geaccepteerd. Verder is het positief dat de man zich blijft inzetten voor contact met [minderjarige] en
dat hij de vrouw en [minderjarige] niet lastig valt. Op basis van het verhaal van de man lijkt de man
nu zijn hulpvraag in te zien en lijken zijn ervaringen en wekelijkse gesprekken met zijn
psycholoog hem iets op te leveren. Er zijn alleen geen stukken overgelegd die het verhaal
van de man onderbouwen. Voordat de raad een inhoudelijk advies over het omgangsverzoek
kan geven, moet de man zijn hulpverleningstraject afmaken en de resultaten daarvan bekend
maken. De raad vindt verder van belang dat bij de man een persoonlijkheidsonderzoek wordt
afgenomen, zoals eerder al is geadviseerd. Volgens de raad kan er in ieder geval pas met een
traject van omgangsbegeleiding worden gestart als duidelijk is dat dit traject een redelijke
kans van slagen heeft. Een dergelijk traject is intensief voor zowel [minderjarige] als beide ouders en
is al eerder geprobeerd maar mislukt. Als het traject opnieuw mislukt, zou dit vooral voor
[minderjarige] heel belastend kunnen zijn. Daarbij komt dat er momenteel zorgen zijn over het
gedrag van [minderjarige] . Deze zorgen hoeven niet te betekenen dat een omgangstraject niet
mogelijk is, maar nodig is wel dat er meer bekend is over de oorzaak van het zorgelijke
gedrag van [minderjarige] en over de vraag in hoeverre er bij [minderjarige] draagkracht aanwezig is voor
een (nieuw) omgangstraject. Daarom adviseert de raad om ofwel het omgangsverzoek nu af
te wijzen, waarna de man een nieuwe omgangsprocedure kan starten als zijn
hulpverleningstraject is afgerond ofwel de zaak aan te houden in afwachting van de
afronding en (eind)rapportage van het hulpverleningstraject van de man.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. In voormelde procedure is bij de beschikking van 1 maart 2022 het omgangsverzoek van de man afgewezen, omdat de man – ondanks dat de rechtbank hem daartoe meerdere kansen had gegeven – geen hulpverlening was aangegaan. Dit terwijl hulpverlening gericht op emotieregulatie als voorwaarde werd gesteld om weer omgang met [minderjarige] te kunnen hebben. De rechtbank stelt op basis van de in de onderhavige procedure ingebrachte stukken vast dat de man inmiddels persoonlijke hulpverlening heeft aanvaard en onder behandeling is van een psycholoog van [zorgaanbieder 2] voor het bevorderen van zijn emotie- en agressieregulatie. De man heeft verder op de mondelinge behandeling overtuigend toegelicht dat hij inziet dat hij fouten heeft gemaakt en dat hij gemotiveerd is om zijn leven te verbeteren en stabiliseren voor hemzelf en [minderjarige] . Zijn omstandigheden zijn zoals door hem aangevoerd ook in positieve zin gewijzigd.
4.5.
Om te kunnen vaststellen of er (opnieuw) stappen kunnen worden gezet naar omgang met [minderjarige] is echter nog steeds vereist dat de man zijn hulpverleningstraject afrondt en dat hij laat zien wat het resultaat van dit traject is geweest. In het door de raad in de vorige procedure opgemaakte rapport is verder naar voren gebracht dat de man niet in staat is om feedback aan te nemen en te leren van de adviezen om zo beter bij [minderjarige] te kunnen aansluiten. Dit is, naast een goede emotieregulatie, ook nodig om een omgangstraject aan te kunnen gaan en vol te kunnen houden. De rechtbank acht daarom ook van belang dat de man aantoont dat hij inmiddels in staat is om feedback aan te nemen of dat hij daarvoor nog ondersteuning en begeleiding nodig heeft en daartoe bereid is. De man zou dit onder andere kunnen aantonen door een persoonlijkheidsonderzoek te laten afnemen. Dit onderzoek kan waarschijnlijk ook door [zorgaanbieder 2] worden uitgevoerd. De man heeft in ieder geval tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij overal aan wil meewerken, ook aan een persoonlijkheidsonderzoek.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat er eerst duidelijkheid moet komen over het resultaat van het hulpverleningstraject van de man bij [zorgaanbieder 2] en over de vraag in hoeverre de man in staat is om feedback aan te nemen, voordat er stappen kunnen worden gezet naar omgang tussen de man en [minderjarige] . De rechtbank zal de behandeling van het omgangsverzoek aanhouden in afwachting van voornoemde informatie en niet het omgangsverzoek nu afwijzen waarna de man een nieuw verzoek zou moeten indienen als hij zijn behandeling heeft afgemaakt. Daarbij is in aanmerking genomen dat de vrouw op de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij zich er bewust van is dat er ooit weer omgang tussen de man en [minderjarige] aan de orde gaat zijn, maar dat zij zelf geen actie zal ondernemen met betrekking tot de omgang als de man zijn hulpverleningstraject heeft afgerond. Daarnaast heeft de raad het niet in strijd met het belang van [minderjarige] geacht dat de onderhavige procedure wordt aangehouden. Voor de man betekent het een stok achter de deur. Voor de vrouw is het wellicht duidelijker als zij weet dat het omgangsverzoek pas verder wordt beoordeeld als de man met de gevraagde informatie komt, in plaats dat het omgangsverzoek nu wordt afgewezen en de man op ieder moment weer een nieuwe procedure kan beginnen. Verder wordt in overweging genomen dat er op dit moment weliswaar zorgen zijn over het gedrag van [minderjarige] , maar dat tegen de tijd dat de man de benodigde informatie beschikbaar heeft er hoogstwaarschijnlijk meer zicht is op de problematiek van [minderjarige] en de hulp aan hem ook op gang zal zijn gekomen. Volgens de raad is ook niet uitgesloten dat een omgangstraject naast de hulpverlening aan [minderjarige] kan lopen.
4.7.
De rechtbank zal de verdere behandeling van het omgangsverzoek pro forma aanhouden en wel tot 5 december 2023. Dit omdat de behandeling van de man bij [zorgaanbieder 2] rond oktober 2022 is gestart, zijn behandeling volgens het behandelplan naar verwachting een jaar zal duren en er na afloop van zijn behandeling nog een rapportage moet worden opgesteld. In het geval het hulpverleningstraject van de man eerder is afgerond en de man eerder de gevraagde informatie voorhanden heeft, staat het de man vrij om de rechtbank eerder te informeren.
Informatieverplichting
4.8.
De man legt het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. Partijen zijn in de vorige procedure overeengekomen dat de vrouw eenmaal per twee maanden aan hem informatie zal verschaffen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Deze afspraak heeft de rechtbank ook opgenomen in de (tussen)beschikking van 13 augustus 2018. De man heeft nadien in 2018 een enkele keer een e-mail van de vrouw met foto’s van [minderjarige] gekregen, maar daarna is de informatieregeling niet meer uitgevoerd. Hij ziet zich daarom genoodzaakt om de rechtbank nu formeel te verzoeken een informatieregeling vast te stellen. Hij wil aansluiten kunnen bij de belevingswereld van [minderjarige] en het is dan ook belangrijk dat hij weet wat [minderjarige] doet en wat [minderjarige] leuk vindt.
4.9.
De vrouw voert verweer en stelt in dit verband het volgende. Zij ervaart ieder contact met de man of iedere gedachte aan de man als bijzonder belastend, omdat zij nog steeds doodsbang voor de man is. Het opleggen van een informatieverplichting zal veel spanning bij haar opleveren, hetgeen een negatieve weerslag op [minderjarige] zal hebben. Indien de man aantoont dat hij zijn hulpverleningstraject bij [zorgaanbieder 2] succesvol heeft afgerond en dat hij in staat is tot het hebben van enige vorm van normaal contact met [minderjarige] , dan is de vrouw bereid om hem informatie over [minderjarige] te verstrekken. Op dit moment moeten de belangen van de vrouw en [minderjarige] echter prevaleren boven het belang van de man.
4.10.
De raad adviseert het verzoek van de man toe te wijzen. Het uitgangspunt is dat de
gezaghebbende ouder belangrijke informatie over de minderjarige aan de andere ouder
verstrekt. Daarbij past het vastleggen van een informatieregeling, zeker nu deze er in het
verleden ook is geweest. Indien de man in de toekomst omgang met [minderjarige] krijgt, zou het
voor hem ook helpend zijn als hij over een langere periode is geïnformeerd over [minderjarige] ,
zodat hij weet wat er in het leven van [minderjarige] heeft gespeeld. Hij zal dan beter kunnen
aansluiten bij [minderjarige] . Het kan hem bovendien nu motiveren om op de goede weg door te
blijven gaan.
4.11.
De rechtbank overweegt dat de informatieplicht alleen in uitzonderlijke gevallen buiten toepassing kan worden verklaard. Voorwaarde voor de buiten toepassing verklaring is dat het belang van het kind dit vereist. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat vastlegging van een informatieregeling in strijd met het belang van [minderjarige] is. Indien een informatieregeling bij de vrouw zo veel stress veroorzaakt dat [minderjarige] hier last van zou kunnen hebben, dan kan en moet de vrouw hier iets aan doen. Daarbij wordt benadrukt dat het enkel gaat om het verzenden van informatie en dat het niet de bedoeling is dat de man op de verkregen informatie reageert. Het is aan de vrouw om uitvoering te geven aan haar informatieplicht op een manier waartoe zij in staat is. Zo nodig kan zij daarbij hulp van anderen inschakelen. De advocaten van partijen hebben in ieder geval op de mondelinge behandeling toegezegd bereid te zijn de informatie via hen te laten verlopen, in die zin dat de advocaat van de vrouw de van de vrouw verkregen informatie naar de advocaat van de man mailt waarna de advocaat van de man de informatie aan de man doorstuurt. Het voorgaande in aanmerking nemend zal de rechtbank de door de man verzochte informatieregeling vastleggen, met dien verstande dat de regeling iets concreter zal worden gemaakt om deze – mede gelet op de leeftijd van [minderjarige] – zo werkbaar mogelijk te maken. Er wordt geen reden aanwezig geacht om, zoals de vrouw heeft voorgesteld, de frequentie van de informatieverstrekking te beperken tot eenmaal per drie maanden.

4.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de vrouw de man eenmaal per twee maanden per e-mail informeert over de gezondheid, het welzijn, de hobby’s, de sport, de schoolresultaten en andere gewichtige aangelegenheden van de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016, daarbij kopieën van de schoolrapporten van de minderjarige verstrekt (indien er in de afgelopen twee maanden een rapport beschikbaar is gekomen) alsmede eenmaal per vier maanden een recente goedgelijkende foto van de minderjarige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de verdere behandeling van het omgangsverzoek van de man aan tot
5 december 2023 pro forma, in afwachting van het bericht en de (eind)rapportage van de man over het verloop en de resultaten van zijn hulpverleningstraject bij [zorgaanbieder 2] , met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.5. en 4.6. is overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Oomes, en, in tegenwoordigheid van mr. De Wit, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.