De vrouw voert verweer en meent dat het verzoek van de man moet worden
afgewezen. Zij voert daartoe het volgende aan. De vrouw heeft door het gedrag van de man
tijdens de relatie van partijen ernstige psychische klachten ontwikkeld waarvoor zij
traumabehandelingen heeft moeten ondergaan. [minderjarige] is in zijn vroege jaren ook meermalen
getuige geweest van agressie en huiselijk geweld van de man jegens de vrouw. In de
beschikking van 1 maart 2022 is overwogen dat niet van de vrouw en [minderjarige] kan
worden verwacht dat zij nog langer wachten totdat, na afronding van een
hulpverleningstraject door de man, stappen kunnen worden gezet richting omgang tussen de
man en [minderjarige] . Die beslissing is gebaseerd op een rapport van de raad. Daarin is opgenomen
dat de man herhaaldelijk niet heeft voldaan aan gestelde voorwaarden, terwijl hij meerdere
keren de kans heeft gehad de juiste stappen te zetten. Het voldoen aan die gestelde
voorwaarden en het zetten van de juiste stappen waren noodzakelijk om tot enige vorm
van omgang met [minderjarige] te komen.
Eén van de in het raadsrapport genoemde voorwaarden was deelname aan een
persoonlijkheidsonderzoek. Niet blijkt dat dit onderzoek inmiddels heeft plaatsgevonden. Er
valt dus niet uit te sluiten dat bij de man sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Hierdoor
moet er rekening mee worden gehouden dat een omgangsregeling met de man momenteel
schadelijk kan zijn voor [minderjarige] . Een andere voorwaarde was dat de man openheid van zaken
moet geven over zijn hulpverlening. Uit de overgelegde stukken blijkt slechts dat er enkele
gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de man en een GZ-psycholoog van [zorgaanbieder 2] . Er
wordt echter geen inzicht verschaft in de progressie van de emotie- en agressieregulatie.
Verder is relevant dat [minderjarige] sinds een aantal maanden thuis en op school heel zorgelijk
gedrag vertoont. Hij is angstig en gefrustreerd. Volgens de gedragswetenschapper kan het
huidige gedrag van [minderjarige] mogelijk worden verklaard vanuit moeilijkheden in hechting en/of
trauma. De gedragswetenschapper heeft [minderjarige] voor zijn gedragsproblematiek verwezen naar
[zorgaanbieder 3] . De verwachting is dat die hulp rond augustus 2023 kan worden opgestart.
De vrouw ziet in dat uiteindelijk sprake moet kunnen zijn van omgang tussen de man en
[minderjarige] , maar volgens haar is het nu absoluut niet het juiste moment om een omgangstraject
op te starten. De man moet eerst zijn hulpverleningstraject bij [zorgaanbieder 2] , dat minimaal een jaar
duurt, succesvol afronden en aantonen dat zijn persoonlijkheidsproblematiek zodanig is
verbeterd dat een omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is. Daarnaast is het voor
de ontwikkeling van [minderjarige] van cruciaal belang dat er zicht is op en vooruitgang zit in zijn
hechtings- en/of traumaproblematiek, voordat succesvol gestart kan worden met een
intensief hechtingsproces zoals de door de man verzochte omgangsregeling.